De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
De rode kater
| |
[pagina 104]
| |
voor de zoveelste keer geraakt te zijn kopje onder om niet meer boven te komen. Katten hebben een zeer hard leven. Geen twee katten waren hetzelfde. Het kattegejank herhaalde zich. Deze keer nog angstaanjagender. Hij keek in de richting van de kuil. Die jongens zaten gehurkt en waren met iets bezig. Het kattegejank hield maar niet op. De man van middelbare leeftijd liep op de kuil toe. Die jongens waren getatoeëerd. Ook hij was getekend met enkele figuren. En de kater was rood. Ze waren bezig hem in een oude, gebarsten sneeuwlaars te duwen. Alleen zijn kop stak eruit. Ze knepen zijn keel dicht. Hij opende zijn bek die van binnen rose was en vol stond met witte, scherpe tanden. Het dier begon te rochelen. Een van de jongens nam een nijptang uit zijn zak. De twee anderen trokken de kaken van de kater ver van elkaar. Er kraakte en knarste iets. De jongen met de nijptang trok snel zijn arm omhoog. Hij begon te vloeken. ‘Hij bijt.’ Hij bekeek zijn hand. Zoog het bloed van zijn vinger. ‘Een rooie,’ zei hij spuwend. ‘Rotkat.’ De man van middelbare leeftijd kwam dichterbij en keek tussen hen in op de grond. Ze waren bezig zijn tanden te trekken. Een tweede tand zat al in de ijzeren tang. De ogen van de kat puilden uit hun kassen. Ze hielden hem stevig bij zijn hals vast. De rattekop rukte aan zijn tang. ‘Zo, die heeft sterke tanden,’ zei hij achterover leunend. Uit de bek van de kat stroomde bloed. ‘Zo hé, wau!!!’ riep de tweede in extase. Hij had lang vet haar en een pokdalig gezicht. ‘Ze moeten d'r allemaal uit,’ zei de derde en hij wreef in zijn handen. De jongen met de tang boog zich opnieuw over het dier. ‘Nee!!’ schreeuwde de man van middelbare leeftijd. Hij vloog op hen af. Eentje raakte hij met zijn schoen. De tweede kreeg een vuistslag. Met de derde had hij de meeste moeite. Sterk en lenig. Maakte schijnbewegingen. Gromde als een hond van woede en probeerde hem zelfs te bijten. Vervaarlijk zwaaide hij met zijn tang. Maar met een gerichte trap schopte hij de tang uit zijn handen. Hij kreeg hem bij zijn kraag te pakken en trok hem naar zich toe. Op zijn voorhoofd stond een sterretje getatoeëerd. De jongen spuwde en probeerde zijn vingers in zijn ogen te steken. Uiteindelijk vloerde | |
[pagina 105]
| |
de man hem met een kopstoot op zijn kin. Hij raapte de tang op en gooide hem in het water. Hij miste. De tang bleef liggen op het dikke ijs. De rode kater ging tekeer in de rubberlaars. Deze was te nauw en hij kon er niet uit. Door het aantrekken van de spieren rolde de sneeuwlaars met het dier erin over de grond. ‘Toen wij dat deden,’ zei de man van middelbare leeftijd, ‘hadie tenminste nog een kans te overleven.’ Hij boog zich over het dier. De kat zat met de oren in zijn nek in elkaar gedoken, de doodsangst stond in zijn ogen te lezen. Zijn bek stond open en je zag het lege, omgeploegde tandvlees waar het bloed van afdroop. Hij klemde met zijn knie de oude, gebarsten sneeuwlaars tegen de grond en met beide handen begon hij het dier dat steeds dieper probeerde weg te kruipen los te trekken. Hij greep de kater aan zijn voorpoten en bevrijdde hem uit de rubberlaars. Even bleef de rode kater plat tegen de grond gedrukt doodstil zitten. Plotseling schoot hij er met een geweldige sprong vandoor en verdween tussen de hopen afval. Hij liet een bloederig spoor achter. Toen de man van middelbare leeftijd opkeek zag hij dat de drie jongens op hem afkwamen. Ze omsingelden hem als een stel geslagen, maar nog steeds woedende honden. In de hand van één van hen flikkerde een scheermes. Hij spreidde zijn armen, wachtte af. |
|