| |
| |
| |
De rondvraag
| |
| |
Vijf Italiaanse sonnetten
Maarten Asscher
Inleiding
De naam van de Engelse schrijver John Milton (1608-1674) roept in Nederland meestal slechts de gemeenplaats op van de blind geworden dichter (‘When I consider how my light is spent...’) die de auteur is van het bijbels epos in verzen Paradise Lost. Zijn plaats in de zeventiende-eeuwse Engelse literatuurgeschiedenis, overschaduwd door het gigantische postuur van Shakespeare, rust echter op meer dan dit poëtische hoofdwerk. Naast andere grote verzendrama's, zoals Paradise Regained en Samson Agonistes (beide uit 1671), en het door Händel getoonzette tweeluik L'Allegro en Il Penseroso (beide uit 1645) schreef Milton gedichten in het Latijn en Grieks, polemiseerde hij over kerkelijke en staatkundige onderwerpen en publiceerde hij - zijn tijd ver vooruit - pamfletten over echtscheiding en persvrijheid. Als pleitbezorger en secretaris van Cromwell stond hij midden op het politieke toneel van zijn dagen, waarvan hij na Cromwells dood in 1658 dan ook hardhandig werd verwijderd, om zijn verdere leven in dichterlijke duisternis door te brengen. Zijn 23 sonnetten moeten samen met die van Shakespeare en Keats tot Engelands meest klassieke erfgoed in dat genre worden gerekend.
Weinig bekend is, dat van deze sonnetten er vijf in het Italiaans zijn geschreven, geïnspireerd op door Milton bewonderde dichters als Petrarca, Pietro Bembo en Giovanni della Casa. De negentiende-eeuwse dichter Giosuè Garducci meende zelfs dat sommige van Miltons Italiaanse versregels in het werk van Dante of Petrarca niet misstaan zouden hebben, al gaf hij ook toe dat niet alle vijf gedichten even geacheveerd zijn.
Waarschijnlijk ontstaan omstreeks 1630 vormen deze sonnetten de neerslag van een poëtische jeugdliefde van de 22-jarige Milton voor een jonge Italiaanse vrouw. Over haar identiteit is veel gespe- | |
| |
culeerd, maar sinds de publikatie in 1921 van de commentaren van John Smart op deze gedichten wordt algemeen aangenomen dat haar voornaam Emilia moet zijn geweest. In de tweede regel van het eerste sonnet wordt haar naam gekoppeld aan ‘het grazig Renodal’, gelegen in de streek Emilia, welke benaming verband houdt met de antieke Via Aemilia die Noord-Italië van het huidige Rimini tot Piacenza schuin doorsnijdt. In de slotregel van het vierde sonnet (‘Finche mia Alba rivien colma di rose.’) is mogelijk een verwijzing naar de achternaam ‘Alba’ verborgen, zodat degeen die Milton in deze verzen verheerlijkt wellicht Emilia Alba was genaamd. Maar of zij ook in werkelijkheid heeft bestaan, zal wel nooit met zekerheid te achterhalen zijn.
In de uitgave van Poems of Mr. John Milton, both English and Latin, Compos 'd at several times uit 1645, waarin het Italiaanse vijfluik voor het eerst werd gepubliceerd, is tussen het derde en het vierde sonnet een vijftienregelige ‘Canzone’ opgenomen. Daarmee legt de dichter - zich als het ware terzijde tot het publiek richtend - verantwoording af voor zijn overmoed om in het Italiaans te dichten. Op de spottende vraag van vrienden waarom hij deze extra last op zijn schouders neemt, antwoordt hij dat het Italiaans volgens zijn Emilia de taal is ‘di cui si vanta Amore’, waarop de liefde trots is.
Wellicht door Emilia vriendschappelijk uitgedaagd om haar in haar eigen taal toe te dichten, zingt Milton in de sonnetten I, II, IV en V de lof van zijn beminde, in een crescendo van vrijmoedigheid resulterend in een openlijke liefdesverklaring, waarbij hij haar zijn hart ten geschenke geeft. Het derde sonnet is niet tot Emilia, maar tot Miltons jeugdvriend Charles Diodati (± 1609-1638) gericht, en vormt als kameraadschappelijke bekentenis een intermezzo tussen de omringende loftuitingen en gemoedsuitstortingen.
