| |
| |
| |
Nederlands proza
| |
| |
Wonderbare visvangst op Pulu Laut
Peter Andriesse
‘Ik zou het niet doen als ik u was,’ zei meneer Van Baren, hoofdmachinist van de palmolie-onderneming Gunung Baju en directe chef van mijn vader. ‘Ze maken veel herrie en rommel, laat ze dat maar in de kampong doen.’
Hij zat met mijn ouders in de namiddag op het platje voor ons huis een borrel te drinken. In zijn mondhoek hing een natte sigarepeuk die hij op geheimzinnige manier altijd brandende wist te houden. Ik had Paasvakantie van het internaat en verveelde me. Uit de leestrommel had ik een tijdschrift gepakt en ik luisterde mee terwijl ik in ‘De Uitkijk’ bladerde.
‘Dat is een ouderwets standpunt,’ vond mijn moeder, ‘het is toch een mooie gelegenheid om kennis te maken met inlandse gebruiken?’
Eerder had mijn vader het bericht van Stalins dood luid voorgelezen uit de ‘Deli Koerier’. Mijn moeder had sympathie voor de wereldleider geuit: ‘Hij heeft toch maar een eind aan de oorlog gemaakt.’
‘Welnee mevrouw,’ had meneer Van Baren gezegt, ‘dat waren de Amerikanen en Canadezen. De Russen hebben alleen uit zelfverdediging tegen Hitler gevochten.’ Meneer Van Baren en mijn vader hadden er nog lang over nagepraat, totdat mijn moeder het huwelijksfeest ter sprake bracht. De baboe, wier dochter zou gaan trouwen, had mijn moeder gevraagd of het huwelijksfeest achter de bijgebouwen, waar de bedienden woonden, mocht worden gehouden. Mijn moeder had zonder er verder over na te denken toestemming gegeven.
‘U zult er spijt van krijgen,’ zei meneer Van Baren, ‘maar u moet het natuurlijk zelf weten.’
‘Een beetje overlast heb ik er wel voor over,’ zei mijn moeder, ‘het zijn beste mensen die per slot van rekening de hele dag voor je klaar staan.’
‘U hebt nog niet zoveel ervaring met die mensen,’ zei meneer Van Baren,’ maar ik waarschuw u. Als je ze een vinger geeft, nemen ze de hele hand.’
| |
| |
‘Misschien is dat zo als je ze met die instelling behandelt,’ antwoordde mijn moeder. Aan haar stem was te horen dat ze niet op haar toezegging zou terugkomen.
Het had me verbaasd dat het dochtertje van de baboe, slechts een paar jaar ouder dan ikzelf, al ging trouwen. Het was nog een kind, ik speelde wel eens met haar. Ze had me geleerd cake te bakken in de dapoer. De cakevorm in een grote blikken trommel die op de vuurplaats helemaal ingegraven werd met smeulende stukken hout.
Mijn vader schonk de glaasjes bij uit de bruine jeneverkruik en toen zijn eigen glas aan de beurt was bleek de kruik leeg. ‘Ik haal even een nieuwe,’ zei hij, opstaand uit zijn rotanstoel.
‘Daarvoor roep je toch een bediende,’ zei meneer Van Baren.
‘Het is een kleine moeite,’ antwoordde mijn vader, ‘bovendien moet ik me toch even afzonderen voor een kleine boodschap.’ Hij liep het huis in en meneer Van Baren en mijn moeder zaten een poosje zwijgend over het emplacement uit te kijken.
‘Uw man en u zijn veel te zachtmoedig voor de bedienden,’ zei meneer Van Baren, ‘daar maken ze alleen maar misbruik van. Ze zijn lui van aard en ze stelen.’
‘Daar heb ik nog niets van gemerkt,’ antwoordde mijn moeder kortaf.
‘U bent niet alleen zachtmoedig,’ zei meneer Van Baren met gedempte stem, ‘u bent ook innemend naïef en een bijzonder mooie vrouw.’
Ik keek over de rand van het tijdschrift en zag dat hij mijn moeder met een knipoog een bankbiljet in de hand wilde stoppen. Ze weerde hem af en zei sissend: ‘U weet dat ik daar niet van gediend ben.’
