De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Moby DickGa naar voetnoot*
| |
[pagina 134]
| |
Battery, waar dat nobele havenhoofd wordt omspoeld door golven en gekoeld door een zeebries die een paar uur eerder nog geen land in zicht had. Kijk naar de menigten die daar naar het water staren. Maak op een dromerige zondagmiddag een wandeling rond de stad. Loop van Corlaers Hook naar Coenties Slip, en dan over Whitehall weer naar het noorden. Wat ziet u? Als stille wachters staan overal langs de rand van de stad duizenden en nog eens duizenden stervelingen verzonken te dromen over de zee. Sommigen staan geleund tegen de palen, sommigen zitten op de koppen van de steigers, sommigen kijken over de verschansing van schepen uit China, sommigen zitten hoog in het want van de schepen, alsof ze proberen nog een beter zicht op zee te krijgen. Maar dit zijn allemaal landrotten, de hele week opgesloten tussen betengeling en pleisterwerk - gekluisterd aan toonbanken, genageld aan banken, geklonken aan lessenaars. Hoe zit dat dan? Zijn er dan geen groene velden meer? Wat doen ze hier? Maar kijk! Daar stromen nog meer mensen toe. Ze lopen recht naar het water toe en schijnen onvermijdelijk op weg naar een nat pak. Vreemd! Slechts met het uiterste puntje van de wal zijn ze tevreden; rondhangen in de luwte en de schaduw van gindse pakhuizen is niet genoeg. Nee, ze moeten zo dicht mogelijk bij het water komen zonder erin te vallen. En daar staan ze - mijl na mijl. Allemaal mannen van de wal, afkomstig uit sloppen en stegen, straten en lanen - noord, oost, zuid en west. En toch komen ze hier bijeen. Zou het zo zijn dat het magnetisme in de kompasnaalden van al die schepen hen hierheen trekt? Nogmaals. Stel, u bent in het binnenland, ergens in een hooggelegen merengebied. Neem bijna elk willekeurig pad, en tien tegen een voert het u omlaag in een dal en laat u daar achter bij een poel in de beek. Het is toverij. Laat de afwezigste man ter wereld verzonken zijn in zijn diepste dagdromen - zet hem op zijn benen, zet zijn voeten in beweging, en hij zal u feilloos naar water voeren, als er ergens in die streek water te vinden is. Mocht u ooit dorst lijden in de grote Amerikaanse woestijn, probeer het dan maar eens, als uw karavaan toevallig is uitgerust met een hoogleraar in de metafysica. Ja, zoals iedereen weet zijn meditatie en water voor eeuwig met elkaar verbonden. Maar nu een schilder. Hij wil het dromerigste, lommerrijkste, | |
[pagina 135]
| |
vredigste, meest betoverende stukje romantisch landschap in heel het dal van de Saco voor u schilderen. Wat is het voornaamste element dat hij gebruikt? Daar staan zijn bomen, elk met een holle stam, alsof er een kluizenaar en een crucifix in huizen; hier slaapt zijn wei, en daar slaapt zijn vee, en uit gindse boerenwoning stijgt een slaperig rookpluimpje. Diep in verre bossen slingert zich een kronkelpad naar elkaar overlappende uitlopers van bergen, badend in hun heuvelig blauw. Maar hoezeer het schilderij aldus ook in betovering verzonken ligt, en hoezeer die pijnboom daar zijn zuchten ook als bladeren laat neerdalen op het hoofd van de schaapherder, dit zou allemaal vergeefs zijn als niet de blik van die herder gevestigd was op het magische riviertje voor hem. Breng in juni een bezoek aan de prairie, waar u tientallen mijlen ver tot uw knieën waadt in tijgerlelies - wat is dan het enige dat u mist? Water - er valt geen druppel water te zien! Als de Niagara uit neerstortend zand bestond, zou u dan die duizenden mijlen reizen om dat te zien? Waarom verkeerde de arme dichter uit Tennessee, toen hij onverwacht twee handen vol zilver kreeg, in tweestrijd, of hij een jas zou kopen die hij bitter nodig had, of zijn geld zou investeren in een voetreis naar Rockaway Beach? Waarom staat bijna elke stoere jongen, met een stoere, gezonde ziel in zich, vroeg of laat wel eens te popelen om naar zee te gaan? Waarom voelde u zelf, op uw eerste reis als passagier, zo'n geheimzinnige trilling door u heen gaan, de eerste keer dat