De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
DesimaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 36]
| |
FactorijEen honingbij keert telkens naar de korf terug
met de vergaarde nectar, een kleine fabrikant
van voedsel. Pas op, er liggen forse kabeltrossen
op de kade, struikel niet terwijl je zo verbaasd
kijkt naar het laden en het lossen. En in de raat
die ruim heet zakken kisten, binnen korte tijd zal
je alles weer vergeten zijn, op het typische gegons
van lieren na. Hoge ambtenaren van het entrepot
innen rechten, zij zwermen om de fusten heen,
zetten dikke potloodstrepen. Je weet, ook ik spaar
waardevolle zaken, daartoe moet ik me verplaatsen
in een ongebruikelijk domein, waar niemand wonen
kan met goed fatsoen, zelfs niet als ik mijn pen
doop in het zoete vocht van taal. Je kijkt verlegen
op, kon ik maar iets raden van wat er in je omgaat
en hoe je oordeelt over deze getolereerde veste
op dit kunstmatige terrein. Toch begrijp ik wel
dat je je kelk gesloten houdt, want juist argwaan
kruipt vanzelf tussen de imker en zijn klanten.
| |
[pagina 37]
| |
GeishaJe hebt de huid betekend met een dunne streep,
het welvende, beginnend bij de wortel van de neus,
vergeet zich in de slapen. Nog steeds accentueert
het felle lippenrood een glimlach om de tanden.
De moet van spiegelbeeldig hout omvat in eerste
staat de afgebeelde trekken, ongewilde hardheid
om het zachte uit te drukken. Met mijn nagels
blijf ik achter vezelranden haken, pruimemond
vertrekt zich tot grimas, ruw papier buigt onder
koopmanshanden. Ik sla je gade in de afgeperkte
rust van dit vertrek, er staat iets langs je hoofd
geschreven, een kleurenstempel geeft de meester.
Alsof bewogen stilstand kan bestaan in een accent,
de schending van het samengaan van lijn en toon
waarmee platheid wordt doorbroken; ik schaam
mij voor mijn indiscretie. Je tweede beeltenis blijft
steeds gesloten, ik schat mijn kansen matig in.
Elke keer verschijn je weer wanneer ik kijk, maar
waaraan zal ik je herkennen in de werkelijkheid?
| |
[pagina 38]
| |
CeremonieOp innerlijk kompas vertrouwend zal ik fervent
de indruk moeten wekken hoe meegaand mijn geest
de onbekende breedtegraad ervaart, liefst zonder
al te veel gezichtsverlies. Daarbij steeds bereid
mijn ogen goed de kost te geven: in elk gracieus
gebaar komt plechtigheid tot leven, een afgerond
geheel met een subtiele kracht die veel ontrafelt,
maar nog meer verhult. De dikke poederlaag, waar
doorheen emotie niet te onderscheiden is, leidt
mij even af; vanachter transparante wanden drijft
de lokgeur van een tuin naar binnen, kleine heesters
dragen rijpe vruchten voor zover niet leeggeroofd
door vogels. Er bevindt zich boven mij een kantelraam
van geslepen oesterschelpen, waardoor een lichtreep
valt. Je zit bewegingloos in jezelf gekeerd, ofschoon
de damp van kopjes slaat wacht ik geconcentreerd
op wat nog komen gaat. Ik laat amper iets merken,
de naald wijst permanent in noordelijke richting.
Onze conversatie stokt al voor hij kan verzanden.
| |
[pagina 39]
| |
IsiatadakiWater voor de keuken ruist door bamboebuizen,
en omdat binnen de omheining slechts twee straten
elkaar zonder verrassingen doorkruisen loop ik op
mijn ochtendwandeling vaak tot het bruggehoofd
waarachter Nagasaki existeert. Het eiland zelf
kan als een schelp begrepen worden, bij toeval
op het strand geworpen. Niet maar terloops staan
daar kanonnen, een metalen welkomstteken; zee ligt
als een zijden sjaal om schouders van vulkanische
gesteenten. Hoog boven keien meeuwen, wind speelt
met mijn haar, in de verte zie ik boten liggen, zeilen
afgestroopt, geëscorteerd door loodsen. Dit land lijkt
tot in kleinste onderdelen op een vrouw, de kusten
bootsten edelstenen na, zij bewaakt haar haven met
een fanatisme waarbij kuisheid vlot verbleekt; aan
afgemeerde barken staat zij uitsluitend mondjesmaat
het genoegen van haar gunsten toe. Zodra de vogels
neergestreken zijn beginnen zij de schalen stuk te
pikken en niemand protesteert of houdt hen tegen.
| |
[pagina 40]
| |
33 HemelsToen heb je het serviesgoed geruisloos weggezet
en alleen een vage schaduw op de muren nagelaten.
