| |
| |
| |
Essay
Wandschildering (detail) in Palazzo Schifanoia, Ferrara (Zie het essay van Klaas de Wit)
| |
| |
| |
Op zoek naar de laatste hertogin
Reisverslag naar aanleiding van een gedicht
Klaas de Wit
Mijn eerste ontmoeting met My Last Duchess (Robert Browning, 1812-1889) vond plaats in de Engelse literatuurles op een gymnasium in de oorlog. Op aanraden van mijn vriend Gijs Stappershoef koos ik het gedicht voor een voordrachtswedstrijd van de club Eloquentia. Ik leerde de 56 twee-aan-twee rijmende regels uit het hoofd en won de eerste prijs, terwijl in het zaaltje daarboven een vendel van de Nederlandse SS stampvoetend de verjaardag van zijn leider vierde. Als om de gebeurtenis nog extra cachet te geven kwam aan het eind van de avond het meest gevierde en tot dan toe absoluut buiten mijn bereik vallende meisje van de school op me toe: of ik zin had samen met haar naar huis te lopen, het was toch dezelfde kant op. Tijdens de wandeling liet ze duidelijk blijken dat ze in was voor meer. Uit louter onhandigheid verzuimde ik op dat aanbod in te gaan. Daarnaast was het, geloof ik, ook een raar soort trots. Ik wilde haar gunsten niet aan de kwaliteiten van een àndere dichter te danken hebben.
Het volgende stadium lag in de jaren vlak na de oorlog, toen ik bij Gijs een kamer had en wij de laatste uurtjes van de avond vaak samen doorbrachten voor de gasradiator. Tegen de achtergrond van de soldatenzender Midnight-in-Munich hielden we ons onder andere bezig met het vertalen van poëzie. Ik studeerde toen Engels in Groningen en al gauw namen we ook dit gedicht van Browning onder handen. Wat ons, naast de subtiele dosering van de dramatische spanning, vooral fascineerde was hoe de dichter erin slaagde dwars door het strakke stramien van rijm en vijfvoetige jamben zijn hertog in alledaagse spreektaal een adembenemend portret te laten neerzetten van zichzelf en zijn ontwapenende hertogin. Dit alles ten overstaan van een nondescripte ‘bezoeker’ met wie je je als lezer aan het eind, als hij liefst zo gauw mogelijk weg wil wezen, moeiteloos kon identificeren. Kortom, dit gedicht te vertalen leek ons een ware meesterproef. Maar hoe vaak we het ook probeerden, steeds wer- | |
| |
den de eindprodukten afgekeurd: te poëtisch, te houterig, te bombastisch of vulgariserend, nu eens te stijf omspringend met rijm of metrum, dan weer te nonchalant.
Zo'n veertig jaar later kwam de derde fase. Beiden gepensioneerd, pakten we onze oude hobby weer op en begonnen elkaar vertaalproeven toe te sturen. Bij toeval geconfronteerd met een vertaling van Peter Verstegen in NRC-Handelsblad raakte onze Browning-passie in een stroomversnelling. Behalve de klus van het vertalen begon ook de titel van het gedicht ons steeds meer te intrigeren. Werd hiermee een historische context gesuggereerd, zo ja welke?
Om kort te gaan, begin september 1990 steken we met een zware, onwennige huurcaravan achter onze kont in de stromende regen de grens over om een paar dagen later neer te strijken in een zomers zonnig Ferrara. ‘Campeggio Estense’ is de naam van de gemeentelijke camping, gelegen aan de voet van de laatmiddeleeuwse muur die de gehele stad nog steeds omringt. Het adjectief Estense zullen we nog vele malen tegenkomen. Kennelijk willen de inwoners ook nu nog getuigenis afleggen van hun aanhankelijkheid aan het geslacht Este, dat tot in de 16de eeuw over Ferrara geregeerd heeft. Het Castello Estense, nu gedeeltelijk in gebruik als Provinciehuis, houdt het hart van de stad nog steeds in een barse middeleeuwse greep. Daar zullen we de volgende dag onze speurtocht beginnen. Maar eerst een handvol feiten betreffende My Last Duchess en speculaties omtrent een mogelijk historisch model voor de hertog.
