De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Nederlands proza | |
[pagina 3]
| |
Das schmeckt!
| |
[pagina 4]
| |
het tijd om maar eens op pad te gaan. Dat tehuis was prachtig gelegen, deelde hij mee - in het Wolvenravijn. Wat een enge naam. Kom, dat was maar iets uit het verleden; wolven zouden ze heus niet tegenkomen. Waar kwam ze vandaan? Keulen, aha. Mooie stad. Kende hij Keulen? Nu, hij was er al een hele tijd niet meer geweest; maar hij had er vroeger gewoond, als kind. Hé, wat toevallig. Ja. Maar Düsseldorf was ook mooi, hier en daar tenminste. Niet zo oud als Keulen natuurlijk, maar toch... Ze zou zich er zeker thuis voelen als ze eenmaal gewend was. De mensen praatten een beetje anders dan in Keulen, dat was waar. Dat zou wel even wennen zijn. Al pratende hadden ze het Grafenbergerbos bereikt, en haar metgezel bracht het natuurschoon onder haar aandacht. Zoiets hadden ze in Keulen niet! Ineens bleef hij staan en gebaarde hij dat ze zich stil moest houden. ‘Kijk daar!’ fluisterde hij. ‘Ziet u dat bruine vogeltje?’ Ze zag het. ‘Dat is een lodderoogmeesje!’ Het wond hem op. ‘Die komen in dit gebied maar heel zelden voor. In het Zuiden, ja, daar zie je ze overal.’ Het was nu heel stil en lommerrijk om hen heen. Milde kleuren en bronzen geuren brachten een aangename dromerigheid teweeg. Alles was vredig en mooi. Het ongebruikelijke vogeltje was weggevlogen. Maria Budlick - nee, die was niet mooi. Haar gezicht en romp lieten te wensen over; ook had ze o-benen. Er ging geen zinnenprikkeling van haar uit, daar had ze zich allang bij neergelegd. Trouwens, met onzedelijk gedoe had ze liever niets te maken. Ze was dan ook niet weinig onthutst toen haar beschermer wederom halt hield en haar bij de keel greep met het voorstel een staande bijslaap uit te voeren. Ze weigerde. Toen vroeg hij of ze zich zijn adres herinnerde. Zeer verstandig zei ze van niet. De man liet haar los en verdween.
Maria vond de weg naar de stad terug en kwam er goed terecht. Een tijd later stuurde ze een brief naar de vrouw met wie ze in de trein kennisgemaakt had. Hierin beschreef ze wat badinerend haar belevenis in de bosschage. In de adressering was de persoonsnaam verkeerd gespeld, en zo belandde het schrijven bij een andere vrouw die, hoe is het mogelijk, in dezelfde huurkazerne woonde. Deze lichtte de politie in. Terecht, want het zoeken was nog steeds naar de Moordenaar van Düsseldorf. Inspecteur Gennat, door de Berlijnse politie afgevaardigd, was een verbeten werker: | |
[pagina 5]
| |
eens had hij 800 sporen nagetrokken voor de oplossing van een moordzaak. Ook in de onderwereld heerste irritatie. Sterk opgevoerde waakzaamheid en frequente razzia's bemoeilijkten het criminele werk.Ga naar voetnoot* Maria Budlick werd opgespoord, en ging met de politie naar de Mettmännerstrasse, waarvan ze de naam nog wel degelijk wist. Het nummer was ze vergeten, maar ze wees een huis aan dat haar bekend voorkwam. Men vroeg de conciërge of hier een meneer woonde die er zo en zo uitzag. Dat klopte: hij was uitgegaan, maar ze kregen de kamer te zien waar Maria haar eenvoudig maal had genuttigd. Ze gingen naar beneden. Op de trap passeerden ze hem, daar hij juist thuiskwam. Er werd niet gesproken, niet gegrepen. Blijkbaar was er geen Haftbefehl voorhanden. Hij had haar wel gezien, en herkend.
Peter Kürten wist dat hij er slecht voorstond. Dat intermezzo in het Grafenbergerbos bewees nog niet dat hij de gezochte sadist moest zijn. Poging tot aanranding kon echter jaren hechtenis opleveren; en als de vertrouwde gruweldaden in die tijd uitbleven zou de verdenking stellig op hem vallen.
