De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Essay | |
[pagina 63]
| |
Broeder Krekel en zijn kleine lusthof
| |
[pagina 64]
| |
worden. De overtuiging dat D'Annunzio niet slechts een sensatiezieke dweper, een agressieve sexist, een militaire avonturier, een narcistische parvenu, maar vooral een belangrijk schrijver was, heeft veel terrein gewonnen. Een hoge status als dichter is D'Annunzio nooit kwijtgeraakt. Maar zijn proza werd vaak als steriel, kunstmatig afgedaan. D'Annunzio's plots en psychologische nuanceringen zijn zeker zwak. Ze zijn echter ondergeschikt aan een uitzonderlijk vermogen tot het scheppen van intense sfeer, stemmingen en suggestieve poëtische beelden. Iets dergelijks kan men zeggen van Visconti's L'Innocente: het plot doet er niet toe, de beelden zijn prachtig. D'Annunzio is niet alleen een schrijver van belangrijke boeken, maar ook een sleutelfiguur in de Italiaanse én Europese cultuur van het fin de siècle, wiens picareske leven ons veel leert over wat er speelde in zijn tijd. Hij is een gids naar een wereld die hij, ondanks zijn neiging tot plagiaat, zelf mede heeft vormgegeven. Wie zich voor D'Annunzio afsluit, sluit zich af voor een periode waarvan hij de exponent is geworden. ‘Te veel’, dat is het voortdurende probleem waarmee D'Annunzio zijn tijdgenoten en het nageslacht opzadelt. Klein van stuk, welbespraakt, zich vlot bewegend, aanstekelijk lachend en met een hypnotiserende blik in de ogen ging hij van de ene liefde naar de ander, van het ene werk naar het andere, van de ene sensatie naar de andere. Het ingenieuze scenario van zijn leven ligt ingebed tussen de landschappen van de Abruzzen, Toscane en de Franse Atlantische kust, de steden Rome, Napels, Venetië en Parijs. Hij manifesteert zich in steeds wisselende gedaantes: de schrijver, de dichter, de theaterman, de politicus, de demagoog, de sportman, de oorlogsheld, de vliegenier, de hondenliefhebber, de kunstverzamelaar, de schuldenmaker, de drugsgebruiker, de vrouwenveroveraar. D'Annunzio ontmoedigt de lezer met zijn ‘veelzijdigheid’, net zo zeer als de bezoeker van zijn museum-woning aan het Garda-meer wordt geconfronteerd met te veel ruimtes waarin te veel is uitgestald. Het erotische aspect bij D'Annunzio blijft tot de verbeelding spreken. Veel van zijn talloze vriendinnen kunnen de scheiding niet aan, worden ziek, gek, of raken aan lager wal. D'Annunzio, met zijn dwingende persoonlijkheid, was er zo op uit zijn minnaressen te ‘herscheppen’, dat bij het wegvallen van al het decor dat hij hun had verleend de terugweg naar ‘normaal leven’ vrijwel was afgesloten. De scheiding is nog het best doorstaan door de actrice Eleonora Duse die hem uit eigen beweging bijtijds verliet. | |
[pagina 65]
| |
Het erotische wist D'Annunzio op artistiek niveau vaak tot iets groots te verheffen. Mario Praz, kritisch hoofdconservator van het D'Annunziaanse erfgoed, schrijft in dit verband: ‘(...) bij D'Annunzio moet de hoogste uitdrukking gezocht worden in een buiten de zinnen getrokken sensualiteit die niet langer verlaagd en verstijfd is in stereotiepe beelden, maar die het ritme en de muziek van gedachte zijn geworden.’ Deze ‘hoogste uitdrukking’ vindt men in D'Annunzio's beste prozawerken en gedichten, maar ook in zijn liefdesbrieven. Deze vormen het interessantste deel van de naar schatting honderdduizend brieven die hij heeft geschreven. Van de liefdescorrespondentie is slechts een klein gedeelte uitgegeven. Veel brieven wachten in archieven op onderzoek, zijn verdwenen of worden door particuliere bezitters achtergehouden. Maar het weinige dat beschikbaar is, toont ons vaak een prachtige combinatie van poëtische literatuur, documentatie van het Italiaanse fin de siècle en getuigenis van D'Annunzio's eigen onnavolgbare persoonlijkheid.