u te horen kreeg dat het land nu uit het zicht verdwenen was? Waarom beschouwden de oude Perzen de zee als heilig? Waarom gaven de Grieken haar een aparte god, en maakten ze van hem de broer van Zeus? Dit alles moet een betekenis hebben. En nog dieper is de zin van het verhaal van Narcissus die, omdat hij het kwellende, schone beeld dat hij in de vijver zag niet kon beetpakken, erin tuimelde en verdronk. Maar datzelfde beeld zien wij zelf in alle rivieren en oceanen. We zien het ongrijpbare fantoom van het leven en dat is de sleutel tot alles. Als ik nu zeg dat ik de gewoonte heb om naar zee te gaan als ik een wazige blik in mijn ogen begin te krijgen, en me te zeer bewust begin te worden van mijn longen, dan wil ik daarmee niet de indruk wekken dat ik ooit naar zee ga als passagier. Want om als passagier naar zee te kunnen gaan, moetje een beurs hebben, en een beurs is maar een vod als er niets in zit. Bovendien, passagiers | |
[pagina 136]
| |
worden zeeziek - gaan ruzie maken - kunnen 's nachts de slaap niet vatten - en over het algemeen vermaken ze zich niet; nee, ik ga nooit als passagier; en evenmin, al heb ik de nodige ervaring als zeeman, ga ik naar zee als commodore, of kapitein, of kok. De glorie van dergelijke rangen laat ik aan hen die ze begeren. Ik zelf verafschuw iedere eervolle en respectabele vorm van zwoegen en slaven. Ik heb mijn handen meer dan vol aan de zorg voor mezelf, zonder dat ik ook nog moet zorgen voor volschepen, barken, brikken, schoeners en wat al niet. En wat de positie van kok betreft - hoewel ik moet toegeven dat die aanzienlijke glorie met zich meebrengt, aangezien een kok een soort officier aan boord is, toch heb ik, op de een of andere manier, nooit veel gezien in het grillen van gevogelte - ook al is er niemand die over gevogelte, eenmaal gegrild, met beleid beboterd en met overleg gezouten en gepeperd, met meer respect, om niet te zeggen eerbied, spreekt dan ik. Het is te danken aan de heidense aanbidding van de oude Egyptenaren voor gegrilde ibis en geroosterd nijlpaard dat je de mummies van die schepselen in hun reusachtige bakhuizen, de pyramides, ziet. Nee, als ik naar zee ga, dan ga ik als eenvoudig matroos, pal voor de mast, recht omlaag het vooronder in, omhoog het want in, tot aan de top van de bramsteng. Het is waar dat ze me nogal commanderen, en van de ene ra naar de andere laten springen, als een sprinkhaan in een weiland in mei. En in het begin is zoiets best onaangenaam. Het raakt je eergevoel, vooral als je afkomstig bent uit een aanzienlijke familie, zoals de Van Rensselaers, of de Randolphs, of de Hardicanutes. En bovenal als je vlak voordat je je hand in de teerpot steekt, de baas hebt gespeeld als schoolmeester in een dorp, en zelfs de grootste jongens voor je hebt doen beven. Het is een hele overgang van schoolmeester tot matroos, dat doet pijn, dat verzeker ik u, en het vereist een krachtig aftreksel van Seneca en de stoïcijnen om die zonder morren te kunnen ondergaan. Maar zelfs dat slijt op den duur. Wat maakt het uit dat een of andere oude zuurpruim van een kapitein me opdraagt een bezem te pakken en het dek te vegen? Wat stelt die vernedering voor, gewogen, wil ik maar zeggen, op de schaal van het Nieuwe Testament? Dacht u dat de aartsengel Gabriël ook maar een iets lagere dunk van me heeft omdat ik die oude zuurpruim op dat moment direct en beleefd gehoorzaam? | |
[pagina 137]
| |
Wie is er geen slaaf? Zeg me dat eens. Goed dan, hoe de oude zeekapiteins me ook commanderen - hoe ze me ook duwen en stompen, ik kan me troosten met de wetenschap dat het niet geeft; dat iedereen op de een of andere manier vrijwel net zo wordt behandeld - dat wil zeggen, in fysieke, of in metafysische zin; zó wordt de universele stomp doorgegeven, en iedere hand moet maar eens over ieder ander zijn bol aaien en tevreden zijn. Voorts ga ik altijd als matroos naar zee omdat ze er een punt van maken mij voor mijn moeite te betalen, terwijl ze voorzover ik weet geen enkele passagier ooit een stuiver