Of Emilia nu een denkbeeldige muze of een bestaande geliefde is geweest, de dichter heeft haar in elk geval spoedig uit oog en hart verloren, want in zijn geschriften speelt zij verder geen enkele rol. Ruim tien jaar later, in 1642, sloot John Milton het eerste van zijn drie huwelijken. Dat moet een verre van dichterlijke aangelegenheid zijn geweest, aangezien hij het jaar daarop reeds een pamflet het licht deed zien onder de titel The Doctrine and Discipline of Divorce. Niet lang daarna verloor hij geleidelijk zijn gehele gezichtsvermogen.
| |
| |
Misschien is Miltons enige ware liefde wel steeds naar Italië uitgegaan, waar hij als gast bij ‘the choicest wits’ had verkeerd, waar zijn grote dichterlijke voorbeelden in ere werden gehouden, en waar het Italiaans - taal van liefde en poëzie - een levend genoegen vormde; een land dat in zijn eigen woorden ‘een wijkplaats van wellevendheid en van alle verfijnde geleerdheid’ was. Daartegen moeten zelfs Laura en Beatrice het afleggen.
| |
John Milton
(Vertaling Maarten Asscher)
Donna leggiadra il cui bel nome honora
L'herbosa val di Rheno, e il nobil varco,
Bene è colui d'ogni valore scarco
Qual tuo spirto gentil non innamora;
Che dolcemente mostra si di fuora
De sui atti soavi giamai parco,
E i don', che son d'amor saette ed arco,
La onde l' alta tua virtu s'infiora.
Quando tu vaga parli, o lieta canti
Che mover possa duro alpestre legno,
Guardi ciascun a gli occhi, ed a gli orecchi
L'entrata, chi de te si trova indegno;
Gratia sola di su gli vaglia, inanti
Che'l disio amoroso al cuor s'invecchi.
| |
I
Sierlijke vrouw, uw naam doet ere aan
Het grazig Renodal, die fraaie voord,
Want wie door uw gemoed niet wordt bekoord
Is wel van alle waardigheid ontdaan,
Zo lieflijk zacht als het naar buiten treedt
In daden mild en steeds in grootse stijl,
Of door uw gaven - liefdes boog en pijl -
Waarin uw deugdzaamheid zich bloemrijk kleedt.
Als gij begeerlijk spreekt, of met uw stem
Welhaast het stugge alphout doet bewegen,
Laat dan van oog en oor de toegang hem
Bedekken, die onheus u is genegen;
Hem baat slechts gunst van bovenaf, zolang
Tot in zijn hart verwelkt de liefdesdrang.
| |
| |
| |
[Italiaans]
Qual in colle aspro, al imbrunir di sera
L'avezza giovinetta pastorella
Va bagnando l'herbetta strana e bella
Che mal si spande a disusata spera
Fuor di sua natia alma primavera,
Cosi Amor meco insù la lingua snella
Desta il fior novo di strania favella,
Mentre io di te, vezzosamente altera,
Canto, dal mio buon popol non inteso
E'l bel Tamigi cangio col bel Arno.
Amor lo volse, ed io a l'altrui peso
Seppi ch' Amor cosa mai volse indarno.
Deh! foss' il mio cuor lento e'l duro senc
A chi pianta dal ciel si buon terreno.
| |
II
Zoals bij schemer, naar een steile plek
Een herderinnetje zich rept, ze gaat
Een zeldzaam kruid begieten dat daar staat,
Maar slecht gedijt op deze ruige stek
Ver van zijn heilzaam voorjaar dat doet leven,
Zo uit mijn ranke tong wekt Amor op
Van een mij vreemde taal de bloesemknop,
Terwijl ik u, in schoonheid hoog verheven,
Bezing, niet eens verstaan in eigen land,
Want voor de Theems koos ik de Arno uit.
't Was Amors wens, en tot eens anders schand
Weet ik dat Amor nooit vergeefs besluit.
Ach, was mijn moeizaam hart, mijn taai gemoed
Als zaaigrond voor de Hemel ook zo goed!
| |
[Italiaans]
Diodati, e te'l dirò con maraviglia,
Quel ritroso io ch'amor spreggiar soléa
E de suoi lacci spesso mi ridéa
Gia caddi, ov'huom, dabben talhor s'impiglia.
