De Tweede Ronde. Jaargang 9(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Vier gedichten L.F. Rosen Bezoek uit den hoge Vader kwam in een onnavolgbaar licht en schoon voortbewegen langs de olievaten op bekend terrein. Breed en hemels in zijn mantel van hermelijn ging hij op het avondeten af (het feest dat hij te vaak was misgelopen) en leek, ondanks 't vertoon van hemelse verzadigdheid, met zijn staf en kroon in deemoed naast zijn bord hier de genade naderbij. Vorstelijk èn volks zat daar onze vaandeldrager. In zijn gebaren zat nog veel aan oude kracht. 't Herinnerde mij aan pijn. 'k Wist weer waarom. Onder zijn opgerekte dankbetuiging dacht ik aan onbillijkheid, de kracht die 'k daaruit putte. Wij laten hem wankelen onder zijn gebaren, aangeschoten ter aarde storten, maar als Aäron en Hur zullen wij zijn vermeende vleugels stutten. [pagina 43] [p. 43] K-paviljoen De tere, nette kudde van twaalf op een rij aan de smarten evenredig vredig in bed lijkt de klos. God en Goede Vrijdag zijn nabij. Het voorportaal moet leeg. Te schools wordt afgeteld door het te kalm bezoek. Het wenst geen herrie met het Opperwezen dat zegt dat waakzaamheid hier geldt, dat ook de Zoon geen rust nu heeft, en ieders slapen moet hoger waken zijn: In volle, trage nachten rijpt geweld - Maar er is leven over waaruit genade nog wil afgeleid - Het laatste wapen is deze diepgang tegen ziekelijke machten die hier hun gading vinden op een kluit. [pagina 44] [p. 44] De leeuwen Een haast menselijke schrik schampt hun gelaat. Als naar school is hun gang. Wij doen er 't zwijgen toe en houden nog een hart vast dat al niet meer slaat. Wij zien de korte weg van leeuw naar levensmoe. Al hun fameuze registers sluit men zonder blozen. Een fielt met stoel en zweep drijft hen op, drijft hen voort tot groot vermaak van heel de stramme apensoort: Gezellen in het arsenaal aan machtelozen. Ongewild zien zij het licht. Wat hoekig verkleinen zij zich voor de les en zijn hun huid al niet meer waard. Zij moeten weldra voor de Aap Zijn God verschijnen. Niets menselijks is hun nog vreemd, blijft hun bespaard. Feestganger Toen ik weer eens veel vermoedde en niets begreep, de vriendenkring overzag in knieval verkrampt, de groteske, onwrikbare, roze colonne van Gods opgeruimde evenbeelden, gereed - dampend van wilskracht - voor een buitenland, ben ik wat bleek een door een kinderhand ontgonnen dodenakker opgevlucht. Aan de kindergeest ontsproten verlossing lag daar in het verschiet. Van verre klonk ritmisch handgeklap van een feest ter inwijding van dit nieuw ontsloten gebied. De dwarse neigingen gebreideld, ontsmet door tere vingers van elk log en onbillijk verwijt, werd ik in geestdrift langs tafels kris kras neergezet in 't volle licht door een kind naar mijn plaats geleid. Vorige Volgende