*
Bij de eerste uitgave in 1842 heette het gedicht Italy. Bij de uitgave in 1849 werd de titel vervangen door My Last Duchess met daaraan toegevoegd de ondertitel ‘Ferrara’. In de tekst staat verder niets dat specifiek naar die stad verwijst. Wel weten we dat Browning zich voor zijn studie met het oog op Sordello - een lang verhalend gedicht over een minstreel uit de tijd van de Ghibellijnse en Welfse twisten - uitvoerig met de middeleeuwse geschiedenis van Ferrara heeft beziggehouden. Sordello gaat onmiddellijk vooraf aan My Last Duchess. Op zichzelf zou dat al een voor de hand liggende verklaring kunnen bieden voor de ondertitel ‘Ferrara’.
Toch begon de literaire kritiek in deze eeuw te zoeken naar een historische achtergrond voor de hertog uit dit gedicht. Kort samen- | |
| |
gevat zijn er twee Estes die hiervoor in aanmerking komen: Nicolò III (1393-1441) en diens tweede vrouw Laura Malatesta, de beeldschone Parisina, of Alfonso II (1559-1597) en diens eerste vrouw Lucrezia de' Medici. Beide hertogen ontlopen elkaar weinig of niets op punten als renaissancistische praalzucht, maecenaat en machoachtig gedrag met betrekking tot echtgenoten en minnaressen. Met andere woorden, beiden zouden het kunnen zijn. Met evenveel reden zou echter elke andere potentaat uit dat tijdperk voor Brownings hertog model hebben kunnen staan.
Historisch staat vast dat Nicolò, nadat hij Parisina met zijn favoriete bastaardzoon Ugo betrapt had op overspel/incest, beiden in 1424 liet onthoofden. De historicus Muratori (Delle Antichità Estense ed Italiani, 1717) noteert dat de hertog zo ondersteboven was, dat hij drie maanden lang niet kon regeren. Vervolgens liet hij in Ferrara strenge wetten uitvaardigen, die alle vrouwen (!) die betrapt werden op overspel of incest met dezelfde straf bedreigden. Tot slot stuurde hij de andere vorsten in Italië een brief waarin hij hen aanspoorde zijn optreden ten voorbeeld te nemen. Een duidelijk verschil met My Last Duchess is het expliciet seksueel gekleurde motief. Punten van overeenkomst zijn de opvallende persoonlijkheid van de hertogin en het waarschuwingsaspect: zo handel ik met mijn vrouw als ze zich niet gedraagt.
In het geval van Alfonso II zijn er inhoudelijk weinig punten van overeenkomst: Lucrezia moet een onaantrekkelijke, ziekelijke vrouw geweest zijn aan wie Alfonso zich zo weinig gelegen liet liggen, dat hij meteen na de bruiloft naar zijn geliefde Frankrijk afreisde om daar ruim twee jaar te blijven. Zij stierf na drie jaar van een hoofdzakelijk in eenzaamheid doorgebracht huwelijksleven. Ofschoon er geruchten gingen dat Alfonso haar einde bespoedigd had omdat er geen kinderen kwamen - bij gebrek aan mannelijke opvolging zou het leen Ferrara terugvallen aan de paus - bestaat omtrent een gewelddadige dood geen enkele zekerheid. Volgens de officiële bronnen (ook Muratori, zie boven) stierf zij een natuurlijke dood, waarschijnlijk ten gevolge van longontsteking. Een trouvaille was bij deze optie dat na Lucrezia's dood onderhandelingen gevoerd werden met de graaf van Tirol over een tweede huwelijk. Deze graaf trad op als voogd voor aartshertogin Barbara, dochter van keizer Ferdinand I van Habsburg. Dit zou een mooie verklaring opleveren voor de verwijzing naar ‘the Count your master’ en de fictieve beeldhouwer
| |
| |
Claus of Innsbruck aan het eind van het gedicht. Als (enig) doorslaand argument voor de Alfonso-theorie is het echter nogal mager. Een simpele verklaring voor de laatste twee regels van My Last Duchess kan ook gelegen zijn in het feit dat Browning, terugkerend van zijn eerste Italië-reis (1838), de route over de Brenner nam. Deze komt zoals bekend in Innsbruck uit. Hij kon dus ook uit eigen waarneming weten dat die stad al in de middeleeuwen een centrum van bronsgieterijen was.