Ne treccie d' oro, ne guancia vermiglia
M' abbaglian sì, ma sotto nova idea
Pellegrina bellezza che'l cuor bea,
Portamenti alti honesti, e nelle ciglia
Quel sereno fulgor d' amabil nero,
Parole adorne di lingua piu d'una,
E'l cantar che di mezzo l'hemispero
Traviar ben puo la faticosa Luna,
E degli occhi suoi auventa si gran fuoco
Che l'incerar gli orecchi mi fia poco.
| |
III
Diodati, luister naar een sterk verhaal,
Die stijfkop die de liefde steeds verachtte
En smadelijk om al haar klemmen lachte,
Hij is er als een goedzak bij, totaal!
Geen gouden vlechten of vuurrode wangen
Strikten mij, maar een nieuw idee gehuld
In verre schoonheid heeft mijn hart vervuld,
Haar hoge eer, en hoe haar wimpers vangen
Van lieflijk zwart de klaarste schitteringen,
Haar woorden opgesierd met vele talen,
Ja, in de hoogste hemel zou haar zingen
De Maan zelfs uit zijn ritme kunnen halen,
Haar blikken slaan zo vurig naar mij uit
Dat ik vergeefs met was mijn oren sluit.
| |
| |
| |
[Italiaans]
Per certo i bei vostr' occhi, Donna mia
Esser non puo che non sian lo mio sole
Si mi percuoton forte, come ei suole
Per l'arene di Libia chi s'invia,
Mentre un caldo vapor (ne sentì pria)
Da quel lato si spinge ove mi duole,
Che forse amanti nelle lor parole
Chiaman sospir; io non so che si sia
Parte rinchiusa, e turbida si cela
Scosso mi il petto, e poi n'uscendo poco
Quivi d' attorno o s'agghiaccia, o s'ingiela;
Ma quanto a gli occhi giunge a trovar loco
Tutte le notti a me suol far piovose
Finche mia Alba rivien colma di rose.
| |
IV
Welzeker, lief, kunnen uw mooie ogen
Niet anders dan mijn zonlicht zijn, hun brand
Is krachtig als de zon op 't Libisch zand,
Wier stralen daar de reiziger verdrogen,
Mij kwelt een ademnood - nog nooit gevoeld -
Juist daar waar mij de smart pleegt te bezwaren,
Men noemt het in de taal van liefdesparen
Een zucht; maar ik weet niet wat men bedoelt:
Benauwd en aangedaan krimpt het ineen,
Het schokt mijn borst en wil maar amper wijken,
Een koude ijslaag vormt zich eromheen;
Maar wat daarvan mijn ogen kan bereiken
Maakt dat mij 's nachts een bui van tranen schrijnt
Tot mij uw rozig daglicht weer verschijnt.
| |
[Italiaans]
Giovane piano, e semplicetto amante
Poi che fuggir me stesso in dubbio sono,
Madonna a voi del mio cuor l' humil dono
Faro divoto; io certo a prove tante
L' hebbi fedele, intrepido, costante,
De pensieri leggiadro, accorto, e buono;
Quando rugge il gran mondo, e scocca il tuono,
S' arma di se, e d' intero diamante:
Tanto del forse, e d' invidia sicuro,
Di timori, e speranze al popol use
Quanto d' ingegno, e d' alto valor vago,
E di cetra sonora, e delle muse:
Sol troverete in tal parte men duro,
Ove Amor mise l' insanabil ago.
| |
V
Nog groen en in de liefde onervaren,
Mijn lief, bied ik, onzeker wat te doen,
U mijn ootmoedig hart; het is een koen
En zeer standvastig hart, zo hebben jaren
Van trouwe dienst getoond, 't is vol verstand,
Rechtschapenheid en fraai gedachtengoed:
Als ginds de donder dreunt, de wereld woedt,
Verhardt het zich tot zuiver diamant,
Want even wars van tegenslag en nijd
Is het, van volkse vrezen en illusies,
Gelijk het wijsheid zoekt en waardigheid,
Verzot op citerspel is het, en muzisch:
Slechts één plek is voor altijd aangetast,
Waar liefdes pijl fataal het heeft verrast.
|
|