[De Tweede Ronde 1988, nummer 3]
Voorwoord
Dit Herfstnummer is wat betreft de vertalingen aan Polen gewijd. De tekening op het omslag lijkt de situatie in Polen goed te symboliseren: een moeizaam streven naar samengaan van het volk, de kerk en de machthebbers die het land tot dusver als bezetters hebben geregeerd. De Poolse geschiedenis van de anderhalve eeuw die aan het communistische regiem voorafging, werd gekenmerkt door vreemde overheersing en de frequente vlucht uit eigen land van de intelligentsia, en nog steeds is emigratie een navrant bestanddeel van het nationale erfgoed. Zie daarover Czeslaw Milosz in Rondvraag. Milosz, volgens zijn mede-Nobelprijswinnaar Brodski de grootste levende dichter, is uiteraard ook vertegenwoordigd in Vertaalde poëzie, samen met zes andere dichters van deze tijd. (De vorige eeuw is symbolisch aanwezig met één gedicht van Norwid.) De noten en het essay van gastredacteur Gerard Rasch geven informatie over hen. Rasch acht de Poolse poëzie superieur aan het Poolse proza, maar de selectie in Vertaald proza is van een dusdanig gehalte dat zijn stelling in dit nummer niet wordt waargemaakt. De rubriek bevat werk van zeven hedendaagse auteurs, van wie alleen Kapuściński en Mrozek in ons land bekend zijn. Gombrowicz en Bruno Schulz ontbreken, omdat ze al vrijwel compleet vertaald zijn in het Nederlands. Een onverwachte kant van Schulz, die zijn eigen werk illustreerde, wordt belicht in Tekeningen.
In dit nummer verder verhalen van Frans Pointl en Duco van Weerlee, poëzie van Degenaar, Rawie, Roggeman, van Weerlee, en van twee nieuwkomers, Marnix Niemeijer en W.J. van Wijk. Light Verse, met onder meer Boerstoel, Lemmens, Drs. P, Prenen, en in vertaling Catullus, Housman en Villon, wijdt speciale aandacht aan Kees Stips vijfenzeventigste verjaardag.
Wij feliciteren ook Jan Boerstoel aan wie, bij de verschijning van dit nummer, de Kees Stip Prijs voor Light Verse wordt toegekend.
Redactie