Op de keper beschouwd zijn de meeste argumenten in deze filologendiscussie louter speculatief. Vast staat dat voor de Alfonso-theorie geen exacte bron valt aan te wijzen waaruit Browning geput zou kunnen hebben. Daarentegen berust het Ugo-en-Parisina-verhaal niet alleen op tal van historische bronnen, het kan ook bogen op een lange literaire traditie: onder anderen Bondello, Lope de Vega en lest best Brownings directe voorganger en bewonderde leermeester Byron hebben over deze tragedie geschreven. Byron verwijst voor zijn bron expliciet naar Gibbons Antiquities of the House Brunswick. Zijn gedicht (Parisina) volgt nauwkeurig de historische gegevens, met één kenmerkende uitzondering. Over haar einde is hij even vaag als Browning: [...] from that hour, / No more in palace, hall, or bower, / Was Parisina heard or seen. Verderop in het gedicht wordt gesuggereerd dat ze haar laatste jaren misschien wel in een klooster moest slijten.
Browning is wat dat betreft aan de ene kant even vaag, aan de andere kant veel suggestiever: [...] I gave commands; / Then all smiles stopped together. There she stands / As if alive [...]. Deze regels riepen bij zijn 19de-eeuwse lezers veel vragen op: Wat werd hier precies mee bedoeld? Aan een van zijn Amerikaanse bewonderaars gaf hij ten antwoord: ‘Yes, I meant that the commands were that she should be put to death. [...] Or he might have had her shut up in a convent’. Waarmee hij weer heel dicht bij Byron in de buurt is.
Zoals gezegd, Browning vermijdt elke toespeling op seksuele motieven. Hooguit in de schamperende wijze waarop de hertog de schilder Fra Pandolfo ‘citeert’ kan een lichte suggestie van mannelijke jaloezie gelezen worden: such stuff / was courtesy, she thought and cause enough / for calling up that spot of joy... Deze vorm van omgaan met (mogelijk) historische gegevens is volledig in overeenstemming met Brownings uitgesproken voorkeur voor ‘action in character’ boven ‘characters in action’. Wat zijn hertog zo furieus maakt is, dat de- | |
| |
ze vrouw op geen enkel concreet punt een verwijt te maken valt en dat ze hem toch met elke oogopslag het gevoel geeft dat hij haar niet ‘bezit’. Alleen al door te zijn zoals ze is ondermijnt deze vrouw zijn wereld. Nadat hij haar levende betovering op de wand heeft laten vastleggen, heeft hij geen andere keus dan haar te laten liquideren. Het gordijn, dat slechts door hem bediend mag worden, symboliseert zijn nu absolute alleenrecht op deze vrouw.
Kenmerkend voor de hierboven geresumeerde theorieën is dat de vraagstelling typisch androcentrisch is: zoek een passende man (hertog) en vind daarbij de navenante vrouwspersoon. Eerlijk gezegd gingen ook wij met die vraag in het achterhoofd naar Ferrara. Een ‘ontmoeting’ in die stad bracht ons echter op een heel ander spoor: Wat betekent deze hertogin exact in het werk van Browning? Wandelen er zielsverwanten van haar door zijn andere gedichten, of misschien door zijn eigen leven? Deze vragen leken ons veel interessanter dan wie misschien model gestaan had voor de hertog.
