De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De glans van goud
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lo was. En dat de Aarde min of meer bolvormig is. Zij ontdekken geen goud op de hei, tijdens een fietstochtje. Maar illusies kunnen smakelijk glanzen.
Etymologie is een gebied waar iedereen zomaar kan binnen stappen, rondlopen en ontdekken. Daar hoef je niet voor geleerd te hebben. Zo denken velen die er niet voor hebben geleerd. En soms gaat zo iemand daar circuleren; geheid dat hij dan een en ander vindt. De ware geschiedenis van woorden is gedeeltelijk interessant, gedeeltelijk saai en ook weleens duister, maar berust altijd op veel parate kennis en peuterig onderzoek. De dilettant echter bevindt zich in een sprookjeslandschap dat hij voor een wetenschapsgebied verslijt. Jean-Pierre Brisset (1857-1923) wandelde er rond en kwam erachter dat de mens van de kikvors afstamt - rechtstreeks. Lees over zijn Grammaire logique en zijn Origines humaines de uitmuntende verhandeling van Rudy Kousbroek in De logologische ruimte - of lees de man zelf (Baudouin, Paris 1980). Zijn woordafleidingen zijn vaak adembenemend.Ga naar voetnoot*
Welnu, Nederland heeft ook zo'n goudvinder, die in eigenwijze geestdrift en gedachtenacrobatiek voor niemand onderdoet. Zijn naam laat ik achterwege, zoals men de naam van een prettig vakantieoord, een rustig en uitstekend restaurant en andere kostbaarheden slechts aan een kleine en vertrouwde klok hangt. Zulke dingen moet men koesteren en voor bederf vrijwaren. Ik ken een Parijs hotel dat zijn gasten schriftelijk smeekt geen reclame te maken. Deze man heeft nog altijd zijn levenswerk niet geschreven, en met een klein aantal liefhebbers zit ik daar al jaren op te wachten; met meer popeling dan vertrouwen, want in de eerste plaats moet hij een roekeloze uitgever opdiepen, en voorts doet hij steeds nieuwe ontdekkingen, zodat het boek maar niet af wil raken. Wel bezit ik twee teksten van zijn hand. Een daarvan geeft uitleg bij de aankondiging van vijf lezingen die hij in 1984 hield, de andere dateert van 1981 en is een open brief aan een coöperatieve vereniging van auteurs voor presentatie van literatuur u.a., die aldus begint:
geacht bestuur, Al zou ik mij onsterfelijk belachelijk maken, dan nog zou ik onsterfelijk zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wil het hebben over HIETDINKEN. Deze Anglo-Saxische benaming staat voor ‘hoofddenken’, d.w.z. niet alléén met het hart (emotioneel). Terug naar de oorsprong van de dietse talen, die zich wonderlijk genoeg terug laten voeren tot een handvol voorzetsels, voegwoorden en klinkers. Ongeloof is waarschijnlijk voorwaarde voor sensationele ontdekkingen van historische waarde. Spreek gerust van gewaagd; ik heb niets te verliezen.
Dat ongeloof doet paradoxaal aan, maar blijkt zich te betrekken op de conventionele taalwetenschap: ETYMOLOGIE, SEMANTIEK MORFOLOGIE, en andere van deze verzinsels beschuldig ik dan ook van kortzichtigheid, ondoordachtheid en een belediging van onze voorouders te zijn. Men spreekt letterlijk en figuurlijk; nooit en te nimmer!..., elke letter, elk teken is figuurlijk.
Zijn leer houdt in dat het Nederdiets de moeder van alle talen is. INDERDAAD: de Nederlandse taal (lees nederdietse tale) is dus wel degelijk de meest fundamentele taal ter wereld en ook nog eens het meest zuiver aan haar oorsprong gebleven (dit is uit de andere tekst). Misvat het woord diets niet: het heeft hier geen volkse ondertoon als destijds in het Duitsgezinde spraakgebruik. Het gaat eenvoudig over de oertaal, die nu eenmaal hier ontstond en nog altijd, nauwelijks veranderd, gesproken wordt. Vooral in streektaal dan, want het abn is onnatuurlijk.
Johannes Goropius Becanus (1518-1572) en de grote wiskundige/ingenieur Simon Stevin (1548-1620) hadden hetzelfde verkondigd, en nu horen we het dan ook eens van een ander. Het idee is zonder meer betoverend. Nog afgezien van de glorie der nederlandstaligheid verstrekt het avontuur en verwondering en - aan welgezinde ongelovigen - weergaloos vermaak. Het is pure romantiek.
Men moet ervan uitgaan dat klinkers arbitrair zijn. De een zegt huis als voorgeschreven. De ander, meer geworteld, spreekt van huus, en elders heet het hoês. De medeklinkers geven het begrip aan. In de loop der eeuwen kan zo'n foneem weleens zoekraken, maar een beetje geraamte blijft overeind als het een of twee botten moet missen. Een beetje anatoom ziet direct welke botten verdwenen zijn en brengt ze terug. Zo weten we dat het woord aalmoezenier staat voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haal mi ons Heer, d.i. de Heilige Hostie. Pruttel nu niet, dat de woordenboeken een ander oorsprong aangeven. Dat vreemde woord elemosyna is niets anders dan een verregaande misvorming van haal mi ons Heer. Net zoals de Fransen ons voorvaderlijke karhuisje hebben verhaspeld tot garage.