De jaren 1921-1938 vormen de somberste periode in D'Annunzio's leven. De Eerste Wereldoorlog, waarin hij een waar heldendom toonde, is voorbij. Het Fiume-avontuur, het huidige Kroatische Rijeka dat hij tegen de wil van de grootmachten in met wat vrijwilligers bezet hield en voor Italië wilde annexeren, is ook voorbij. Terwijl Mussolini zijn greep op Italië versterkt en gebruik maakt van allerlei rituelen die hij van D'Annunzio heeft afgekeken, legt de dichter zich toe op het vereeuwigen van de mythe van zijn leven in een landhuis bij Gardone aan het Gardameer, Villa Cargnacco. De ombouw van de villa, ooit eigendom van Henry Thode en zijn vrouw Daniela von Bülow, dochter van Cosima von Bülow, de tweede echtgenote van Richard Wagner, is in 1926 voltooid. Vanaf dat moment verblijft D'Annunzio als een levende mummie in zijn residentie die een klooster, een privé-bordeel, museum, benauwende opiumkit en eigen gevangenis tegelijk is. Het gebouw, waar nauwelijks zonlicht naar binnen valt, raakt vol met duizenden vaak nogal kitscherige snuisterijen: tijgervellen, houten zuiltjes met lampen erop, met edelsteen ingelegde bijzettafeltjes, doosjes, porselein, pauweveren, wandkleden, Tibetaanse maskers, boeddhabeelden, tijgertanden aan kettingen, machinegeweren, Japanse vazen, wandborden, kleden, oriëntaalse ladenkasten, kussentjes enzovoorts. Het is een bric-à-brac monument van overbodigheid, of, zo men wil, van slechte smaak. De definitieve schenking van het complex aan de Italiaanse staat vindt | |
[pagina 66]
| |
plaats in 1929. In een brief legt D'Annunzio er dan de nadruk op hoezeer de hele ambiance met zijn leven te maken heeft. Elke kamer die hij heeft ingericht, zelfs elk voorwerp dat hij heeft verzameld ‘is voor mij altijd een manier van uitdrukken, een manier van geestelijke openbaring geweest, als elk van mijn gedichten, elk van mijn toneelstukken, als ook iedere politieke of militaire daad van mij (...). Alles hier toont de sporen van mijn stijl in de zin die ik wil geven aan mijn stijl (...). Alles hier is dus een vorm van mijn geest, een aspect van mijn ziel, een proeve van mijn vuur.’ Hoog boven het meer, tussen cypressen en palmbomen, omgeven door de voorwerpen van zijn verzamelmanie leeft D'Annunzio vol wantrouwen, geprikkeld, pathetisch, trots, pervers, extreem geïsoleerd. Buiten zijn Il Vittoriale komt hij praktisch niet meer. In de eenzaamheid verwordt hij tot een humeurige en zieke man, met een gezwollen neus en rode ogen en een heel slecht gebit, die afhankelijk raakt van cocaïne. Door verslaving krijgt hij steeds meer woedeaanvallen en begint hij te lijden aan achtervolgingswaan. Hoge koorts en hoestaanvallen worden regelmaat. Met gasten zit ‘de prins van Montenevoso’, zoals hij zich inmiddels van Mussolini mag noemen, zelden aan tafel. Dagboeknotities uit die jaren geven de triestheid weer die zich van hem meester maakt, de eenzaamheid die hij voelt te midden van zijn rijkdom: ‘Ik heb Il Vittoriale gegeven, vol heilige relikwieën en waardevolle objecten. Ik ben er de trieste custos.’; ‘Ik ben - zoals in bepaalde oude riten - een koning begraven met mijn schatten.’ Uit deze aantekeningen blijkt ook een zelfironie die iets bevrijdends heeft uit de mond van een man vanwie we zoveel lege, bombastische uitspraken kennen. D'Annunzio woont niet alleen in Il Vittoriale. Een relikwie van D'Annunzio's Franse jaren (1910-1915) is Amélie Mazoyer, een Parisienne uit Montmartre, door D'Annunzio Aélis genoemd. Zij komt als ‘gouvernante’ in zijn huishouden en blijft hem tot zijn dood trouw. In Il Vittoriale woont ook de pianiste Luisa Baccara, die evenals Aélis tot het einde bij de dichter blijft; ook haar zuster Jolanda is van de partij. Een andere illustere bewoonster is de Duitse huishoudster Emy Heufler, die na D'Annunzio's dood naar Berlijn terugkeert en in dienst treedt van Hitlers minister van buitenlandse zaken. Joachim von Ribbentrop. Ondanks de aanwezigheid van deze dames heeft D'Annunzio, behalve met prostituées die Aélis voor hem selecteert, ook nog andere amoureuze verhoudingen. Een van zijn maîtresses in Gardone is een Française genaamd Angèle Lager, door D'Annunzio Jouvence gedoopt, of zoals de | |
[pagina 67]
| |
brieven aan haar die in Il Vittoriale bewaard zijn, laten zien: Nectarine, Suor Iva, Doucette, Petite-Prairie, Gauchette, la Brivoise, Grande-Ortie, Fragoletta, Petite-Epineuse, Louvette, la princesse de Tulle, Touttte Petittttte. Angèle, officieel Virginie Lager, is in 1901 geboren in Brive, in het Franse departement Corrèze, als dochter van een arbeider. Een paspoort dat eveneens in het archief van Il Vittoriale is te vinden, geeft de volgende gegevens over haar: lengte 1.57 m., bleke gelaatskleur, ovaal gezicht, kastanjebruin haar, regelmatig voorhoofd, gemiddelde mond en neus, ovale kin, gezonde en regelmatige tanden, zonder beroep, zonder speciale kenmerken... Aan het Gardameer verblijft Angèle in het voorjaar van 1923 als gezelschapsdame van een Française die in een villa in Barbarano del Garda woont. In deze villa, omgeven door een mooi park aan de oever van het meer, vindt de eerste ontmoeting plaats tussen de dichter en de jonge Française. Tijdens de afwezigheid van de ‘mevrouw’ huurt D'Annunzio in de villa voor Angèle een klein appartement. Ook de meubilering van de ruimte neemt hij voor zijn rekening. Vanuit zijn residentie zoekt hij Angèle voor amoureuze ontmoetingen op, maar tussen beide woonkwartieren gaan ook honderden brieven heen en weer. In het najaar van 1925 vertrekt Angèle. In Parijs wordt ze ziek, onduidelijk is waaraan ze lijdt. Ze komt in een kliniek waar ze op kosten van D'Annunzio wordt verpleegd. Op eigen initiatief keert ze in oktober 1927 naar Gardone terug. Maar dan is het decor gewijzigd: de villa is verkocht en Angèle moet ergens anders wonen. Een ontmoeting met ‘Il Commandante’ blijft uit. Wel stuurt hij haar nog wat geld en presentjes. In het begin van 1928 noteert Aélis in haar dagboek dat D'Annunzio achter de geschiedenis met Angèle een punt wil zetten. Hij wil geen geld meer aan haar spenderen en verlangt haar terugkeer naar