Ik hoorde de voetstappen van mijn vader naderen en vlak voordat hij het platje betrad, schoof meneer Van Baren met een schuine glimlach op zijn gerimpelde gezicht het bankbiljet in de halsopening van mijn moeders jurk. Ze kneep haar lippen samen en wierp hem een woedende blik toe.
‘Ik ga morgenmiddag vissen op Pulu Laut,’ zei meneer Van Baren terwijl mijn vader zijn eigen glas bijvulde, ‘misschien is het wel leuk voor de kleine jongen om mee te gaan.’
Ik verstopte me helemaal achter ‘De Uitkijk’. Ik hield niet van vis en vissen vond ik op hoofdrekenen na de vervelendste bezigheid ter wereld.
| |
| |
‘Heb je gehoord wat meneer Van Baren voorstelde?’ vroeg mijn vader zich tot mij wendend.
‘Nee,’ antwoordde ik.
‘Hij vroeg of je morgen met hem mee gaat vissen op Pulu Laut,’ zei mijn moeder. ‘Zou je dat leuk vinden?’
Ik stond op en liep schouderophalend naar binnen om een ander tijdschrift op te zoeken in de leestrommel.
‘Je kunt toch wel antwoorden?’ riep mijn moeder me na, ‘of heb je soms je tong verloren?’ En tegen meneer Van Baren hoorde ik haar zeggen: ‘Hij zal het reuze fijn vinden. Maar u weet hoe vreemd ze vaak doen op die leeftijd.’
Toen ik met ‘De Spiegel’ terugkwam op het platje ging het gesprek over de misdragingen van meneer De Groot, een collega van mijn vader, die op de club in Kisaran zo dronken was geweest dat hij op een tafel had staan dansen en diverse dames onbehoorlijk had betast.
Het begon nu snel donker te worden. Bij het afscheid nemen zei meneer Van Baren tegen mijn vader: ‘U hebt het charmantste vrouwtje van de hele maatschappij.’
‘Ga je handen wassen en roep Marleen even,’ zei mijn moeder toen ik aan tafel wilde gaan. De kokki diende de eerste gerechten al op.
Ik liep naar de keukendeur die uitkwam op de kaki-lima en riep in de richting van de bijgebouwen de naam van mijn zusje. Ze speelde bijna de hele dag met de kinderen van de bedienden en sprak met haar vijf jaar vrijwel alleen Javaans. Mijn ouders en ik, die wel Maleis spraken, konden haar nauwelijks begrijpen. Ze werd aanbeden om haar witblonde haar en de bedienden vertroetelden haar. In de bijgebouwen werd mijn roep herhaald: ‘Lèn, Lèn!’
Ik waste mijn handen en toen ik Marleen over de kaki-lima naar het huis zag rennen, slechts gekleed in een wit onderbroekje, ging ik terug naar de eetkamer.
‘... de oude viezerd,’ hoorde ik m'n moeder zeggen. Naast mijn vaders bord lag een biljet van honderd rupiah. Hij stopte het biljet in zijn borstzak en zei: ‘Ik zal het goed bewaren, maak je maar geen zorgen. Er komt een moment...’ Hij brak zijn zin af toen ik aan tafel ging zitten.
‘Ik zou maar voorzichtig zijn als ik jou was,’ zei mijn moeder ongerust.
| |
| |
Marleen kwam binnen, van onder tot boven onder de vuile vegen. ‘Ga je eerst wassen in de mandie-kamer!’ riep mijn moeder. ‘Zo kun je niet aan tafel.’
Marleen sputterde tegen, maar verdween niettemin naar de badkamer. ‘Wat ziet dat kind er toch altijd uit,’ zei mijn moeder. ‘Vind je het leuk om mee uit vissen te gaan met meneer Van Baren?’ vroeg ze aan mij.
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘dat stomme gekoekeloer naar zo'n dobber. En ik vind meneer Van Baren helemaal geen aardige man.’
‘Kom, misschien valt hij best mee. Die man vindt het leuk om je een plezier te doen.’
‘Ach mens!’ zei ik geïrriteerd.
