De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 72]
| |
Ruïnes
| |
[pagina 73]
| |
ruïne eruitziet als een duivelse parodie in deze ruïnetijd.
Verder is het overal het ergst - misschien wel ja. Maar als je van records houdt, als je ruïne-expert wilt worden, als je een staalkaart wilt van alles wat een weggevaagde stad op het gebied van ruïnes te bieden kan hebben, als je niet een enkele stad van ruïnes maar een heel landschap van ruïnes wilt zien, verlatener dan een woestijn, woester dan een berg en even fantastisch als een angstdroom, is er misschien maar één enkele stad goed genoeg - Hamburg. Er is een gebied in Hamburg dat ooit een stadsdeel was met rechte, brede straten, pleinen en parken, huizen van vijf verdiepingen met gazons ervoor, garages, café's, kerken en openbare toiletten. Het begint bij een station aan een lijn naar een voorstad en strekt zich uit tot een eindje na het volgende. Je reist een kwartier met de trein en hebt een ononderbroken uitzicht op iets dat er uitziet als een gigantische stortplaats voor kapotte huisgevels, alleenstaande huismuren met lege venstergaten die met wijdopen ogen naar de trein staren, ondefinieerbare huizenresten met brede, zwarte memento's van branden, hoog en driest gebeeldhouwd als overwinningsmonumenten, of klein als middelgrote grafzerken. Roestige balken steken omhoog uit de puinhopen als de stevens van lang geleden gezonken schepen. Een meter smalle pilaren, door een kunstzinnig noodlot uit ingestorte huizenblokken gehouwen, steken omhoog uit witte bergen verpletterde badkuipen of grijze bergen stenen, verpulverde bakstenen en stukgebakken verwarmingsradiatoren. Zorgvuldig behandelde gevels zonder iets om gevel voor te zijn staan daar als decors voor theaters die nooit gebouwd werden. Alle patronen van de geometrie zijn vertegenwoordigd in deze drie jaar oude variant op Guernica en Coventry; de regelmatige vierhoeken van schoolmuren, kleine en grote driehoeken, de ruiten en ovalen van de buitenmuren van de reusachtige huurkazernes die nog in het voorjaar van 1943 tussen de stations Hasselbrook en Landwehr stonden.
Ongeveer een kwartier lang rijdt de trein met normale snelheid door deze onmetelijke verlatenheid en al die tijd zien mijn zwijgende gids en ik geen mens door het raam van de trein in dit gebied dat ooit een van Hamburgs dichtstbevolkte stadsdelen was. De trein is net | |
[pagina 74]
| |
als alle Duitse treinen vol, maar behalve wij tweeën is er niemand die door het raam naar buiten kijkt om een blik te werpen op Europa's wie weet gruwelijkste ruïnes, maar als ik opkijk zie ik blikken die zeggen: ‘Iemand die hier niet thuishoort.’ De vreemdeling ontmaskert zichzelf onmiddellijk door zijn belangstelling voor ruïnes. Het kost tijd immuun te worden, maar je wordt het. Mijn gids is het al heel lang, maar zij heeft een persoonlijke belangstelling voor het maanlandschap tussen Hasselbrook en Landwehr. Ze heeft er zes jaar gewoond, maar heeft het niet teruggezien sinds de aprilnacht in 1943 toen de bommenstorm over Hamburg trok. In Landwehr stappen we uit. Ik heb het gevoel dat we de enigen zouden moeten zijn die uit de trein stappen, maar dat is niet het geval. Er zijn ook andere mensen dan toeristen die een reden hebben om hier naar toe te gaan, er zijn mensen die hier wonen, hoewel je dat vanuit de trein niet ziet. Ja, zelfs van de straat zie je het nauwelijks. We lopen een poosje over de vroegere trottoirs van de vroegere straten en zoeken naar een vroeger huis dat we niet kunnen vinden. We wijken uit voor de verwrongen resten van wat bij nader onderzoek verbrande auto's blijken te zijn die op hun ruggen in het puin liggen. We kijken door de gapende gaten in kapotte huizen waar de balken zich als serpentines van verdieping naar verdieping slingeren. We struikelen over waterleidingbuizen die uit de ruïnes kronkelen. We blijven staan voor huizen waarvan de buitenmuren zijn weggerukt als in een van die populaire drama's waarin de toeschouwers het leven op verschillende niveau's tegelijk kunnen zien leven. Maar hier speur je tevergeefs naar resten van menselijk leven. Alleen de radiatoren klampen zich nog vast aan de muren als grote, angstige dieren, maar verder is alles dat kan branden verdwenen. Het waait niet vandaag, maar als het waait rammelt de wind in de radiatoren, de hele wijk is dan vervuld van een wonderlijk hamerend geluid. Dan gebeurt het een enkele keer dat een radiator plotseling losschiet en de dood betekent van iemand die daar beneden rondscharrelt en kolen zoekt in de ingewanden van de ruïne.
