De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Veronica Franco, dichteres en courtisane
| |
[pagina 32]
| |
Veronica, mijn naamdag gaat weer naken;
Vier maanden peins ik nu al over jou:
Of ik je al dan niet het hof moet maken.
Aan een kant weet ik dat ik van je hou,
Als ik je zie sta ik in lichterlaaie,
Maar anderzijds ben je een dure vrouw.
Ik hoor, als men je met een kus wil paaien,
Dat jij je met vijf scudi laat belonen
En dat het vijftig kost om je te naaien.
Vijftig scudi, dat kon een gewone middenstander zich niet permitteren voor een uurtje genot. Veronica Franco verkeerde niet met middenstanders, maar met intellectuelen, kunstenaars, patriciërs. In de Renaissance genoot de courtisane een hoog aanzien. De Italianen wilden in die tijd het oude Rome en het oude Athene in alles overtreffen, dus ook op het gebied van de prostitutie. In de oudheid zaten de meeste vrouwen thuis keurig en dom te wezen; als de heren een stimulerend gesprek wilden voeren met een levendige en prettig ogende dame die daarbij ook nog van alle markten thuis was, wendden ze zich tot een courtisane. In het zestiende-eeuwse Venetië verschafte de positie van courtisane de vrouw een zekere persoonlijke en financiële, en uiteraard een grote seksuele vrijheid. Van de meeste Venetiaanse vrouwen werd verwacht ‘che la piasa, la tasa e la staga a casa’, dus: ze moesten hun man behagen, hun mond houden en thuis blijven. Veel rijke patriciërs sloten hun dochters in kloosters op om hun vermogen intact te houden. In het uitgaansleven waren de heren dus voornamelijk aangewezen op courtisanes en demimondaines, die feestelijke bijeenkomsten organiseerden in hun salons, waar over filisofie, literatuur en muziek gesproken werd en waar de gastvrouw door haar zelf geschreven liederen zong en zich daarbij op de luit begeleidde. De Engelse schrijver Thomas Coryat, die in 1608 in Venetië was, geeft in zijn reisboek Crudities de volgende beschrijving van de Venetiaanse courtisane:
‘Je ziet haar als een tweede Cleopatra opgesierd met vele kettingen van goud en oosterse parels, (maar de parels zijn erg kleinGa naar voetnoot*), | |
[pagina 33]
| |
allerlei gouden ringen, verrijkt met diamanten en andere edelstenen, en juwelen van grote waarde in haar oren. Ze draagt een japon van damast (ik spreek nu van courtisanes van hogere rang), versierd met goudkleurige franje (...) of met vijf à zes goudkleurige ruches die elk twee duim breed zijn; haar onderrok is van rode kamelot, afgeboord met weelderige goudkleurige franje, haar kousen van vleeskleurige zijde, en haar adem en haar hele lichaam zijn overdadig geparfumeerd om je nog meer in liefde te doen ontvlammen Hoewel die zaken op het eerste gezicht de indruk maken verrukkelijke lokmiddelen te zijn, zul je toch, als je ze naar behoren op de weegschaal van een rijp oordeel weegt, in overeenstemming met de wijzen en naar waarheid zeggen dat ze gelijkstaan met een gouden ring aan een varkenssnuit. (...) Ze zal je nog meer trachten te betoveren met de melodieuze noten die ze aan haar luit ontlokt, een getokkel dat even kunstig is als dat van vele uitnemende beoefenaars van de edele kunst der muziek, en tevens met de harmonie van haar stem, die het hart in vervoering brengt. Je zult ook zien dat de Venetiaanse courtisane, als het een werkelijk bijzondere vrouw is, zeer welsprekend is en een gracieuze gespreksgenote is, zodat ze, als ze er niet in slaagt om je met alle bovengenoemde heerlijkheden te verleiden, je vastberadenheid op de proef zal stellen met haar welsprekendheid.’ Zo'n courtisane was Veronica Franco dus. Ze hield een salon en boeide mannen met haar intellectuele gaven. Ze onderhield zorgvuldig vriendschappen met dichters, schrijvers, schilders, diplomaten, magistraten, hoge kerkelijke en militaire functionarissen en edellieden. In een brief aan een jongeman die haar het hof maakte, schreef ze: ‘Gij weet heel goed dat onder allen die pretenderen zich in mijn gunst te kunnen dringen, diegenen mij het dierbaarst zijn die zich bezighouden met de beoefening van wetenschap en kunsten, waarop ik (hoewel een vrouw met weinig kennis, vooral in verhouding tot mijn streven en mijn wensen) zo belust ben en waarover ik met zoveel genoegen een gesprek voer met degenen die op de hoogte zijn, om er zo wat bij te leren, dat ik, als dat geluk mij ten deel zou vallen, dolgraag mijn hele leven zou willen doorbrengen en al mijn tijd zou willen spenderen in het gezelschap van bekwame mannen.’ | |
[pagina 34]
| |
Het hoogtepunt van Veronica's carrière als courtisane was het nachtelijke bezoekje dat de toen 26-jarige gloednieuwe koning van Franktijk en Polen, Henri III, tijdens zijn staatsbezoek aan Venetië in juli 1574 aan haar bracht. In dank zond zij hem een brief en twee sonnetten, die opgenomen zijn in haar Lettere Familiari, het boekje dat ze aan Montaigne stuurde en dat in 1580 gepubliceerd is. De meeste van de vijftig brieven in dat boekje zijn gericht aan heren. Er staan maar twee brieven aan dames in, en die zijn vrij saai en conventioneel. Een paar jaar eerder, in 1576, had Veronica Franco haar dichtbundel Terze Rime gepubliceerd. Die omvat vijfentwintig lange capitoli in terzinen. Veronica heeft voor die versvorm gekozen in navolging van volkse dichters als Berni, die zich met een zeker gezond verstand afzetten tegen de gemaniëreerde stijl waarin de petrarkisten hun verre, kuise geliefde bezongen. Ze sloot zich ook wat de strekking van haar poëzie betreft bij deze antipetrarkisten aan. De terzine is bij uitstek geschikt voor haar ironische en realistische poëzie. Haar gedichten zijn ware autobiografische documenten, waarin ze vertelt over haar levensopvatting, haar bezigheden als courtisane, haar liefdes, haar conflicten en haar twijfels. Juist omdat ze zo levendig en levensecht zijn, onderscheiden ze zich van het werk van twee van haar tijdgenoten, wier maatschappelijke positie min of meer gelijk was aan die van Veronica, maar die wel petrarkistische gedichten schreven: Tullia d'Aragona en Gaspara Stampa. Tullia d'Aragona leefde in Rome, van 1505 tot 1556, en was de natuurlijke dochter van kardinaal Ludovico d'Aragona. Ze schreef een beetje nuffige poëzie en probeerde het feit dat ze courtisane was zo veel mogelijk te verhullen. Gaspara Stampa werd in 1523 in Padua geboren en verhuisde in 1531, na de dood van haar vader, met haar moeder en haar zusje naar Venetië, waar ze in 1554 stierf. Zij was waarschijnlijk geen officiële courtisane, maar een toeschietelijk en avontuurlijk meisje dat graag in de lichtzinnige kringen van kunstenaars en intellectuelen verkeerde. De driehonderd sonnetten die ze ons heeft nagelaten gaan volgens de petrarkistische code allemaal over de onbereikbare geliefde. Ze zijn eigenlijk niet bijster interessant, omdat het leuke van het petrarkisme het spel is, zoals ook de oude Romeinse dichters dat speelden, dat de man de slaaf is van zijn ongenaakbare geliefde, zijn ‘maitresse’. Een vrouw die om haar onbereikbare minnaar weent, dat is geen spel meer, maar banale | |
[pagina 35]
| |
werkelijkheid. Dat is nu precies de tegenstelling tussen de twee dichteressen: Gaspara Stampa was steeds weer verliefd op een verre vriend, maar Veronica Franco kon zich niet permitteren om verliefd te worden. Ze moest de mannen boeien en het spel spelen om haar klanten aan zich te binden. Het was ook een van Plato's twijfels: wat is er beter, beminnen of bemind worden? Gaspara Stampa koos voor het beminnen, Veronica Franco liet zich liever beminnen. In capitolo II van haar Terze Rime meldt ze: Zo zacht en lekker kan ik mij betonen
Als ik mij met een man in bed bevind
Die mij met zijn waardering wil belonen,
Dat zulk genot elk ander overwint,
Zodat de hechte band die ons vereende,
Zijn minnedrift voor mij, ons hechter bindt.
