De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–
Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Uit: Venetiaanse epigrammenGa naar voetnoot*
| |
67Heel wat kan ik verdragen. De meest afschuwlijke zaken
Duld ik zonder protest, zoals een God mij gebiedt.
Weinige dingen vind ik als gif en slangen zo stuitend:
'k Duld geen tabaksrook en look, wantsen en Christus - díe niet.
| |
8Diese Gondel vergleich ich der sanft
einschaukelnden Wiege,
Und das Kästchen darauf scheint ein
geräumiger Sarg.
Recht so! Zwischen der Wieg und dem Sarg wir
schwanken und schweben
Auf dem großen Kanal sorglos durchs Leben
dahin.
| |
67Vieles kann ich ertragen. Die meisten
beschwerlichen Dinge
Duld ich mit ruhigem Mut, wie es ein Gott
mir gebeut.
Wenige sind mir jedoch wie Gift und Schlange
zuwider,
Viere: Rauch des Tabaks, Wanzen und
Knoblauch und †.
| |
[pagina 62]
| |
68Lang al was ik van zins u over een diertje te spreken
Dat je hier sierlijk en snel elke kant op ziet gaan.
't Lijken wel slangetjes, maar dan wel met vier voetjes; ze lopen,
Kruipen en sluipen, hun staart sleept er licht achteraan.
Kijk, daar gaan ze! en daar! Nu zijn ze verdwenen! Waar zijn ze?
Wat voor kier of gewas bood hun een schuilplaats aan?
'k Heb een naam voor die diertjes, met uw permissie: lacerta's;
Beeldspraak die mij bevalt, die ik gebruik voortaan.
| |
69Wie lacerta's gezien heeft, kan zich de sierlijke meisjes
Voorstellen die je op 't plein elke kant op ziet gaan.
Snel en bewegelijk glippen ze langs, staan even te praten,
IJlen weer heen, hun gewaad ruisend achter ze aan.
Kijk, daar gaan ze! en daar! Maar raak 'r niet kwijt, of je zoekt 'r
Lang tevergeefs, want zij is nu voorlopig op honk.
Maar wanneer je niet bang bent voor nissen, stegen en trappen,
Volg dan haar lokkend gebaar, volg haar in haar spelonk!
‘Bent u een vreemde, mijn heer? U woont in Venetië?’ vroegen
Twee lacerta's door wie 'k in hun spelonk was gelokt.
‘Raad maar!’ - ‘U bent een Fransoos’! ‘Een Napolitaan!’ wordt geopperd
Onder het kletsen wordt veel koffie naar binnen geslokt.
| |
68Längst schon hätt ich euch gern von jenen
Tierchen gesprochen,
Die so zierlich und schnell fahren dahin
und daher.
Schlängelchen scheinen sie gleich, doch
viergefüßet; sie laufen,
Kriechen und schleichen, und leicht schleppen
die Schwänzchen sie nach.
Seht, hier sind sie! und hier! Nun sind sie
verschwunden! Wo sind sie
Welche Ritze, welch Kraut nahm die
entfliehenden auf?
Wollt ihr mirs künftig erlauben, so nenn ich die
Tierchen Lazerten;
Denn ich brauche sie noch oft als
gefälliges Bild.
| |
69Wer Lazerten gesehn, der kann sich die
zierlichen Mädchen
Denken, die über den Platz fahren dahin und
daher.
Schnell und beweglich sind sie, und gleiten,
stehen und schwatzen,
Und es rauscht das Gewand hinter den
eilenden drein.
Sich, hier ist siel und hier! Verlierst du sie
einmal, so suchst du
Sie vergebens; so bald kommt sie nicht
wieder hervor.
Wenn du aber die Winkel nicht scheust, nicht
Gäßchen und Treppchen,
Folg ihr, wie sie dich lockt, in die Spelunke
hinein!
Seid Ihr ein Fremder, mein Herr? bewohnt Ihr
Venedig? so fragten
Zwei Lazerten, die mich in die Spelunke
gelockt.
Ratet! - Ihr seid ein Franzos! ein Napolitaner!
Sie schwatzten
Hin und wieder und schnell schlürften sie
Kaffee hinein.
| |
[pagina 63]
| |
‘Gaan we wat doen?’ vroeg de mooiste; ze zette haar kopje op tafel,
En haar bedrijvige hand is meteen in de weer.
Zacht maar stevig grijp ik die vast, dan strekt ook de ander
Sierlijk haar vingertjes uit, tot ik ook haar afweer.
‘'t Moet een vreemdeling zijn!’ Zo zijn ze samen aan 't schertsen,
Of 'k geen cadeau aan ze geef? 'k Heb wat geld neergelegd,
En toen hebben zij mij verderop een woning gewezen,
Daar kon ik nog die nacht voor iets heters terecht.
Door mijn verweer was ik prompt als buitenlander ontmaskerd,
Sluipt de Venetiaan daarom zo bleekjes rond?
'k Zag ook een sierlijke kooi en daarin, achter de tralies,
Meisjes; een lustig gezang klonk uit hun nijvere mond.
Meisjes putten je uit, het is Venetiës roem dat
Deze stad meisjes kweekt, tot verkwikken in staat.