*
Onze eerste gang naar het Castello levert meteen een serie aardige confrontaties op met de voornaamste dramatis personae. Rechts van de ingang van de Volto del Cavallo (de ingang tot de oorspronkelijke residentie van de Estes) zit Nicolò III hoog te paard, ter linkerzijde zit zijn zoon en opvolger Borso ten troon. Laatstgenoemde was degene die opdracht gaf tot het vervaardigen van een serie beroemde wereldlijke fresco's in het Paleis Schifanoia. Alfonso II - een van zijn hobby's was artillerie - is op het voorplein van het Castello symbolisch present in de vorm van een reusachtig kanon. In het kasteel zelf wordt met veel gevoel voor drama de vochtige, onderaardse kerker getoond waar La Parisina opgesloten zat in afwachting van haar en Ugo's executie. Bij de uitgang, tenslotte, vinden we op de tafel met ansichtkaarten en souvenirs haar bloedstollende verhaal in de vorm van zo'n typisch Italiaanse foto-romanza: korte, zwaar aangezette teksten, close-ups met ten hemel geslagen ogen en zwoegende boezems, het op heterdaad betrappen der gelieven, de bloedige bijl, het besmeurde hakblok. La Romanza di Ferrara schijnt ook geregeld als openluchtspel of ‘Son et Lumière’ opgevoerd te worden. Weliswaar noemt W.L. Gundersheimer in Toward a reinterpretation of the Renaissance de lokalisering van deze tra- | |
| |
gedie in het Castello Estense ‘harmless nonsense’, maar zoveel is duidelijk dat het verhaal ook nu nog sterk tot de verbeelding der Ferrarezen spreekt.
De mevrouw van de plaatselijke VVV weet niets van fresco's met afbeeldingen van de hertogen van Ferrara, laat staan van hunne dames. Wel is ze zo aardig ons een schitterende poster cadeau te doen. Het is een fragment uit een van de door hertog Borso verordonneerde wandschilderingen in het Palazzo Schifanoia: Aprile ‘Trionfo di Venere - Giardino dell' Amore’. Centraal in de voorstelling staat een bevallige jonge vrouw, die zich kuis op haar wang laat kussen door een page of hoveling. Ze draagt een koket kettinkje over het voorhoofd, haar rechterhand grijpt speels naar de luit van de bewonderaar. In haar houding heeft ze tegelijkertijd iets van afstand en toenadering, van sereniteit en erotiek. Een paar andere vrouwen en een mannelijke hoveling staan onbevangen, misschien zelfs een tikje ironisch, toe te kijken. Deze voorstelling bleek later zo'n beetje het handelsmerk van Ferrara te zijn, je kwam ze op allerlei plaatsen tegen in folders en boekwerken. Bij het verlaten van het kasteel valt ons op dat in deze dagen het lage muurtje dat om de gracht heen loopt fungeert als een soort giardino d'amore. Onbekommerd maken plaatselijke adolescenten het elkaar daar op allerlei gezellige manieren naar de zin. Ook het imposante geschut van Alfonso II wordt op een oneigenlijke manier gebruikt: een fotograaf is druk in de weer er een elegant aangeklede dame in alle mogelijke standen onder, naast en bovenop te laten poseren. Later in de middag, achter een koel glas witte wijn op een trottoirterrasje, maken we de stand van zaken op... Het zit hier lekker, maar behalve de poster hebben we nog niet veel bereikt. Gijs (die voor elk buitenland waar we komen wel een stevig vooroordeel achter de hand heeft) loert misprijzend naar een groepje luidruchtige oude mannen aan een tafel verderop: ‘Denk je ook niet, Klaas,’ bromt hij, ‘dat die daar onder Benito behoorlijk de beest hebben uitgehangen met van die zwarte kniebroeken aan en
van die kwartiermutsen op met een kwastje eraan, net als in Una Giornata?’ Ik zeg dat ik me dat zonder moeite kan voorstellen en rol de poster nog maar een keer uit. Opeens zegt Gijs: ‘Verdomd, dát is ze!’