Mijn vader sprong overeind en sleurde me van mijn stoel. Ik liet me op de stenen vloer vallen en kromde mijn rug. Met zijn grote handen sloeg hij op me in terwijl hij kwaad riep: ‘Ik zal je leren je moeder zo toe te spreken, snotjong!’ Het gebeuk op mijn rug hield aan en ik huilde krijsend, niet van de pijn maar van de schrik om de heftigheid van mijn vaders woedeuitbarsting. Door tussenkomst van mijn moeder kwam er een eind aan het slaan. Ze boog zich over me heen en wilde mijn gezicht naar zich toedraaien, maar ik bleef me met een arm om mijn hoofd tegen de vloer aandrukken en huilde luid.
‘Nou is het wel genoeg geweest,’ zei m'n moeder troostend. ‘Kom weer aan tafel zitten, we praten er verder niet over.’
Ik krabbelde overeind en met mijn gezicht van m'n ouders afgewend liep ik naar mijn slaapkamer, waar ik me huilend voorover op m'n bed wierp. Mijn vader was redeloos hard tegen me uitgevallen. Nog nooit eerder had hij mij geslagen. Hij had me onrechtvaardig behandeld en ik wilde niet met hem aan één tafel zitten. Dan maar geen eten. Na enige tijd werd het moeilijk het luide huilen vol te houden en tenslotte lag ik alleen nog wat te snikken en te schokschouderen.
Ik keek verbitterd naar het plafond toen mijn moeder de slaapkamer binnenkwam. Ik keerde mijn rug naar haar toe en begon opnieuw te snikken. Ze ging op de rand van het bed zitten. ‘Moet je niet wat eten?’ vroeg ze zacht. Ik antwoordde niet. Ze pakte me bij mijn schouders, drukte me tegen zich aan en toen ze me over mijn rug streelde, barstte ik weer in tranen uit. Ze liet me tegen haar boezem uithuilen, maar toen ik gekalmeerd was, kon ze me niet over- | |
| |
halen mijn kamer te verlaten om iets te eten. Mijn tanden kletterden tegen het glas waaruit ze me water te drinken gaf.
Terwijl mijn ouders hun middagslaapje hielden, ontdekte ik net op tijd een massale opmars van witte mieren naar ons huis. Vanonder een vermolmde plank die bij wijze van bruggetje over de paret naast de kaki-lima lag, rukten ze in een vijf centimeter brede kolonne op naar de keuken van het hoofdgebouw. Ze waren tot op een meter van de keukendeur genaderd toen ik de strijd met ze aanbond. Ik overgoot proppen krantepapier met petroleum en stak daarmee de brand in de voorhoede. Zodra ze met het vuur in aanraking kwamen, vluchtten de beestjes in paniek alle kanten op. Enkele duizenden kwamen in de vlammen om. Ik had een bres in de aanval geslagen, maar de kranten waren snel opgebrand. Verspreide diertjes hergroepeerden zich en de hoofdkolonne trok voort over de verkoolde resten van hun voorgangers. Ik had griezelige verhalen gelezen over massale aanvallen van witte mieren die zich dwars door alles heenvraten en van huizen en hun bewoners niet meer overlieten dan skeletten. Dat zou ik met ons huis en mijn ouders niet laten gebeuren. Deze aanval moest ik met alle middelen die me ten dienste stonden afslaan. Met droge takjes stookte ik een paar vuurtjes in het midden van de kolonne, wat onderbrekingen in de opmars veroorzaakte, maar vanuit het hoofdkwartier onder de loopplank bleef een gestage stroom mieren onverschrokken optrekken. Er zat niets anders op dan het hoofdkwartier te vernietigen. Ik goot overvloedig petroleum over het vermolmde bruggetje en hield er een brandende lucifer bij. Er ontstond een hoge vlam waardoor mijn naar voren hangende haar schroeide. De mieren vluchtten verschillende richtingen uit, sommige half brandend, en toen er van de plank alleen nog smeulende resten over waren, was er van een georganiseerde aanval op het huis niets meer te zien. Her en der vormden groepjes overlevenden opnieuw een kolonne, maar het spoor naar ons huis waren ze bijster geraakt. Misschien was de leider in de brand omgekomen zodat er geen eensluidende bevelen meer
uitgingen naar de gedemoraliseerde troepen. Ik trapte zoveel mogelijk van die verdwaalde groepjes dood totdat mijn moeder me riep. Ze stond in kimono in de deuropening van de keuken. ‘Ben je weer vuurtjes aan het stoken? Kom gauw mandiën, je ziet eruit als een turk. Straks komt meneer Van Baren je ophalen.’
| |
| |
‘Het waren witte mieren die ons huis wilden opeten,’ zei ik.