Ik schrijf een enkel woord op rijstpapier en verstop
het in een lade, pas bij hernieuwde lezing blijkt
de waarde. Het lijkt wel of mijn zinnen zijn verdoofd,
vermeende diepgang valt ternauwernood te peilen
nu de gedachtenwaaier zich ontvouwt; wat verzwegen
is wordt niet herhaald. Waarom zal ik dan berusten
in schematische patronen, het is het samenspel vooral
waarop mijn hoop gevestigd is, wat mij tot tegenwicht
kan dienen verdwijnt te snel. Zonder gewetensbezwaar
probeer ik te verwerkelijken hetgeen ik mij verbeeld,
maar daar de bloei van bloemen zich nauwelijks laat
volgen met het trage oog resten mij slechts statische
begrippen. Het is ook dom te denken dat het vanzelf
zal gaan, niet voor niets wordt elke letter overwogen
op zijn plaats gezet. En wat er eerder heeft gestaan
wordt opgegeven, zon verschuilt zich achter huizen
met haveloze daken. Luister liever naar de stilte.
| |
[pagina 41]
| |
Duizend snedenHet verkleurde water kleeft aan blokken, houten
vel keert om en als handgeschept papier druppels
opzuigt ontstaat er huid op huid op huid. Door
selectieve kerven wordt het kleine theehuis naar
de achtergrond gedrukt; de naden van een vloer
gaan bijna door je heen, het omgeklapte perspectief
houdt je wel tegen. Verenwit plooit zich op blauw,
de uitgestoken lucht klampt zich hardnekkig vast
aan een omgeslagen mouw, ter rechterzijde strijkt
struikgewas langs een overdekt terras. Ik leg mijn
vinger op je mond, ingehouden adem fantaseer ik
er wel bij; wie zwijgt stemt toe. Maar zonder risico
zal ik je nooit bezitten, daarvoor is de geringste
afstand nog te groot. Er is hoegenaamd geen weg
terug, wolken zullen verbleken om je onbewogen
lijf, de opgebrachte blos heeft je geraffineerde
halslijn ruimschoots overschreden. Mijn hoofd is
bij de schepen in de haven, avond op de dekken
neergestreken rekent met mijn hersenspinsels af.
| |
[pagina 42]
| |
DagboekOmdat hier de tekens eerder in de zon opdrogen,
net als de bloemen, ligt dit geschreven exemplaar
reeds voor mij open. Het nu nog natte inktspoor
wisselt van gedaante, eerst zwart, daarna grauw
met rafelige aspecten. Tot mijn spijt zijn fouten
moeilijk te herstellen, het loopt vast op een fiasco
uit als ik veranderingen door zou willen drukken
in dit stadium. Kijk dus maar uit naar het ogenblik
waarop woorden zich gewonnen geven. De rand
krult al wat om, er zijn nog talloos lege plekken,
want hoe verder weg, hoe moeilijker betekenis
is in te schatten. Het inzicht dat ik mij verschaf
leidt er toe dat ik het pas ontdekte aandachtig
bestudeer. Losse kralen vormen nog geen snoer,
er ontbreken schakels aan, je ziet me niet terug.
Wees er zeker van dat alles wat ik ooit beweerde
opgeschreven is; tenslotte lijkt het enigszins naïef
er waarde aan te hechten. Hoeveel zal er over zijn
als je aan mij denkt en ik voorgoed ben weggegaan?
| |
[pagina 43]
| |
SjogoenDe straatweg ligt er enigszins verlaten bij. Regen
slaat in het gezicht van iemand die zich haastig
naar de overzijde rept. Mijn escorte heeft de blik
strak vooruit gericht, zelfs zijn paard kijkt niet
opzij. Tussen huizen hangt een eigenaardig licht
en in plassen reflecteren ramen. We reizen samen
onderhuids, ik vang een glimp op van een markt
met kramen onder duizend linten. Kooplui prijzen
waren aan, ik zie ze druipend onder luifels staan.
Dan kom je in mij op als wij plotseling een hoek
omslaan: het dorp heeft alle grenzen overschreden,
de stoet bestaat uit zeker honderd man, inclusief
de drager van de piek. Mijn bewaker is al eerder
afgestegen, aan zijn hoge laarzen blijft de modder
kleven. In de ingetreden stilte hoor ik helder
regendruppels tikken. Het beschilderde gordijn
waarmee de kango afgesloten is verschuift heel
even, een slanke hand laat de buitenwereld toe:
jouw tekening staat in zijn onderarm gedreven.
| |
[pagina 44]
| |
TatoeageVan polsgewricht tot elleboog ben jij gehecht
aan zijn beweging, voorgoed in vlees geprikt.
In een schaduw levend, weliswaar fijnmazig
opgebracht, je huid zo wit als verse sneeuw,
de lippen licht geopend, een opgelegd taboe
doorbrekend. Nimmer zal je sprekend worden
afgebeeld, wat overigens binnen de toegestane
ruimte niet mogelijk is, alles heeft een reden.
Steeds wanneer hij drinkt is je gezicht dicht
bij het zijne en voor de duur van dit bezoek
moet ik toestaan dat hij met een klein gebaar
jouw aandacht trekken kan. Maar toegegeven,
alle pracht en praal omstandig ten paleize
opgevoerd verklaart waarom jij instinctief
voor hem gekozen hebt. Nog één maal geniet
ik van je lijnenspel, hier moeten onze wegen
echter scheiden. En zo zie je, dat je toeval
nooit totaal kunt tegengaan, zijn opgeheven
arm heeft vertaald wat ik niet heb verstaan.
|
|