Frankrijk. Eind mei 1928 is Angèle opgenomen in een kliniek in Brescia; een operatie volgt. In D'Annunzio's archief bevindt zich een ontvangstbewijs voor een betaling van 6293 lire voor een chirurgische ingreep. Niet lang daarna wordt Angèle de grens over gezet. Uit Parijs schrijft ze D'Annunzio nog een verontwaardigde brief: ‘Waar komt al die haat tegen mij vandaan? Maar u vergist zich als u denkt me kwaad te doen, ik heb niet gestolen of iemand vermoord zodat ze me kunnen pakken. Het enige verkeerde was dat ik cocaïne gebruikte, maar u hebt me ertoe gedwongen, mijn God wat een kunst een vrouw alleen kwaad te doen. Maar ik zal me weten te verdedigen. Wat moet ik nu in Frankrijk beginnen? Zon- | |
[pagina 68]
| |
der geld, zonder de mogelijkheid om te werken, hier kan ik nog bij mijn vrienden blijven, het spijt me dat ik u zo tot last ben. Maar wat kan ik doen? Ik ben nog ziek en als u een man van eer bent denk dan aan uw verantwoordelijkheid.’ Een karakteristiek einde van een amoureuze verhouding met ‘Il Commandante’: een vrouw die beseft dat de wereld om haar heen is ingestort, nu het magnifieke decor van haar minnaar definitief is weggevallen. D'Annunzio het zich niet meer op zijn ‘verantwoordelijkheid’ aanspreken: ongeopend is Angèle's laatste brief in zijn archief teruggevonden. Hiermee verdwijnt Angèle definitief uit het zicht. Het is niet bekend wat er van haar geworden is. Wat blijven zijn de 421 brieven van D'Annunzio aan haar in het archief van Il Vittoriale. Blijkbaar zijn die voor haar vertrek in opdracht van D'Annunzio in beslag genomen. De brieven tonen D'Annunzio als een wegkwijnende, half kindse, soms vertederde, dan weer korzelige man. Bij Angèle ziet hij voortdurend charme, frisheid, kinderlijke tederheid. Dat zij niet meer dan een soort droombeeld voor D'Annunzio is, geeft hij zelf toe; men lette op de slotzin van deze brief:
‘Lieve vriendin, Kleine Lusthof, ik ben wanhopig. Ik zal je nooit duidelijk kunnen maken wat de kwelling van mijn leven is. Het beeld van jouw smartelijke gelaat staat in mijn ziel gegrift. Je eerste pijn heeft je zo mooi gemaakt met een zo ongekende en gevoelige schoonheid dat ik plotseling voelde dat iets zoets, iets dat op balsem geleek, mijn smart lenigde. Je kleine geheimzinnige ziel had zich eindelijk in de lijnen van je ontroerde gezicht afgetekend! Ondanks mijn leed zei ik bij mezelf: ‘Ze heeft me lief.’ Ik zei: ‘Ze wordt wakker.’ En het was alsof uit je eerste wond geen bloed stroomde maar een liefde die trotser was... Ik bedroog mezelf, ongetwijfeld. Ik bedrieg mezelf. Ik schep dat wat er niet is. Maar wat doet het ertoe? Ik zal nooit jouw stralende verheerlijkte gezicht vergeten noch mijn hevige emotie. En, bij al mijn dankbetuigingen voegt zich nog deze: de meest schone en verhevene! Ik kan niet schrijven wat ik denk. Ik hoop je weer te zien, je te spreken of vol hartstocht in je naakte armen te zwijgen. Maar vergeet nooit deze waarheid die even echt is als de kracht van de lente: jij bent mijn enige illusie van liefde en jeugd, tedere vriendin.