‘Dat zal niet zo gauw gebeuren. Kom nu maar!’
In de badkamer was mijn vader bezig water uit de mandiebak over zich uit te storten met een Blue Bandblik voorzien van een houten handgreep en Marleen stond haar haren te wassen. Mijn moeder trok haar kimono uit en ging onder de douche staan. Ik kleedde me uit en gooide de naar petroleum en rook stinkende kleren in de wasmand. Toen mijn moeder onder de douche vandaan ging, stapte ik onder de lauwe waterstroom. Daarna zeepte ik me met een washandje in en waste mijn haar. Mijn moeder spoelde Marleen en zichzelf af met het koele water uit de mandiebak. Met prikkende ogen wachtte ik tot ze klaar waren. Ineens merkte ik dat mijn piemel met schokjes stijf begon te worden. Ik wist dat er niets tegen te doen was en dat hij tenslotte keihard schuin omhoog zou staan. Hoe kon ik hem verbergen? Op het internaat werd je altijd smadelijk uitgelachen als je tijdens het baden een stijve kreeg. Ik geloofde niet dat mijn vader en moeder me zouden uitlachen, maar ik schaamde me toch voor hen. Marleen, die zoiets natuurlijk nog nooit had gezien, zou er misschien naar gaan wijzen en er om lachen. Ik ging met mijn rug naar Marleen en mijn moeder in de hoek staan die de betegelde mandiebak vormde met de badkamerwand. Niemand lette gelukkig op mij. Mijn moeder duwde me het Blue Bandblik in de hand en nog steeds met de rug naar de anderen toegekeerd gooide ik net zolang koud water over me heen tot m'n piemel weer geschrompeld was.
Toen ik met schone kleren en een kaarsrechte scheiding in mijn natte haar op het platje verscheen om thee te drinken, zei mijn vader: ‘Je ziet er weer uit als een heertje.’
Niemand scheen iets te zien van het plukje verschroeid haar. Mijn poging om het te verbergen in de naar achteren gekamde kuif was dus gelukt. Marleen was alweer achter de bijgebouwen verdwenen toen meneer Van Baren in zijn jeep voorreed.
‘Is de jongen klaar?’ vroeg hij aan mijn ouders alsof hij mij niet zag.
‘Stap maar gauw in,’ zei mijn moeder. Terwijl zij en mijn vader naast de jeep met meneer Van Baren stonden te praten, klom ik naast de oude man voorin. Altijd had ik achterin moeten zitten als
| |
| |
ik meereed met een jeep of stationcar en nu ik eindelijk voorin naast de bestuurder mocht zitten voelde ik me heel gewichtig. M'n moeder liep om de auto heen en kuste me op beide wangen. ‘Zul je je netjes gedragen?’ vroeg ze toen meneer Van Baren de jeep startte. Mijn vader had een arm om de schouders van mijn moeder geslagen en beiden wuifden me na.
Meneer Van Baren beet op de natte stomp van zijn stinksigaar en reed het emplacement af in de richting van de grote weg. Hij zei geen woord, alleen als er een lampongaap vanuit een overhangende oliepalm op de motorkap sprong. Dan vloekte hij en sloeg het beest met een stok weg.
Aan het einde van de tjankanweg naar de kebon stak meneer Van Baren de verkeersweg over en reed verder over een tjankanweg met aan weerzijden eindeloze rechte rijen rubberbomen. Hier was ik nog nooit geweest, evenmin als bij het meer, waar meneer Van Baren de jeep tot stilstand bracht. Van de veranda van een houten huis op palen dat uitkeek op het meer liep een magere, blonde man ons tegemoet. Hij was de enige planter van dit afgelegen deel van de kebon - een vrijgezel die samenwoonde met een njai. Hij schudde meneer Van Baren de hand en streek even door mijn haar. Terwijl de heren met elkaar stonden te praten, keek ik uit over het meer. Het water was donkerbruin en roerloos en het zag er niet naar uit dat er zich veel vis in bevond. De tuin van het huis reikte tot aan de oever. Aan een kleine pier lag een roeiboot.
