De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Vier gedichten
| |
Face LiftYou bring me good news from the clinic,
Whipping off your silk scarf, exhibiting the tight white
Mummy-cloths, smiling: I'm all right.
When I was nine, a lime-green anesthetist
Fed me banana gas through a frog-mask. The nauseous vault
Boomed with bad dreams and the Jovian voices of surgeons.
Then mother swam up, holding a tin basin.
O I was sick.
They've changed all that. Traveling
Nude as Cleopatra in my well-boiled hospital shift,
Fizzy with sedatives and unusually humorous,
I roll to an anteroom where a kind man
Fists my fingers for me. He makes me feel something precious
Is leaking from the finger-vents. At the count of two
Darkness wipes me out like chalk on a blackboard...
I don't know a thing.
| |
[Nederlands] | |
[pagina 163]
| |
Vijf dagen lig ik verborgen,
Afgetapt als een fust, vloeien de jaren weg in mijn kussen.
Zelfs mijn beste vriend denkt dat ik de stad uit ben.
Huid heeft geen wortels, hij laat net zo makkelijk los als papier.
Als ik grijns, trekken mijn hechtingen. Ik groei terug. Ik ben twintig,
Bedrukt en in een lange rok op de sofa van mijn eerste man, mijn vingers
Begraven in de lamswol van de dode poedel;
Ik had nog geen kat.
Nu is zij er geweest, de dame met de plooihals
Die ik zich, lijn voor lijn, in mijn spiegel zag vormen -
Gezicht van oude sokken, uitgelubberd op een maasbal.
Ze houden haar gevangen in een soort stopfles.
Laat haar daar sterven, of de komende vijftig jaar onophoudelijk verwelken,
Knikkend en schommelend en haar dunne haar betastend.
Moeder van mijzelf, ontwaak ik gezwachteld in gaas,
Roze en glad als een baby.
| |
[Engels]For five days I lie in secret,
Tapped like a cask, the years draining into my pillow.
Even my best friend thinks I'm in the country.
Skin doesn't have roots, it peels away easy as paper.
When I grin, the stitches tauten. I grow backward. I'm twenty,
Broody and in long skirts on my first husband's sofa, my fingers
Buried in the lambswool of the dead poodle;
I hadn't a cat yet.
Now she's done for, the dewlapped lady
I watched settle, line by line, in my mirror -
Old sock-face, sagged on a darning egg.
They've trapped her in some laboratory jar.
Let her die there, or wither incessantly for the next fifty years,
Nodding and rocking and fingering her thin hair.
Mother to myself, I wake swaddled in gauze,
Pink and smooth as a baby.
15 February 1961 | |
[pagina 164]
| |
Zware vrouwenOnweerlegbaar, prachtig zelfvoldaan
Als Venus, geplaatst op haar halve schelp
Gehuld in blond haar en de zoute
Sluier van zeewind, installeren de vrouwen
Zich in hun bollende jurken.
Boven iedere gewichtige buik zweeft
Een gezicht kalm als een maan of een wolk.
Innerlijk glimlachend, mediteren zij
Vroom als de Hollandse bloembol
Die zijn twintig blaadjes vormt.
Het donker koestert nog steeds zijn geheim.
Op de groene heuvel, onder het doornig hout,
Wachten zij gespitst op het duizendjarig rijk,
De klop van het klein, nieuw hart.
Kleuters met roze billetjes vergezellen hen.
Wol opwindend, met niets bijzonders omhanden,
Stappen zij tussen de archetypen.
Vallend duister kapt hen in Mariablauw
Terwijl ver weg de spil van de winter
Rondknarst, met zich meesleurend het stro,
De ster, de wijze grijze mannen.
| |
Heavy WomenIrrefutable, beautifully smug
As Venus, pedestaled on a half-shell
Shawled in blond hair and the salt
Scrim of a sea breeze, the women
Settle in their belling dresses.
Over each weighty stomach a face
Floats calm as a moon or a cloud.
Smiling to themselves, they meditate
Devoutly as the Dutch bulb
Forming its twenty petals.
The dark still nurses its secret.
On the green hill, under the thorn trees,
They listen for the millennium,
The knock of the small, new heart.
Pink-buttocked infants attend them.
Looping wool, doing nothing in particular,
They step among the archetypes.