uitkeren. Integendeel, de passagiers moeten zelf betalen. En er ligt alle verschil van de wereld tussen betalen en betaald worden. Moeten betalen is misschien wel de pijnlijkste kwelling waarmee die twee dieven in de boomgaard ons hebben opgescheept. Maar betaald worden - wat valt daarmee te vergelijken? De onverstoorbare manier waarop de mens geld in ontvangst neemt is werkelijk wonderbaarlijk, in aanmerking genomen dat we oprecht geloven dat geld de wortel is van al het kwaad hier op aarde, en dat een rijk man onder geen voorwaarde het hemelrijk kan binnengaan. Ah! Hoe opgewekt leveren we ons over aan de verdoemenis! En tot slot ga ik altijd naar zee als matroos vanwege de gezonde beweging en de schone lucht op de bak. Want net als in het leven, komt tegenwind veel vaker voor dan wind mee (dat wil zeggen, zolang je niet zondigt tegen de wet van de winderigheid en bonen eet) en dus betrekt de commodore op het halfdek zijn lucht meestal tweedehands van de matrozen op de bak. Hij denkt dat hij hem als eerste inademt, maar daar vergist hij zich in. Ook op vele andere punten gaat het gewone volk zijn leiders op zo'n manier voor, terwijl die leiders daar geen flauw vermoeden van hebben. Maar hoe het kwam dat ik, na verscheidene malen aan de zee te hebben geroken als matroos ter koopvaardij, het nu in mijn hoofd moest halen aan te monsteren op een walvisvaarder, dat is iets wat de onzichtbare wetsdienaar van de schikgodinnen - die me onafgebroken onder toezicht houdt, me stiekem sart, en me op een onverklaarbare manier beïnvloedt - dat is een vraag die hij beter kan beantwoorden dan wie ook. Ongetwijfeld maakte het feit dat ik deze reis op een walvisvaarder ondernam deel uit van het grote programma dat de Voorzienigheid lang geleden heeft opgesteld. Mijn reis verscheen als een korte entr' acte en solo tus- | |
[pagina 138]
| |
sen uitgebreidere optredens. Ik neem aan dat dit deel van de aanplakbiljetten er ongeveer zo moet hebben uitgezien: ‘Grote Verkiezingsstrijd om het Presidentschap van de Verenigde Staten.’ Hoewel ik niet precies weet waarom die regisseurs, de schikgodinnen, mij hadden genoteerd voor deze onaanzienlijke rol in een walvisreis, waar anderen schitterende rollen kregen toebedeeld in grote tragedies, korte en gemakkelijke rollen in keurige komedies en vrolijke rollen in kluchten - hoewel ik niet precies weet waarom dat was, denk ik toch, nu ik kan terugkijken op alles wat er gebeurd is, dat ik iets begrijp van de drijfveren en beweegredenen die me onder allerlei vermommingen listig werden voorgeschoteld, me overhaalden om die rol te spelen en me tegelijk al vleiend wijsmaakten dat het een beslissing was die voortkwam uit mijn eigen, onbevooroordeelde vrije wil en weloverwogen oordeel. De voornaamste van die beweegredenen was het overweldigende idee van de grote walvis zelf. Zo'n ontzagwekkend en geheimzinnig monster maakte al mijn nieuwsgierigheid wakker. En dan de wilde, afgelegen zeeën waarin hij zijn eiland-grote massa verplaatste; de onontkoombare, naamloze gevaren van de walvis; dit alles, plus het bijkomende wonder van de duizenden dingen die er in Patagonië te zien en te horen waren, maakten deze wens in me wakker. Voor andere mannen zouden dit misschien geen verlokkingen zijn, maar ik - ik word gekweld door een eeuwige zucht naar al wat ver weg is. Ik vind het heerlijk om te varen op verboden zeeën, en aan land te gaan op barbaarse kusten. Terwijl ik het goede niet negeer, herken ik snel een gruwel, en zou er toch op goede voet mee kunnen staan - als me de kans gegeven werd - aangezien het wel zo verstandig is alle ingezetenen van de plaats waar je verblijft, te vriend te houden. Dit waren dan de redenen waarom de walvisreis me welkom was; de grote sluizen van de wereld der wonderen zwaaiden open en in de dolzinnige verwaandheid die me ertoe bracht dit te doen, dreven onafzienbare rijen walvissen twee aan twee mijn ziel binnen met, midden tussen hen in, een reusachtig, geheimzinnig fantoom, als een besneeuwde heuvel tegen de hemel. |
|