Gelukkig weten we ook hoe ze eruit zag, al zijn de twee portretten die Tintoretto van haar geschilderd heeft, helaas verloren geraakt. Er bestaat maar één officiële beeltenis van haar: een kopergravure, waarvan zich een afdruk in de Biblioteca Marciana bevindt. Op die gravure prijkt onder een hand met een fakkel en het min of meer obscene motto Agitata Crescit een ovaal portretje, voorzien van haar naam, het jaartal 1576 en haar leeftijd: 23 jaar. Dat laatste gegeven klopt niet: in 1576 was Veronica dertig. De gravure was oorspronkelijk vervaardigd om als titelpagina van de uitgave van haar Terze Rime te dienen, maar is uiteindelijk niet in dat boekje afgedrukt. Haar kokette leugentje over haar leeftijd bleef niet onbestraft: de spotzieke Maffio Venier, die haar al meermalen met behoorlijk grove schimpdichten had bestookt, waaruit ik eerder een paar strofen geciteerd heb, reageerde met het volgende sonnet: Portret en zinspreuk wil ik gaarne prijzen,
Het een omdat het lelijk is als jij,
De ander, zinnebeeld van hoererij:
Een vlam die uit een fakkel op wil rijzen.
| |
[pagina 36]
| |
Het vuur vertoont de neiging te verzwakken;
Alleen als men het schudt, dan brandt het fel:
Zoals wie nut wil hebben van een del
Haar niet al te zachtzinnig aan moet pakken.
Slechts één fout wil ik noemen in 't portret;
Die wordt, geen lieve moeder kan hier baten,
Zelfs door de maker niet meer rechtgezet.
Over die drieëntwintig valt te praten:
Verdubbel ze en j'hebt je eer gered;
Je kunt wel tellen, maar alleen dukaten.
Niet iedereen was dus dol op de zelfbewuste, fiere Veronica. In 1580 werd ze door de huisleraar van haar zoon Achilletto bij de Inquisitie aangegeven op beschuldiging van hekserij. Tijdens het proces, in 1580, wist ze zich er met haar onbevangenheid en gevoel voor humor uit te redden. Ze is dan ook niet veroordeeld. De processtukken, die gelukkig bewaard gebleven zijn, bieden een aardig kijkje in het leven van alledag van onze eerbare courtisane. Ze was een zorgzame, hartelijke moeder voor de zes kinderen die ze in de loop der jaren had gebaard en die zes verschillende vaders hadden, en ook voor de kinderen van een van haar broers, die overleden was. Ook moederde ze over een andere broer, die in Turkije gevangen zat, en ze had een nauwe band met een tante in het klooster. Anders dan de meeste prostituées was Veronica bijzonder spaarzaam en wist ze haar geld goed te beheren. In die tijd stierven prostituées meestal berooid en vaak aan de syfilis, die toen nog niet zo lang bestond en als fatale ziekte te vergelijken was met onze aids. In het archief van Pia Casa del Soccorso, een tehuis voor prostituées dat in 1577 was gesticht, bevindt zich een smeekschrift aan de Doge dat door Veronica is opgesteld. Het schijnt dat ze zich de laatste tien jaar van haar leven (ze stierf op 22 juli 1591) heeft ingezet om gelden in te zamelen voor dat tehuis, iets dat haar met haar rappe pen en even rappe tong wel toevertrouwd was. Hoe dan ook, ik heb al lezend en vertalend een grote sympathie voor Veronica Franco opgevat. Ik zie voor me hoe ze door de straten van Venetië moet hebben geschreden, met haar zorgvuldig in de zon gebleekte haar, op die schoenen met stelthakken | |
[pagina 37]
| |
die de Venetiaanse vrouwen droegen omdat de straten in Venetië in die tijd ongeplaveid dus modderig waren en die nu in het Museo Correr tentoongesteld staan, in haar weelderige gewaden, als een prachtige en ontzagwekkende zestiende-eeuwse Mathilde Willink.
Gravure met Veronica Franco's portret, bestemd voor de uitgave van haar gedichten (maar daar niet voor gebruikt).
|
|