Ik zat op een zitplank voorin de boot, in het midden zat de toekan kebon van de blonde man aan de roeispanen en achterin was meneer Van Baren in de weer met een groot schepnet en een hengel met een molen eraan.
‘Sneller, sneller!’ snauwde meneer Van Baren in het Maleis de zwoegende toekan kebon toe. Met een enorme zwaai van de hengel gooide hij een kunstvlieg met een haak zover mogelijk in het water en met een zacht geratel liet de molen het snoer vieren. Meteen daarop begon meneer Van Baren als een razende aan de molen te draaien om het snoer weer binnen te halen. Tot mijn verbazing haalde hij met het schepnet een vis boven water die groter was dan de lengte van mijn arm. Hij maakte de vis van de haak los en smeet hem op de bodem van de roeiboot. Opnieuw wierp hij het snoer met kunstaas ver in het water en weer zat er een grote vis aan de haak.
| |
| |
Al gauw was de bodem van de boot bedekt met spartelende vissen. Met hun grote bekken hapten ze naar lucht en hun bleke ogen keken me radeloos aan. De stank van de vis werd bijna ondragelijk. Meneer Van Baren wist niet van ophouden en bleef de kleine, pezige man aan de riemen aansporen tot sneller roeien. Ik zag dat het hemd van de man doorweekt was van het zweet. Telkens weer roeiden we langs de grillige oevers van het meertje, die behalve bij het erf van het huis, begroeid waren met dichte mangrovebossen. Aan de in het water hangende luchtwortels hadden zich slingerplanten en ander parasitair groen vastgehecht. Nu en dan werd het eentonige groen onderbroken door een bloeiende orchidee. Kleine blauwe ijsvogeltjes scheerden over het water en op overhangende takken zaten felgekleurde toekans en neushoornvogels. Meneer Van Baren had alleen oog voor zijn visgerei waarmee hij de ene vis na de andere uit het water plukte. Hoe hij ondertussen de natte sigarestomp in zijn mondhoek brandende wist te houden was me een raadsel. Hij hoefde hem niet één keer opnieuw aan te steken en als hij er een trekje van nam liet hij de rook door zijn neus naar buiten kringelen. De stomp werd niet merkbaar kleiner. Vanuit die ene mondhoek liep een straaltje bruin speeksel langs een diepe groef over zijn kin.
Pas tegen zonsondergang gaf meneer Van Baren de roeier het bevel aan te leggen bij de kleine pier voor het huis. Al die tijd had hij geen woord met me gewisseld. De vis werd door de toekan kebon in emmers geladen. Het waren in totaal zes volle emmers, waarvan er twee werden achtergelaten: één voor de toekan kebon als beloning voor het roeien en één voor de planter die het eenzame houten huis bewoonde. Tegen etenstijd werd ik met een emmer vis bij ons huis afgezet. Mijn ouders zaten nog op het platje. Ik werd meteen doorgestuurd naar de mandiekamer waar ik met veel zeep de vislucht van m'n lijf probeerde te verwijderen.
Na het eten ging ik met Marleen achter de bijgebouwen kijken naar de voorbereidingen die voor het huwelijksfeest werden getroffen. Mannen sloegen palen in de grond waarop ze het grote afdak van atap bevestigden. Een groepje oude vrouwen was bezig boven smeulende vuurtjes in wadjangs te roeren. De nènè's stopten ons lekkere hapjes toe.
