De Tweede Ronde. Jaargang 9(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Vijf gedichten Ed Leeflang Brief Vandaag herlas ik je gedichten, die ernstige, of er geen appels rotten en merels nooit een tak verliezen, wanneer ze werken aan hun nest. Ik was ontroerd door je geweten. Je draagt en zaagt de blokken voor een vergeten mank fornuis, beklimt het dak en stopt de gaten van dat in roes betrokken huis. Denk je alweer aan mij? En schrijf je nog? Je moet het doen. Je hebt je linker voor het wiegen aan die wagen. Als je die stem maar hebt bewaard, die snauwende profetentoon van toen. [pagina 37] [p. 37] Oud erf Vannacht dacht ik in je tuin aan het stalgerei, broos van het roesten, de kromme knecht. Ze wisten niet hoe ze het vijfde wiel aan tafel kisten moesten, hoe men dat legt. De bomen verloren geen tijd. Een glans deed de peren blinken. Hoog stekende in de kruin stond dezelfde ladder schuin. In de kas De bloei lijkt al verboden. Alleen gloeit zij, bladstand gekruist, uit rode open kelken; wellust die in een pas verlaten wezen huist. Uit molm verrijst haar naakt. Hij is genaderd in zijn jas, heeft zich naar haar gebogen en leest haar naam, een labiaat. Haar wijde stengels wiegen uit, lucht heeft haar aangeraakt. Haar bloemen zijn al ogen. [pagina 38] [p. 38] Chinees Nieuwjaar Hier komt de onafzienbare draak, kronkelend achter mijn stappen. Ik ben intact. De verre delen weten weer van mijn kop. Zij stuwen mijn rekkende hals, het schokkend zoeken, mijn gretig opgetogen happen. De laatste schakels van mijn staart houden zich trappelend aangesloten. Nu ben ik optocht van mezelf, de dagen in, gedragen door die duizend wemelende poten. Aan het donkere einde van de straat trek ik mijn broekebenen in, stijg op voor mijn vurige wolkenvaart. Vol van mijn liefste tijdgenoten. Gaan zitten Tegen de dijk leg ik mijn jas en raak de velduil, roestend in hoog gras. Geluidloos valt hij op de wieken. Beneden langs de binnenplas benen de kieviten, rept zich grut naar alle kanten, paniek die spreeuwen op doet stuiven van grijze akkers; uit de greppels waaien rafelige duiven. Steeds verder weg gaan kleine zwermen glinsterend op van groenig land. Niets dan de wil aan haar te denken door nieuw gefladder voortgeplant, naar stille plekken van de dag waar doodsbang dutten moet of mag. Vorige Volgende