Die nacht in de caravan droom ik hoe een adembenemende hertogin, in amazonezit op het stuk van Alfonso, tevergeefs probeert de aandacht te trekken van twee grijze heren die onder de schier ein- | |
| |
deloze loop van het kanon aan een cafétafeltje zitten te praten. Had jij nou ook altijd zo de pest aan dat verrekte kwastje voor je ogen? zegt de een. Il Duce ha sempre ragione, neuzelt de ander. ‘Je hebt gelijk’, zeg ik tegen Gijs, die ook net bezig is wakker te worden: ‘we zoeken niet verder, zij is het’.
Inderdaad, waarom verder zoeken? Pagina's zouden vol te schrijven zijn over de wandschilderingen in het Schifanoia (de naam betekent zoveel als ‘Weg met de Verveling’): hoe treurig ze er in het echt uitzien, daar tegen de hoge wanden van een grote, lege en slechtverlichte ruimte, die nog het meest doet denken aan een dubbel schoollokaal; omdat ze meer dan een eeuw onder een dikke laag kalk zaten, toen dat gedeelte van het paleis dienst deed als tabaksfabriek; hoe ze in 1821 bij toeval ontdekt werden; hoe de gemeente opdracht gaf ze te ‘restaureren’, omdat men toevallig een historische optocht in de zin had met kostuums uit Ferrara's gouden eeuw en de fresco's van hertog Borso dus als het ware uit de hemel kwamen vallen; hoe de restauratie juist in de tijd dat Browning zich voor zijn eerste reis (1838) in Italië bevond voltooid werd; hoe prachtig het derhalve zou zijn als... Helaas, dat allemaal hoef ik niet uiteen te zetten, want uit niets valt af te leiden dat de dichter van My Last Duchess persoonlijk in Ferrara geweest is; wel in de buurt (Padua, Ravenna, Venetië), maar de plaatsnaam Ferrara is in zijn reisroutes niet terug te vinden.
*
Als we My Last Duchess willen vergelijken met ander werk van Browning waarin sprake is van rond een vrouw gecentreerde thematiek, dringen een paar gedichten zich op. Als eerste is daar het lange, gedeeltelijk in proza geschreven Pippa Passes - A Drama (1841), dat in tijd samenvalt met My Last Duchess. Beide zijn geschreven in het kielzog van Sordello, Brownings eerste (vergeefse) poging literair door te breken met een groot, ambitieus gedicht. Beide zijn ook, in tegenstelling tot het moeizame gezwoeg dat Sordello vaak betekende, min of meer ‘aus einem Gusz’ neergeschreven. Beide spelen ze, tenslotte, in de Venetiaanse regio - Venetië, de eerste Italiaanse stad waar de dichter gefascineerd raakte door wat hij noemde ‘triumph of that vision of humanity’, die voor hem de quintessens was van de Italiaanse renaissance. Pippa, het arme fabrieksmeisje
| |
| |
uit Asolo, besluit op haar enige vakantiedag in het jaar een wandeling te maken door het stadje. Haar plan is zich in haar fantasie beurtelings te verplaatsen in een van de vier in haar ogen gelukkigste inwoners van het stadje.
Aan de ene kant vertegenwoordigt deze vrouwenfiguur een soort ‘jenseits vom Guten und Bösen’: God's in his heaven - All's right with the world. Aan de andere kant is ze zich heel goed bewust van de slijtage waaraan menselijk geluk onderhevig is: Lovers grow cold, men learn to hate their wives. Beide aspecten in deze figuur werken als een curieuze mix van paradijselijke onschuld en aardse nuchterheid, dit alles weergegeven in bijna spreektaal. Pippa's voornemen voor die dag For am I not, this day / Whate'er I please! What shall I please to-day? doet sterk denken aan een passage uit My Last Duchess als She liked whate'er / she looked on, and her looks went everywhere (r. 28/29). Evenals de laatste hertogin bezit Pippa ondanks of juist door haar vrolijke alledaagsheid, een ongewoon sterke uitstraling. Dit wordt duidelijk doordat ze - louter door haar voorbijgaan - een beslissende wending geeft aan de levens van de vier mensen met wie ze zich wil identificeren.