Zijn vrouw werkte in een restaurant, en dat hield haar bezig tot in de late uren. Peter placht haar af te halen en aldus te beschermen tegen de Slachter van Düsseldorf, die in het voorgaande jaar een waas van angst en wanhoop over de stad had gelegd. Guste (zoals hij haar noemde) was een schonkige, door het leven getekende vrouw voor wie hij een diepe genegenheid koesterde. In 1921 had hij haar bij zijn zuster ontmoet. Eerst had ze hem afgewezen. Toen hij echter dreigde met moord, als ze bij haar besluit bleef, had ze in een huwelijk toegestemd. Immers, hij had een fatsoenlijk bestaan als volleerd vormdraaier, hij gedroeg zich keurig en was goed voor haar. Potentiële moordenaar? Daar was ze niet ondersteboven van. Zelf had ze vijf jaar gezeten, nadat ze de tuinman met wie ze acht jaar had geleefd, en die maar niet wilde trouwen, had omgebracht. | |
[pagina 6]
| |
Die voorjaarsavond - nacht, eigenlijk al - in 1930 had Peter zich niet bij het restaurant gemeld. Ze liep dus onbegeleid, en gelukkig onbelaagd, naar de Mettmännerstrasse. Wel enigszins bezorgd. Er zou hem toch niets overkomen zijn? Maar nee. Hij zat haar thuis op te wachten. Zijn stemming was bedrukt. Het was weer mis, vertelde hij. De politie zou hem komen halen wegens poging tot aanranding. Zijn vrouw was ontsteld, maar niet verbaasd. Ze wist van zijn aanvechtingen en had hem bij een vorige kwestie kunnen redden: op haar smeekbeden had het slachtoffer de aanklacht ingetrokken. Kürten verwachtte tien jaar te krijgen, gezien zijn strafblad (want hij was in zijn leven al zeventien maal veroordeeld wegens diefstal, fraude en geweldpleging). Ze barstte in tranen uit. Het vooruitzicht van een eenzame, armoedige oude dag vervulde haar met afgrijzen.
Na enige ogenblikken besloot Peter dat hij zijn vrouw nu maar volledig moest inlichten. Hij was, zei hij, degene die gezocht werd - het Monster van Düsseldorf. Als ze hem aangaf kon ze een heel mooi bedrag verdienen. Ze geloofde hem niet. De krant had de onbekende in woorden afgebeeld als een maniak, een beestmens. Zo iemand moest wel gedrochtelijk zijn. Haar Peter, zo toegewijd, zo huiselijk, zo netjes op zijn voorkomen (hij gebruikte zelfs cosmetica om jonger te lijken), zo'n bekwame ambachtsman - zou hij zulke... nee, dat was onmogelijk. Toen gaf hij haar een nauwkeurig overzicht van zijn bloed- en lustactiviteiten.