Ze waren een week bezig achter de bijgebouwen voordat het feest kon beginnen. Ondertussen hield ik me nog steeds onledig met het
| |
| |
voortdurend afslaan van nieuwe aanvallen van de hardnekkige witte mieren. Hun voorraad manschappen moest haast oneindig groot zijn, want iedere dag vernietigde ik er vele duizenden door verbranding, maar de volgende dag stond de brede kolonne weer tot vlak voor de keukendeur. De toekan kebon had een nieuwe plank over de paret gelegd. Het hoofdkwartier had zich dus niet in de vermolmde plank bevonden, maar ergens daaronder in de grond. Doordat de strijd me begon te vervelen, besloot ik de dag voor het huwelijksfeest tot een rigoureuze en hopelijk definitieve oplossing van het probleem. Ik tilde de plank op en zag dat de dikke stroom witte mieren uit een gat ter grootte van een gobang opmarcheerden. Ik vond een stuk elektriciteitsbuis dat ik met een stuk hout in het gat dreef. Ik goot er bijna een liter petroleum in, trok de buis uit het gat en propte er zoveel opgerolde kranten in dat er een koker van een halve meter boven de grond uitstak. Deze koker overspoelde ik overvloedig met petroleum en stak hem als een fakkel aan. Een uur later zag ik nog steeds rook uit het gat komen. Omdat ik naar bed moest, kon ik het proces niet langer volgen, maar de dag daarop constateerde ik tot mijn tevredenheid dat er geen mieren meer uit het gat kwamen.
De Islamitische huwelijksplechtigheid zelf mochten we niet bijwonen, maar het werd wel op prijs gesteld dat mijn ouders, Marleen en ik het feest daarna bezochten. De baboe, moeder van de bruid, toonde ons trots de weelderig met witte organza aangeklede bruidskamer die bijna geheel in beslag werd genomen door een hemelbed. Er werd wajang koelit gespeeld, begeleid door een gamelan-orkestje en door de monotone stem van de oude verteller, die op zijn hurken voor het geiteleren scherm zat, terwijl de honderden bruiloftsgasten zich tegoed deden aan de overdadige hoeveelheden lekkernijen. De feestvreugde was uitbundig, men praatte, lachte en at, alleen het bruidspaar zat bewegingloos en met neergeslagen ogen op een podium met een baldakijn. Ze waren als koningskinderen gekleed in witte gewaden met goudstiksel. Het bovenlichaam van de bruidegom was bloot en in zijn gordel droeg hij een met goudbeslag versierde kris. Hun hoofddeksels waren ingenieus gevouwen doeken die met gouden sieraden bijeengehouden werden. In het witbepoederde gezichtje met de gitzwart aangezette ogen en de roodgeverfde lippen van de bruid herkende ik nauwelijks het brutaal la- | |
| |
chende dochtertje van de baboe. Ze was een ongenaakbaar mooie prinses geworden.
Marleen en ik mochten langer opblijven, maar toen ik eenmaal in bed lag kon ik niet in slaap komen door de gamelanmuziek en de uitbarstingen van gelach en geschreeuw. Ook mijn ouders bleken daar enkele uren later hinder van te ondervinden. Alleen Marleen sliep door het lawaai heen. Om half twee in de nacht zaten mijn ouders en ik slaperig bijeen in de woonkamer. Het feestgedruis nam eerder toe dan af. In kimono gehuld ging mijn moeder informeren wanneer het feestje nu eens afgelopen zou zijn. Ontdaan kwam ze terug. ‘Het duurt drie dagen en nachten, aan één stuk door!’ zei ze wanhopig.
Nu begrepen we waarom meneer Van Baren haar had gewaarschuwd. Om vier uur in de nacht hadden we nog geen oog dichtgedaan. In haar radeloosheid had mijn moeder de elektriciteit uitgeschakeld. Er was luid gejoel opgestegen achter de bijgebouwen, maar na luttele minuten klonken de feestgeluiden weer als voorheen. Mijn vader ging eens kijken en kwam terug met het bericht dat men zich nu behielp met petroleumvergassers. Drie nachten achtereen heb ik geprobeerd in te slapen op het ritme van de gamelan.
Mijn moeder, Marleen en ik mochten met meneer Van Baren meerijden naar Kisaran. Mijn moeder zou er wat inkopen doen en Marleen en ik zouden gaan zwemmen in het zwembad achter de club. Mijn vader had als gewoon wachtmachinist nog niet de beschikking over een jeep; alleen de hoofdmachinist en de toean besar, de baas van de hele kebon, hadden eigen vervoer en de planters hadden bmw-motoren. Wie geen vervoermiddel had, moest het stellen met een maandelijks toegemeten aantal kilometers, zodat ieder extraatje gretig werd benut.