Een andere parallel is dat beide vrouwen rondwandelen in een wereld die gedicteerd wordt door de ijzeren consistentie van mannelijk eigenbelang. In Pippa's geval culmineert dat in de bisschop - de laatste persoon in wie ze zich wil verplaatsen - die juist op dat moment benaderd wordt door een criminele figuur met het voorstel om het meisje op een elegante (!) manier uit de weg te ruimen: afvoeren naar de Romeinse prostitutie. Als heimelijk kind van 's bisschops rijke (en eveneens mafiose) broer staat Pippa, zonder het zelf te weten, het verwerven van een geriefelijke erfenis in de weg. Anders dan de hertogin delft zij echter niet het onderspit. Haar zingend voorbijgaan onder het openstaande raam van het bisschoppelijk paleis brengt de prelaat tot inkeer.
Een tweede gedicht dat voor vergelijking in aanmerking komt is The Flight of the Duchess (1845). Dit gedicht is in de eerste plaats een ode aan Brownings latere vrouw, Elizabeth Barrett, zelf dichteres. Op deze poëtische wijze wilde hij haar ook overtuigen van haar goed recht zich te onttrekken aan de tirannieke dwang van haar vader, een voormalige slavenhouder die zich uit alle macht verzette tegen de verhouding van zijn dochter met een aankomend dichter en haar een streng huisarrest oplegde. Kort na de publikatie van het gedicht
| |
| |
huwden de beide gelieven in het geheim en vertrokken richting Italië. Met haar vader heeft Elizabeth nadien nooit meer contact gehad. Hier vinden we dus een directe link met Brownings leven. Want, zoals de titel aangeeft, de hertogin uit dit gedicht breekt met haar dwingeland. Haar beschrijving klopt bijna letterlijk met het portret van Elizabeth zoals we dat kennen uit zijn brieven en uit verhalen van derden. Kenmerkend zijn ook hier de gretigheid waarmee de vrouwelijke hoofdfiguur van het leven geniet, haar openheid tegenover iedereen die ze ontmoette:
She was the smallest lady alive,
Made in a piece of nature's madness,
Too small, almost, for the life and gladness
That o'erfilled her. [...]
She was not hard to please [...]
She as much thanked me as if she had said it,
(With her eyes, do you understand).
De relatie tot haar man is identiek aan die in My Last Duchess. Ook deze hertog ziet zijn vrouw louter als bezit, niet meer dan een mooi stuk te midden van zijn andere trofeeën:
And the Duke's plan admitted a wife, at most,
To meet his eye, with the other trophies,
Now outside the hall, now in it,
To sit thus, stand thus, see and be seen,
At the proper place in the proper minute,
And die away the life between.
Een scherp portret van de macho-echtgenoot dat in Opzij niet zou misstaan en dat we in deze vorm elders in de Engelse en Europese literatuur anno 1845 niet aantreffen. Maisie Ward in Robert Browning and his World (1967) constateert dat het verschil tussen ‘Men and Women’ hem als dichter bij voortduring bezighoudt en merkt terecht op: ‘he could see excellently from the woman's point of view’. Als ze zich er in dat kader over verbaast dat geen van de critici in de 19de eeuw aandacht besteedde aan de uitzonderlijke kwaliteit van My Last Duchess, ben je geneigd te denken: Geen wonder, de heren
| |
| |
zullen zich aangesproken hebben gevoeld. Vrouwen die in staat zijn het mannelijk ego op die manier te kijk te zetten, stroken slecht met het romantische ideaalbeeld van de vrouw waar men in de poëzie van tijdgenoten mee vertrouwd was. Men denke aan bekende en geliefde gedichten als La Belle Dame Sans Merci van Keats of Tennysons The Lady of Shalott, Victoriaanse variaties op het middeleeuwse ridderideaal.