Zijn leven begon (in 1883 te Köln-Mülheim) met erfelijke belasting. Niet van moederskant: zij kwam uit een goed nest van vlijtig en oppassend volk. De vader, een vormdraaier, was een brute alcoholist. Het gezin omvatte 13 personen - Peter was het derde kind - en woonde een tijdlang in een enkele kamer, wegens geldgebrek. Peter zag dikwijls hoe zijn vader, dronken thuisgekomen, zijn vrouw besprong. Niet dat hij daar veel aanstoot aan nam. Het geslachtsleven bij hen thuis verliep zeer spontaan; althans wat zijn vader en zijn zusters betrof. In het huis verbleef ook een hondenmepper, die tot Peters vorming bijdroeg. Hij bracht de jongen het masturberen van honden bij en liet hem toekijken als hij de dieren martelde. | |
[pagina 7]
| |
Figuurzagen, postzegels, haasje-over - het valt niet aan te nemen dat hij zich met dat soort vermaken ophield. Volgens eigen zeggen beging hij zijn eerste moord op 9-jarige leeftijd. Hij dobberde met twee andere jongens op een vlot in de Rijn en wierp er een overboord. Deze kon niet zwemmen. Toen de ander behulpzaam te water sprong, hield Peter hem onder het vlot; beiden verdronken. Het was een geslaagde misdaad (als het gebeurd is), maar zonder de wellust van bloedvergieten. Die zou hij pas later - niet zoveel later overigens - ondergaan. Ofschoon brandstichting hem ook wel seksueel aansprak. Als hij zo'n schuur of hooiberg in vlammen zag opgaan hoopte hij maar dat er zwervers in lagen. Zwerver was hij zelf ook, al vroeg in zijn bestaan. Van zijn dertiende jaar af pleegde hij ontucht met varkens, geiten en schapen - en laatstgenoemde diersoort kreeg dikwijls een messteek tijdens het orgasme. Want steken, snijden, hakken, daar was hij erg op gesteld. Het merendeel van zijn moorden en gewelddaden geschiedde met bijl, mes en hamer. Worging en gebruik van vuurwapens kwamen er weleens tussendoor; en eenmaal vergiftiging. Zijn slachtoffers waren vrouwen, meisjes (onder wie de 5-jarige Gertrud Hamacher) en mannen. Veel van zijn moorden waren impulsief; dan ging hij naar een rustige locatie en de eerste de beste moest eraan geloven. Eens kwam hij in de Hofgarten helemaal niemand tegen. Het was namelijk reeds laat in de avond. Geen nood: hij sneed een slapende zwaan de hals af en dronk het bloed.
Soms beperkte hij zich tot mishandeling. Zo leefde hij een tijd samen met een masochistische prostituée, en later met nog zo iemand. Het kon ook gebeuren dat men de moordaanslag overleefde. Gertrud Schulte bijvoorbeeld werd eens aangesprokenGa naar voetnoot* door ‘Fritz Baumgart’ die haar in het bos ontuchtige voorstellen deed. ‘Ze zou nog liever sterven,’ had ze gezegd. ‘Goed, sterf dan,’ was het antwoord. Maar ze bezweek niet aan de steekwonden en kon de schuldige later aanwijzen. Het voorgaande heeft u voldoende inzicht verschaft aangaande 's mans geaard- en bedrijvigheid. Een compleet verslag van zijn omzwervingen, verrichtingen en gevangenisstraffen (in totaal bracht hij 27 jaar in hechtenis door) zou niet lekker weglezen. Laten we ons op twee perioden concentreren. | |
[pagina 8]
| |
De eerste begon in 1921 met zijn huwelijk en duurde een paar jaren. Het was een rustig, ordelijk bestaan. Hij verdiende goed in zijn vak, maakte zich nuttig in het vakbondswezen en was lid van een politieke vereniging. Zachtmoedig en enigszins behaagziek, joeg hij zelfs vliegen geen schrik aan. Niemand kon hem aanzien hoeveel strafbaars hij al achter de rug had.
Wel maakte hij zich tweemaal schuldig aan het maltraiteren van een dienster. Nu ja, zoiets kwam wel vaker voor.
In 1925 vestigde het echtpaar zich in Düsseldorf. Bij hun aankomst was de avondhemel bloedrood: een teken, door Peter met vreugde waargenomen. Tussen '25 en eind '28 noteerde hij vier pogingen tot worging en zeventien brandstichtingen. Vervolgens brak zijn topjaar aan.