Marleen en ik zaten achterin op de metalen bankjes, maar omdat het rijden over een weg vol kuilen pijn deed aan mijn billen stond ik het grootste deel van de reis voorovergeleund tegen de rugleuning van de zitplaats van mijn moeder. Het was er mij vooral om te doen door de voorruit te kunnen kijken. Een enkele keer zag ik dat meneer Van Baren bij het schakelen met de rug van zijn hand langs het onderbeen van mijn moeder streek. Verkrampt zat mijn moeder zover mogelijk van hem vandaan, maar toch zag meneer Van Baren vlak voordat we Kisaran inreden kans een bankbiljet onder
| |
| |
de zoom van haar jurk te schuiven.
Marleen en ik werden bij de club afgezet en mijn moeder waarschuwde me erop te letten dat Marleen niet te dicht bij het diepe kwam. Ze reed met meneer Van Baren verder naar het centrum van Kisaran. Over een uurtje zou ze met een betjah naar de club komen. Daar zou meneer Van Baren ons aan het begin van de middag oppikken.
Het was een doordeweekse dag en Marleen en ik hadden het hele zwembad voor ons alleen. We spetterden elkaar nat in het pierebadje en ik zwom rondjes in het diepe, maar m'n moeder bleef lang weg en ik begon me te vervelen. Toen kwamen er nog een paar zwemmers die voor afleiding zorgden: een jongen van mijn leeftijd die ik kende van dit zwembad, en zijn twee zusjes. Ze woonden dicht bij Kisaran en zaten daar ook op een school, geen internaat. De familie was Hollands maar nog nooit in Holland geweest en ze hadden een chocoladebruine huidskleur. Patrick vertelde dat zijn moeder op de voorgalerij was gebleven om daar te wachten op de terugkomst van zijn vader. De zusjes gingen meteen naar het grote gezamenlijke kleedhok voor meisjes, maar Patrick had geen haast zich om te kleden.
‘Heb jij wel eens een kut gezien met haar erop?’ vroeg hij samenzweerderig.
‘Ja, van m'n moeder,’ antwoorde ik.
‘Oh,’ zei hij even uit het veld geslagen. Hij trok me desondanks mee in de richting van het meisjeskleedhok en vertelde opschepperig dat zijn oudste zus Toeti er al haren op had en dat ze ook al tietjes had.
‘Als we snel zijn kun je het zien,’ zei hij en hij gooide de deur van het kleedhok open. Zelf zorgde hij ervoor ongezien te blijven. Ik stond oog in oog met twee bruine naakte meisjes die meteen gillend hun lichamen achter hun handdoeken verborgen. Het was allemaal te snel gegaan om de haartje bij Toeti's gleufje te zien. Wel had ik een glimp opgevangen van haar kleine borsten.
‘Adoe, viezerik!’ riep Toeti kwaad. ‘Ik ga het aan mijn moeder vertellen, ja. Betoel!’ De deur werd voor m'n neus dichtgeslagen. Ik riep nog dat Patrick het had gedaan, maar te horen aan de geluiden die ik vanuit het kleedhok kon opvangen, geloofde Toeti daar niets van. Patrick stond aan de andere kant van het zwembad en lachte me uit. Als Toeti het aan haar moeder ging vertellen, dan zou
| |
| |
die er weer met mijn moeder over praten. Patrick had me een lelijke streek geleverd.
Door de gebeurtenissen was ik vergeten op Marleen te letten. Gejaagd keek ik om naar het zwembad. Marleen was uit het pierebadje geklommen en stond aan de rand van het diepe.
Op dat moment verscheen mijn moeder die in één oogopslag de situatie had overzien. Ze rende naar Marleen en sleurde haar weg bij de rand van het zwembad. Met een krijsende Marleen aan haar arm liep ze naar me toe en gaf me een draai om m'n oren. ‘Ik heb je toch gezegd op haar te letten,’ zei ze driftig. De tranen sprongen me in de ogen en m'n onderlip trilde. Met moeite wist ik het huilen in te houden. Dat zou een te grote nederlaag zijn geweest, vooral omdat de deur van het meisjeskleedhok openging en de zusjes van Patrick in zwempak langs me heen liepen. Toeti keek me hooghartig aan, het jongste zusje giechelde achter haar hand. Het was een opluchting dat ze niets over het gebeurde tegen mijn moeder zeiden.