Met het oog op dit aspect van Brownings werk is ook The Glove (1845) bijzonder curieus. Daarin wordt Schillers bekende gedicht Der Handschuh van een geheel eigen satirische interpretatie voorzien. De vrouw gooit haar handschoen in de leeuwekuil om eens te kijken wat al die liefdesbetuigingen van haar amant - endless descriptions of death / he would brave when my lip formed a breath - op de keper beschouwd waard zijn. Liever erachter komen nu het nog in mijn eigen vermogen ligt, zegt ze, dan te laat merken dat het simpelweg ‘doodgaan’ betekent. Waar bij Schiller de nadruk ligt op de grilligheid van de vrouw, gebruikt Browning het gegeven om mannelijk imponeergedrag aan de kaak te stellen.
In het kader van dit essay zou het te ver voeren zijn magnum opus The Ring and the Book (1868) uitvoerig aan te halen. Maar ook in het verhaal van Pompilia (dochter van een Romeinse prostituta en vanwege het geld uitgehuwelijkt aan een verarmde graaf van hetzelfde kaliber als de beide hiervoor beschreven hertogen) zitten significante overeenkomsten.
Zo komen we tot de conclusie dat de Laatste Hertogin in Brownings oeuvre een vroege representatie is van die ‘vision of humanity’, die de dichter vanaf zijn eerste kennismaking met de kunst van de Italiaanse renaissance in haar ban heeft gehouden. Een visie die we misschien nog het beste kunnen karakteriseren met de hierboven geciteerde regels: Too small, almost, for the life and gladness / That o'erfilled her. De hertog van zijn kant vertegenwoordigt de bestaande orde - een aristocratische en ten principale mannelijke orde. Voor deze orde vormen vrouwen als de hertogin en haar zusters een natuurlijke bedreiging. Ze weigeren immers, liever gezegd ze zijn ten enen male onbekwaam, de hun toebedachte rol van ‘trophy’ te spelen. Hierbij vergeleken zijn de geijkte romantische vrouwenfiguren in de poëzie van tijdgenoten niet meer dan mannelijke projecties, die in hun gesublimeerde hoer/madonna-kwaliteit het mannelijk zelfconcept moeten bevestigen. Brownings verdienste
| |
| |
is dat hij deze vrouwen (met als uitzondering het satirische The Glove) niet confronteert met mannelijke karikaturen. Afkomstig uit een upper middle-class milieu kende en erkende hij - getuige ook zijn kortstondige flirt met de meer radicale ideeën van Shelley c.s. - het belang van law and order. Dat hij tegen het einde van zijn leven weinig sympathie kon opbrengen voor de radicaal-politieke belichaming (de ‘suffragettes’) van vrouwenrechten, hoeft dan ook geen enkele verwondering te wekken. Het wereldbeeld van de hertog in My Last Duchess moge niet het zijne zijn, het staat er dicht genoeg bij om het op een consistente manier te kunnen verwoorden. Hij weet de hertog overtuigend neer te zetten in diens basale onvermogen om begrip op te brengen voor - how shall I say? - ‘this sort of trifling’.
Daarmee komt Robert Browning de eer toe een unieke positie in te nemen in de poëzie van de eerste helft van de 19de eeuw. Zijn vrouwenfiguren hebben een kwaliteit van echtheid èn geëmancipeerdheid (in die volgorde), die we bij mijn weten bij andere dichters in die tijd niet aantreffen. ‘Scarcely an instance of a conventional, or so-called man's woman, occurs in their whole range’ tekent Mrs. A. Orr aan in Life and Letters of Robert Browning (1908).
*
Kijkend naar de jonge vrouw op mijn poster bedenk ik: Dank zij jou heb ik Mijn Laatste Hertogin wat beter in het vizier gekregen. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat mijn negatieve sentimenten jegens de hertog hebben plaatsgemaakt voor iets van medegevoel. Jammer, Your Grace, mijmer ik, dat U haar vanwege die negenhonderd jaar oude naam, die prachtige kunstschatten en al die andere ballast nooit echt gekend hebt... Het gordijn mag nu wel weer dicht.
|
|