1929 begon met zes brandstichtingen. Maar dat was slechts een warmingup. In februari ontving Frau Kuhn 26 steekwonden, en de dronken mécanicien Scheer kreeg er 20. In maart moest de 8-jarige Rose Ohliger dertien steekwonden en een verkrachtingspoging ondergaan. Daarna was het even stil, afgezien van ‘speelse’ worgpogingen bij serveersters; en het voorval met Maria Budlick. Augustus: Gertrud Hamacher (5 jaar) en Louise Lenzen (14 jaar) werden met doorgesneden keel gevonden. Frau Mantel, Anna Goldhausen en Gustav Kornblum kwamen er met steekwonden in de rug genadig van af. September zag drie worgaanvallen. Ook werd de serveerster Ida Reuter verkracht en met een hamer gedood; hetzelfde overkwam Elisabeth Dorrier, serveerster, in de maand daarna. De dames Meurer en Wanders werden alleen maar bewusteloos geslagen. Het werd november, en Peter had niet stilgezeten. Gertrude Albermann, 5 jaar oud, werd gevonden met 36 steekwonden. En Maria Hahn, aan wie hij extra aandacht besteedde: 20 steekwonden, na haar dood vaginaal en rectaal bezocht, daarna slordig begraven, later opgedolven, gekust en geliefkoosd, toen elders ter aarde besteld; hij zou nog meermalen terugkomen en aldaar onaneren. Peter was bewonderaar van Jack the Ripper, en in navolging van deze vakman schreef hij aan de politie waar de lichamen zich precies bevonden. | |
[pagina 9]
| |
In tien maanden had hij acht moorden tot stand gebracht (plus een op het meisje ‘Anni’ die hij bekende maar waarvan het object nooit werd gevonden of als vermist opgegeven) en veertien aanvallen. En hij was nog steeds ambulant. De politie had 13.000 brieven ontvangen en 2.650 tips nagetrokken. 900.000 personen werden aangegeven, en ondervraagd. Tweehonderd mannen hadden zich als dader aangemeld. Driehonderd astrologen, helderzienden, wichelaars, droomuitleggers e.d. hadden hun diensten aangeboden. Niemand wist dat de schuldige altijd - soms als eerste - bij een lijkenvondst was komen kijken en met andere omstanders het afschuwelijke geval had besproken. Of dat hij tijdens een boetprocessie na 24.8.29 biddend aan de kant had gestaan.
Lang voordat Peter Kürten was uitgesproken besefte zijn vrouw dat zijn verhaal waar moest zijn. Haar gezicht klaarde niet op. Maar kom, meende hij, ze moesten eerst maar eens gaan eten. Het restaurant bood gutbürgerliche Küche, maar ze was zo ontredderd dat ze slechts een deel van haar gerecht kon verwerken. Hij liet zich het zijne goed smaken, en ook haar restant. Daarna keerde het echtpaar huiswaarts.
Een paar dagen later gaf ze hem aan. Volgens afspraak zou ze hem diezelfde dag ontmoeten bij de Rochuskerk. Een politieofficier hield haar gezelschap, met geladen revolver, maar toen het Monster arriveerde (netjes op tijd) stelde het de man onmiddellijk gerust en ging het vredig mee.
Bij zijn eerste verhoor verzuchtte Kürten: ‘Jammer - ik was van plan, dagelijks twee mensen om te brengen.’ Wroeging was er niet bij. Hoezeer hij ook in zijn excessen opging, hij kon er tussendoor ook afstandelijk tegenaan kijken. Zelfs had hij soms dagdromen, waarin hij Düsseldorf bevrijdde van het Beest, zodat bejubeling en fakkelparades hem ten deel vielen, en hij benoemd werd tot politiecommissaris. Logisch dat bij zo'n paradoxaal geval de psychiatrie werd ingeschakeld. Professor Berg trof een schrandere, welgemanierde man aan, die met een zachte stem alle gevraagde en ongevraagde informatie verschafte. Zo kon hij, dank zij een prodigieus geheugen, nauwkeurig de kamer beschrijven waar hij de 13-jarige Cristine Klein - alleen thuis: de rest | |
[pagina 10]
| |
van het gezin was naar de kermis - had gedood; dat was in 1913.
Het proces duurde van 13 tot 23 april 1931 en leverde negen doodvonnissen op. Uit het gehele land kwamen protesten binnen. Kürten ontving tal van liefdesbrieven (haatbrieven ook, trouwens) en verzoeken om een handtekening. De terechtstelling zou op 2 juli worden uitgevoerd met behulp van de guillotine, een degelijk werktuig dat nog uit de Franse tijd stamde. De gegadigde hoopte, zo zei hij tot Prof. Berg, dan te kunnen horen hoe zijn bloed in de mand stroomde; daar zou hij zeer van genieten. Zijn afscheidsbrief luidde: ‘Liebe, gute Guste, bete für mich, wir sehen uns im Himmel wieder.’ Als slotmaaltijd kreeg hij Wienerschnitzel met witte wijn opgediend. Het bekwam hem zo goed, dat hij om een tweede portie verzocht. |