Kolen zoeken - dat is een van de redenen waarom er mensen uit de trein stappen in Landwehr. Met in gedachten een verloren Silezië, met de kans dat ze het Saargebied zullen verliezen en met een | |
[pagina 75]
| |
Ruhrgebied waarvan de positie allerminst onomstreden is, praten sarcastische Duitsers over de ruïnes als Duitslands enige kolenmijnen. Maar de vrouw in wier gezelschap ik een huis zoek dat niet bestaat is niet zo sarcastisch. Ze is een Duitse halfjodin die zich uit de terreur van de oorlog heeft weten te redden door zich zo onzichtbaar mogelijk te maken. Ze was in Spanje tot Franco het haar onmogelijk maakte om te blijven en ging terug naar Duitsland na de overwinning van Franco. Ze woonde in de buurt van Landwehr tot het huis werd weggevaagd door Engelse bommen. Ze is een taaie, bittere vrouw die alles wat ze had bij het bombardement van Hamburg verloren heeft, maar al haar geloof en hoop al verloren had bij het bombardement van Guernica. We lopen rond op dit eindeloze, slordige kerkhof waar je je zo moeilijk kunt oriënteren, omdat er niets is dat het ene weggevaagde huizenblok onderscheidt van het andere. Aan een overeindgebleven muur hangt een straatnaambordje. Het maakt een honende indruk. Van een heel huis is alleen de voordeur blijven staan, gekroond door een zinloos huisnummer. De uithangborden van vroegere groentewinkels en slagerijen die onder het puin begraven liggen steken als grafzerken omhoog uit de bergen steen, maar in het huis ernaast glinstert plotseling een lichtje in een kelder. We zijn in een buurt gekomen die het geluk heeft gehad dat de kelders gespaard gebleven zijn. De huizen zijn ingestort, maar de kelderdaken hebben standgehouden en betekenen een dak boven het hoofd voor honderden uit hun huizen gebombardeerde gezinnen. We kijken door de kleine raampjes naar binnen in die kleine vertrekken met hun kale cementen muren, een kachel, een bed, een tafel, in het beste geval een stoel. Er zitten kinderen op de vloer met een steen te spelen, op de kachel staat een pan. In de ruïne erboven fladdert witte kinderwas aan een touw tussen een verwrongen waterleidingbuis en een naar beneden gestorte ijzeren balk. De rook van de kachels komt naar buiten door de barsten in de afbrokkelende muren. Lege kinderwagens wachten voor de keldervensters. Er hebben zich ook een tandarts en een paar kleine kruidenierswinkels gevestigd op de bodem van een ruïne. Overal waar een lapje grond over is staat rooie kool. ‘De Duitsers zijn wat je er verder ook van vindt een dapper volk,’ zegt mijn gids en zwijgt dan. Wat je er verder ook van vindt. Het klink alsof ze er zich voor | |
[pagina 76]
| |
schaamt. Een eind verderop in de straat een Engelse vrachtwagen met draaiende motor. Een paar Engelse soldaten zijn uitgestapt en zitten op hun hurken bij een paar kleuters. ‘De Engelsen zijn altijd lief voor kleine kinderen,’ zegt ze. Het klinkt alsof ze daar ook moeite mee heeft. Maar als ik haar mijn spijt wil betuigen met het verlies van haar huis is zij een van de weinigen die zegt: ‘Het begon met Coventry.’ Haar antwoord klinkt bijna te klassiek om echt te lijken, maar in haar geval is het echt. Ze weet alles over wat er gebeurd is in de oorlog, en desondanks, of misschien wel juist daarom, is haar geval zo tragisch. Er is namelijk in Duitsland een grote groep eerlijke anti-fascisten die erger teleurgesteld is, thuislozer en verslagener dan welke nazistische meelopers dan ook, teleurgesteld omdat de bevrijding niet zo radicaal werd als ze zich hadden voorgesteld, thuisloos omdat ze zich niet willen solidariseren, noch met de Duitse onvrede, omdat ze in zijn ingrediënten veel te veel verborgen nazisme menen te ontdekken, noch met de geallieerde politiek, omdat ze verbijsterd zijn door haar toegevendheid ten opzichte van de vroegere nazi's, en verslagen tenslotte omdat ze eraan twijfelen of ze als Duitsers enig aandeel kunnen hebben gehad in de geallieerde eindoverwinning, net zoals ze er niet helemaal van overtuigd zijn dat ze als anti-nazi's enig aandeel gehad hebben in de Duitse nederlaag. Ze hebben zichzelf veroordeeld tot volstrekte passiviteit, omdat activiteit samenwerking betekent met de twijfelachtige elementen die ze tijdens de twaalf jaren onderdrukking hebben leren haten. Die mensen zijn Duitslands mooiste ruïnes, maar voorlopig even onbewoonbaar als de ingestorte huizenmassa's tussen Hasselbrook en Landwehr, die scherp en bitter ruiken naar in de natte herfstschemer gedoofde branden. |
|