Ik zat binnen te knutselen aan het poppenhuis dat ik voor Marleen aan het maken was. Vanaf de plek waar ik op de vloer zat, kon ik horen wat er op het platje werd gezegd en als ik opkeek, kon ik mijn ouders en meneer Van Baren in het helle buitenlicht zien, terwijl ik voor hen onzichtbaar was. Mijn moeder vertelde dat de kokki had gevraagd of het feest ter gelegenheid van de besnijdenis van haar dertienjarige zoon achter de bijgebouwen gevierd mocht worden.
‘Ik heb u gewaarschuwd,’ zei meneer Van Baren. ‘Als je ze een vinger geeft, nemen ze de hele hand.’
‘Ach,’ zei mijn moeder korzelig. ‘Als de baboe daar een feest mocht geven, kan ik het de kokki toch niet weigeren?’
‘Dus dan gaat u maar weer drie slapeloze nachten tegemoet?’
‘Ja, waarom niet. Dat moeten we er maar voor over hebben. Ik kan mijn bedienden toch niet ongelijk behandelen.’ Haar stem klonk vastbesloten.
Meneer Van Baren zat vlak naast mijn moeder, mijn vader zat aan de andere kant van het rotantafeltje. Er lag een kleed overheen dat bijna tot de grond reikte, zodat ik van mijn vader alleen zijn bovenlichaam zag.
‘Die drie nachten,’ zei mijn vader luchtig, ‘daar komen we ook wel weer overheen.’
‘Henk!’ zei mijn moeder ineens met een luide maar onvaste stem.
| |
| |
Ik keek op en zag nog net dat meneer Van Baren schielijk zijn hand terugtrok van mijn moeders knie. Mijn vader was zo snel uit zijn stoel overeind gekomen dat hij het ook gezien moest hebben. Hij stak zijn hand uit naar mijn moeder die hem een bankbiljet van honderd rupiah gaf. Mijn vader trok een stapeltje soortgelijke biljetten uit zijn borstzak, voegde het biljet dat mijn moeder hem had gegeven er heel kalm bij en ging weer zitten. Hij liet de bankbiljetten tussen duim en wijsvinger omlaag hangen alsof hij iets smerigs vasthield en strekte zijn arm uit naar meneer Van Baren.
‘Als u denkt dat u mijn vrouw op deze manier kunt kopen, dan vergist u zich. Misschien lukt het u in de kampong. U blijft in het vervolg met uw handen van mijn vrouw af, anders ga ik met dit stapeltje geld naar het hoofdkantoor en dien een klacht tegen u in.’ Mijn vader wapperde even met het bundeltje bankbiljetten, maar op het moment dat meneer Van Baren er een greep naar deed, borg hij het weer in zijn borstzakje.
Stram stond meneer Van Baren op uit zijn rotanstoel en maakte een lichte buiging naar mijn ouders. ‘Ik zal u laten merken wie van ons het meest te vertellen heeft op het hoofdkantoor,’ zei hij met een sluw lachje. Met een rechte rug liep hij naar zijn huis.
Mijn vader ontving een brief van het hoofdkantoor van de maatschappij die hem en mijn moeder aanleiding gaf tot een somber gefluister.
De vakantie liep ten einde toen ze achter de bijgebouwen palen in de grond begonnen te slaan. Het besnijdenisfeest van de zoon van de kokki zou ik niet meemaken.
De eerste week op het internaat was bijna voorbij en ik verheugde me al op het weekeinde thuis toen ik een brief van mijn moeder ontving. Ze schreef dat mijn vader was overgeplaatst naar Pulau Radjah, een onderneming die twee keer zo ver weg lag van het internaat als Gunung Baju. De verhuizing zou in het begin van de komende week plaatsvinden, zodat het beter was als ik het weekeinde op het internaat overbleef.
Op Pulau Radjah kregen mijn ouders slechts eens per maand vervoer toegewezen naar Siantar. Voorlopig zou ik nog maar één keer per maand naar huis kunnen in plaats van ieder weekeinde.
|
|