Meermalen heb ik onze ontdekker gesproken; de laatste jaren echter zie ik hem nooit meer. Blijkbaar is hij verhuisd, Joost mag weten waarheen. Hij is in meer dan een opzicht kleurrijk (zijn crediteuren zullen het niet zo uitdrukken), maar als verkondiger van het Nederdiets biedt hij al verstrooiing genoeg. Wat hij aan zienersuitrusting (baard, dwepende oogopslag e.d.) tekortkomt wordt ruim gecompenseerd door zijn gedreven stemvoering en de sneeuwbui van woordverklaringen die hij paraat heeft. Wat men eigenlijk zou moeten doen: zijn voordrachten op de band zetten. Mensen die zichzelf parlando al haast niet kunnen bijhouden, komen er zelden toe om zo'n corpus nu eens op papier te zetten. Ik heb één cassette tenminste (niet in de handel) en weet niet of er nog andere bestaan.
Een van zijn schaarse lezingen heb ik godlof kunnen bijwonen. Het was in een achterkamer van een restaurant voor een ongeveer tienkoppige menigte - een ideaal gehoor eigenlijk, want we waren allen genieters: geen echte aanhangers wel te verstaan, maar wel een soort fans. Gekomen om loyaal te luisteren en al zijn beweringen tot ons te nemen; stellig niet om hem te pesten en bespotten - iets wat in gevulde zalen of zaaltjes onherroepelijk zal gebeuren. Hoe meer toehoorders, des te groter kans op zeurpieten, leukerds en begriplozen. Als er van ons al eens een tegenwerping kwam, dan diende deze niet om hem onderuit te halen maar om discussie te scheppen en aldus de avond te verlevendigen. Hij werd dan nog bezielder, schudde nog meer voorbeelden uit zijn bodemloze mouw en kreeg door ons milde zwijgen op zijn repliek nog meer gelijk!
Bij mijn documentatie tref ik een vel aan waarop hij het alfabet heeft geschreven, en daaronder het volgende: Abe ce de ef g h ij je KA EL EM EN op qu er is te u van wie ik zei. Dit is kennelijk een zekere formule die het a.b.c. bevat (citaat uit eerstgenoemde tekst), en ik herinner me wel dat hij er die avond een toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichting bij gaf die zo verduiveld slim was dat ik ze vergeten ben. Gelukkig heb ik toen ook een reeks woordverklaringen genoteerd. Voordat ik ze opsom moet ik vermelden dat hij er vaak een breedvoerig verhaal aan wijdde, desnoods met mimiek. Voorbeeld: ‘Deur. Deur. Wat doen we met een deur? We willen er doorheen. Hoe ga ik door een deur heen? Ik maak hem open, ik duw er tegen. Duwèr, dat is dus deur.’ Verder zult u merken dat hij voor vreemde talen niet opzijgaat: tenslotte komt het allemaal op Nederdiets neer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat nu weer? Duits? We moeten aannemen dat een gezelschap Nederdietsers, op reis in Azië, spontaan uitriep: ‘Ik zie hem al! Och ja!’ en dit in hun geestdrift herhaalden, waarbij op de duur de informatie ik zie overbodig werd. Ook op de thuisreis raakten ze over die grootse aanblik niet uitgepraat: ‘(Ik zag, wij zagen) hem al, och ja!’ Nu moet u weten dat deze groep in Duitsland (of Oostenrijk misschien) is blijven hangen, waar ze dikwijls gewag maakten van hun toeristisch hoogtepunt. De plaatselijke bevolking verbasterde deze uiting tot Hoogduits terwijl - en dit is heel interessant - de bewoners van Kashmir er gaandeweg Himalaya van maakten. Ik wil niet beweren dat dit zijn etymologie was, maar hij had er ongetwijfeld een. Hij sprak zo snel en overrompelend dat een deel van zijn college zich aan registratie onttrok. Zo had hij ook een verhaal over wat mensen eertijds in een belegerde stad riepen. Het komt niet voor in mijn aantekeningen, maar moet geleid hebben tot het hedendaagse woord kanon, of anders luitenant zo niet strategie.
Paarden, daar ga ik niet mee om. Een wezen dat instructies als hu! en hort! au sérieux neemt, staat laag bij me aangeschreven. Nochtans kan ik een loshollend paard (waarvan de berijder lelijk ten val is gekomen) nog wel waarderen. Zo verlustig ik me ook in doordravende onwetenschapsmensen. Die brengen wetenswaardigheden te voorschijn die u en ik niet zouden durven bedenken. Ze trekken zich van geen ruiters- of koetsiers-opdrachten iets aan, m.a.w. ze negeren de handboeken en slaan op hol.
En om de beeldspraak van het begin te hernemen: wat ze ontdekken is geen goud. Het glanst alleen maar. Die glans - ik hoop dat u hem ook ziet - evenaart op zijn minst die van het edele metaal. Dat is de enige waarde van schijngoud, en die waarde is hoog, voor hen die van glans houden. |
|