Haalde ik toevallig eens een hoog cijfer voor rekenen, dan klonk het: ‘Zie je wel!’ Formuleerde ik exact, dan was het: ‘Heb ik het niet gezegd!’ Maar zij kreeg haar zin niet. De geest van Lely is nimmer over mij vaardig geworden en ik zal op deze plaats uitleggen waarom ik dat helemaal niet betreur.
In 1954, honderd jaar na Lely's geboorte, kleide de beeldhouwer Mari Andriessen zijn beeltenis. Hierdoor werd Lely ineens een artistiek broertje van de Dokwerker, wat hem vanwege allerlei socialistische connotaties nog populairder maakte dan hij al was. Toen het beeld af was, werd het in brons gegoten en op een vrachtwagen naar de Afsluitdijk gereden om opgericht te worden. Toen het was opgericht, moest het natuurlijk nog onthuld worden. En dat zou de koningin op zich nemen. Op 23 september vond de onthulling plaats.
Die dag racete ons hele gezin per taxi van Utrecht naar Den Oever. Het dak van de auto boog bijna door onder de reusachtige vracht hengels bovenop, want de chauffeur zou in afwachting van onze terugtocht de tijd gaan doden met vissen. Wij werden afgezet bij een groot weiland met dranghekken er omheen. Alle koeien waren weggehaald en het grasveld leek wel gezogen. Behalve de in doeken gewikkelde Lely zagen we drie legertenten staan. Twee ordebewakers die ondanks de stralende zon met enorme gele zuidwesters waren getooid, vroegen of we familie in de eerste graad waren of in de tweede graad. ‘In de eerste graad’, juichte mijn moeder. Toen namen zij ons tussen zich in en begeleiden ons naar de voorste tent. Daar ging ik, gevangen in de wijde schaduw van hun hoofddeksels. Nog jaren later kwamen mij in slapeloze nachten steeds weer die twee gele zuidwesters voor de geest. De bespottelijkheid ervan, de volstrekte vergeefsheid van de vooruitziende blik. Net zoiets als de Afsluitdijk zelf. Ja, dat de grote storm ooit wel eens zal komen, dat weet iedereen, maar moet men daar nu werkelijk ad absurdum zijn hele leven op inrichten, zolang de zon nog schijnt?
De tent waar we binnen werden gebracht, was behalve aan familie in de eerste graad voorbehouden aan ministers en allerlei andere hoogwaardigheidsbekleders. Zeer tegen de zin van mijn vader werden we hierdoor in een vreemdsoortig familiair verband geplaatst met figuren als Drees, baron de Vos van Steenwijk en jonkheer Loudon, met wie wij koffie moesten drinken uit kartonnen bekertjes. In