‘Vreemdeling, ga met ons mee om koffie te drinken,’ betekent
Trekwerk; koffie heb ik, vrienden, met recht steeds gehaat.
| |
70Wat spelonken wel zijn, verlangt u te weten. Zo biedt dit
Epigrammatisch geschrift woordjes-uitleggerij.
Goed, het zijn donkere huizen in nauwe steegjes; de schone
Neemt je voor koffie mee; zij doet het werk, niet jij.
Tun wir etwas! sagte die Schönste; sie setzte
die Tasse
Nieder, ich fühlte sogleich ihre geschäftige
Hand.
Sacht ergriff ich und hielte sie fest; da streckte
die zweite
Zierliche Fingerchen aus, und ich verwehrt
es auch ihr.
Ach! es ist ein Fremder! so riefen sie beide;
sie scherzten.
Baten Geschenke sich aus, die ich, doch
sparsam, verlieh.
Drauf bezeichneten sie mir die entferntere
Wohnung
Und zu dem wärmeren Spiel spätere Stunden
der Nacht.
Kannten diese Geschöpfe sogleich den Fremden
am Weigern,
O so wißt ihr, warum blaß der Venetier
schleicht.
Einen zierlichen Käfig erblickt ich; hinter dem
Gitter
Regten sich emsig und rasch Mädchen des
süßen Gesangs.
Mädchen wissen sonst nur uns zu ermüden;
Venedig,
Heil dir, daß du sie auch uns zu erquicken
ernährst.
Kaffee wollen wir trinken, mein Fremder! - da
meint sie branlieren;
Hab ich doch, Freunde, mit Recht immer den
Kaffee gehaßt.
| |
70Was Spelunke nun sei, verlangt ihr zu wissen?
Da wird ja
Fast zum Lexikon dies epigrammatische
Buch.
Dunkele Häuser sinds in engen Gäßchen;
zum Kaffee
Führt dich die Schöne, und sie zeigt sich
geschäftig, nicht du.
| |
[pagina 64]
| |
71Twee van de liefste lacerta's die zag je altijd tezamen,
Een was ietsje te lang, één een ietsje te klein.
Zie je het tweetal bijeen, dan is het ondoenlijk te kiezen,
Beiden, op zich beschouwd, lijken de mooiste te zijn.
Mij verbaast het niet echt dat onze heer Jezus met zondaars
Omging en hoerenvolk, daar ik dat zelf graag doe.
Knaapjes beminde ik ook wel, maar 't liefste zijn mij de meisjes;
Ben ik een meisje zat, valt mij haar knaapzijde toe.
Nauwere steeg zag je nooit, je wrong je maar net langs de muren,
In Venetië op pad vond ik een uiterst charmant
Meisje... dat daar zat... ik vreemdeling liet me verleiden;
Ach, wat een breed kanaal opende zich voor mijn hand.
Had je maar meisjes, Venetië, als je kanalen, met spleten
Nauw als jouw stegen, dan was jij de mooiste van 't land.
| |
71Zwei der feinsten Lazerten, sie hielten sich
immer zusammen,
Eine beinahe zu groß, eine beinahe
zu klein.
Siehst du beide zusammen, so wird die Wahl
dir unmöglich;
Jede besonders, sie schien einzig die
schönste zu sein.
Wundern kann es mich nicht, daß unser Herr
Christus mit...
Gern und mit Sündern gelebt, gehts mir doch
eben auch so.
Knaben liebt ich wohl auch, doch lieber sind mir
die Mädchen;
Hab ich als Mädchen sie satt, dient sie als
Knabe mir noch.
In dem engsten der Gäßchen - es drängte sich kaum
durch die Mauern -
Saß mir ein Mädchen im Weg, als ich Venedig
durchlief.
Sie war reizend, der Ort, ich ließ mich Fremder
verführen;
Ach, ein weiter Kanal tat sich dem
Furschenden auf.
Hättest du Mädchen wie deine Kanäle, Venedig,
und F.......
Wie die Gäßchen in dir, wärst du die
herrlichste Stadt.
| |
[pagina 65]
| |
72Alle vrouwen zijn koopwaar, al zijn ook hun prijzen verschillend,
Voor een begerige man die tot de handel besluit.
't Best vergaat 't wie trouw is en daarbij een trouwe man vindt,
Zo één verkoopt zich maar eens, en uitsluitend als bruid.
| |
96Groot en schoon is de wereld! Maar oh! Wat dank ik de hemel
Dat jouw tuintje, zo lief, slechts door mij wordt beheerd!
Ach, breng mij weer naar huis! Wat moet een tuinman ook reizen?
't Brengt hem eer en geluk als hij zijn tuin cultiveert.
| |
72
Alle Weiber sind Ware, mehr oder weniger
kostet
Sie den begierigen Mann, der sich zum
Handel entschließt.
Glücklich ist die Beständige, die den Beständigen
findet,
Einmal nur sich verkauft und auch nur
einmal gekauft wird.
| |
96
Weit und schön ist die Welt! doch o wie dank
ich dem Himmel,
Daß Dein Gärtchen, beschränkt, zierlich, mir
eigen gehört!
Bringt mich wieder nach Hause! Was hat ein
Gärtner zu reisen?
Ehre bringts ihm und Glück, wenn er sein
Gärtchen besorgt.
|
|