27 april 1923 Broeder Krekel | |
[pagina 69]
| |
Uit de brieven blijkt ondubbelzinnig dat D'Annunzio Angèle als een curieus lustobject ziet dat hem aan een ver verleden herinnert. Op 5 mei 1923 schrijft hij haar: ‘Je wist niet toen ik je helemaal naakt met mijn sterke handen omhelsde, je wist helemaal niet dat ik in jou mijn vurigste herinneringen aan het land van Frankrijk omhelsde, en mijn moed, en mijn vermetelheid, en mijn roem en mijn vleugels...’ Wat hij daarop laat volgen, is nog onthullender: ‘Je weet niet, kleine vriendin, Kleine Lusthof, je weet niet dat er een soort verpletterende en mystieke gelijkenis bestaat tussen heldendom en lust.’ D'Annunzio - van wie we niet weten of hij Sigmund Freud ooit heeft gelezen - legt hier een duidelijk verband tussen zijn erotische en militaire daden, waarin hij even wonderlijk succesvol was. D'Annunzio is in zijn brieven openhartig over zijn diepe isolement en, wederom, over de ware aard van hun verhouding:
‘Het is waar, helaas: de liefde is slechts een wreed misverstand, onderbroken door de dwaze vervoering van blinde lusten. Je beschouwt het als een vijandige daad dat ik er behoefte aan heb thuis te blijven en me te laten verzorgen en de weldadige uitwerking te ondervinden van de martelende behandelingen die ik geduldig heb ondergaan uit liefde voor jou. Als je me liefhad zou je me moeten smeken niet te komen, me niet bloot te stellen aan de regen en de wind in mijn open automobiel... Vannacht heb ik, bij al mijn pijnen, gevangen gezeten in het trappenhuis, drie kwartier lang! Ze hadden de deur van het gangetje op slot gedaan. Vanavond ben ik erg moe; en uit mijn uitputting stijgt een niet aflatende beklemming op. Aan de telefoon hebben we alleen kleine hatelijkheden weten uit te wisselen. Je bent onrechtvaardig en onredelijk geweest zoals altijd. Je durft te zeggen dat ‘ik niet van je houd’ en dat ‘als ik niet kom, andere geneugten om me heen daarvan de oorzaak zijn’! God moge de vrouw uit Brive zonder liefde en zonder erbarmen vergeven! Ik wil eens een nacht niet bij je komen. Mijn ziel lijdt vreselijk onder die afschuwelijke bedwelming der zinnen die mijn hevig verbitterd en in een toestand van verbijstering en afschuw achterlaat. Doe jij ook maar de geringste poging mij af te houden van die vreselijke verleiding. Neen. | |
[pagina 70]
| |
En jij beweert dat je je uit opofferingsgezindheid aan mijn walgelijke verlangens hebt onderworpen! Het is beter de herinneringen in een smartelijke stilte onder te laten gaan. Ongetwijfeld is het mijn schuld. Ik erken het nederig. Ik vraag je uit te rusten, te slapen en volledig vertrouwen te hebben in mijn tederheid waarvan je altijd verzekerd zult zijn. Ik kom morgen... Dan hoop ik beter te zijn. Ik hoop je fleuriger en bevalliger dan ooit aan te treffen. Hoe lief was de glimlach op je even geopende lippen toen ik je wang en je hals en je schouder en je volmaakte arm met kussen bedekte! Deze goddelijke gelukzaligheid is gevolgd door de beestachtige ontwijding. Ik belijd terecht mijn schuld. Ik heb je lief.
29 nov. 1923: acht uur 's avonds. Ariel
Luigi is niet gekomen. Zojuist heeft mijn lijfwacht het pakje gebracht. Dank je.Ga naar voetnoot*
D'Annunzio is in zijn brieven zo zeer met zichzelf bezig dat hij Angèle ook schriftelijk herinnert aan de belofte dat hij zijn brieven mag opvragen om ze te herlezen. Eenzaam en afgeschermd zit D'Annunzio, relikwie van het Europese decadentisme, omgeven door zijn curiosa die zijn herinneringen gestalte geven, als een oude Narcissus voor zijn spiegel: ‘Ik ben een oude man, mijn arme lief. Toen ik vanmorgen wakker werd, ben ik gegrepen door de afstotelijke ouderdom ondanks al mijn heldhaftige en zinnelijke pogingen om de eeuwige jongeling te blijven! Stel je mijn leed eens voor. Ik heb me afgezonderd. Niemand mag me benaderen’ (5 december 1924). Wanneer Jouvence uit zijn gezichtsveld verdwijnt, heeft Gabriele D'Annunzio nog bijna tien jaar te leven. Ook in zijn laatste dagen weet hij zich nog door een jeugdige vriendin, Titti, vertroeteld. Hij sterft in Il Vittoriale op 1 maart 1938. Mussolini volgt zijn baar. Een geüniformeerde erewacht brengt de fascistengroet, als de kist naar het graf in de tuin van de villa wordt gedragen. Maar alle plechtige rituelen konden toch niet verhullen dat de jongen uit de ruige Abruzzen voor roem, literatuur en erotiek maar niet voor een politiek systeem had geleefd. |
|