Dusk hoods them in Mary-blue
While far off, the axle of winter
Grinds round, bearing down with the straw,
The star, the wise gray men.
26 February 1961 | |
[pagina 165]
| |
Ik ben verticaalMaar liever was ik horizontaal.
Ik ben geen boom met mijn wortels in de aarde
Die mineralen en moederliefde opzuigt
Zodat ik iedere maart van blad kan glanzen,
Noch ben ik de schoonheid van een bloembed
Mijn portie Ah's uitlokkend en spectaculair beschilderd,
Niet wetend dat ik spoedig mijn bloembladen moet verliezen.
Vergeleken met mij is een boom onsterfelijk
En het kopje van een bloem niet hoog, maar verrassender,
En ik mis de levensduur van de een en de durf van de ander.
Vanavond, in het oneindig zwakke licht van de sterren,
Hebben de bomen en bloemen hun koele geuren rondgestrooid.
Ik loop tussen hen door, maar geen van hen merkt dat.
Soms denk ik dat als ik slaap
Ik nog het meest op hen moet lijken -
Gedachten vervaagd.
Het is natuurlijker voor mij, te liggen.
Dan zijn de lucht en ik ongehinderd met elkaar in gesprek.
En ik zal nuttig zijn wanneer ik voorgoed ga liggen:
Dan kunnen de bomen mij eindelijk aanraken, en hebben de bloemen tijd voor mij.
| |
I Am VerticalBut I would rather be horizontal.
I am not a tree with my root in the soil
Sucking up minerals and motherly love
So that each March I may gleam into leaf,
Nor am I the beauty of a garden bed
Attracting my share of Ahs and spectacularly painted,
Unknowing I must soon unpetal.
Compared with me, a tree is immortal
And a flower-head not tall, but more startling,
And I want the one's longevity and the other's daring.
Tonight, in the infinitesimal light of the stars,
The trees and flowers have been strewing their cool odors.
I walk among them, but none of them are noticing.
Sometimes I think that when I am sleeping
I must most perfectly resemble them -
Thoughts gone dim.
It is more natural to me, lying down.
Then the sky and I are in open conversation,
And I shall be useful when I lie down finally:
Then the trees may touch me for once, and the flowers have time for me.
28 March 1961 | |
[pagina 166]
| |
SpiegelIk ben zilver en exact. Ik heb geen mening vooraf.
Alles wat ik zie slok ik onmiddellijk op
Precies zoals het is, zonder waas van liefde of afkeer.
Ik ben niet wreed, alleen oprecht -
Het oog van een kleine god, vierhoekig.
Meestal mediteer ik over de muur tegenover mij.
Hij is roze, met stipjes. Ik kijk er al zo lang naar
Dat ik denk dat hij een deel van mijn hart is. Maar hij flikkert.
Gezichten en duisternis scheiden ons keer op keer.
Nu ben ik een meer. Een vrouw buigt zich over mij.
Speurend in mijn uitgestrektheid naar hoe zij werkelijk is.
Dan keert ze zich naar die leugenaars, de kaarsen of de maan.
Ik zie haar rug, en geef die getrouw weer.
Zij beloont mij met tranen en handgebaren.
Ik ben belangrijk voor haar. Zij komt en gaat.
Elke morgen neemt haar gezicht de plaats in van het duister.
In mij heeft zij een jong meisje verdronken, en in mij
Verrijst voor haar een oude vrouw, dag na dag, als een vreselijke vis.
| |
MirrorI am silver and exact. I have no preconceptions.
Whatever I see I swallow immediately
Just as it is, unmisted by love or dislike.
I am not cruel, only truthful -
The eye of a little god, four-cornered.
Most of the time I meditate on the opposite wall.
It is pink, with speckles. I have looked at it so long
I think it is a part of my heart. But it flickers.
Faces and darkness separate us over and over.
Now I am a lake. A woman bends over me,
Searching my reaches for what she really is.
Then she turns to those liars, the candles or the moon.
I see her back, and reflect it faithfully.
She rewards me with tears and an agitation of hands.
I am important to her. She comes and goes.
Each morning it is her face that replaces the darkness.
In me she has drowned a young girl, and in me an old woman
Rises toward her day after day, like a terrible fish.
23 October 1961 |
|