vriendjes die ineens zwegen en de vreemdeling achterdochtig aankeken.
‘Hallo,’ zei Giuseppe in opperbeste stemming. ‘Ik stond naar jullie te kijken... zeg, wanneer gaan jullie over tot de aanval?’
De jongens vonden het wel leuk dat de onbekende heer hen als het ware aanmoedigde in plaats van een standje te geven. Maar toch hielden ze verschrikt hun mond.
Toen kwam er een belachelijke gedachte bij Giuseppe op. Hij kwam naar beneden, en terwijl hij zijn voeten op de kiezelstenen zetten die onder hem wegschoten, daalde hij met sprongen af naar de jongens die overeind kwamen. Hij zei tegen hen:
‘Mag ik met jullie mee doen? Ik zal de plank dragen, die is veel te zwaar voor jullie.’
De jongens glimlachten een beetje. Wat wilde die onbekende man die ze hier nooit in de buurt gezien hadden? Maar toen ze zijn sympathieke gezicht zagen, begonnen ze wat toeschietelijker te worden.
‘Kijk, daarboven zit Sisto,’ zei de kleinste om te zien of dat hem afschrok.
‘Is Sisto zo gevaarlijk?’
‘Hij wint altijd,’ antwoordde de jongen. ‘Hij duwt zijn vingers in je gezicht alsof hij je ogen wil uitsteken. Hij is gemeen, hij...’
‘Gemeen? Je zal zien dat we hem toch wel krijgen!’ zei Gaspari geamuseerd.
En zo gingen ze op weg. Geholpen door één van de jongens tilde Gaspari de plank op die zwaarder was dan hij gedacht had. Vervolgens klommen ze weer omhoog over de grote stenen die daar lagen. De kinderen keken hem vol verbazing aan. Merkwaardig, hij deed helemaal niet zo meewarig als andere volwassenen wanneer die zich verwaardigden om mee te spelen. Het leek wel of hij het meende. Toen kwamen ze bij het punt waar de kloof afboog. Daar bleven ze staan, verborgen zich achter de stenen en staken hun hoofd omhoog om te kijken. Ook Gaspari deed dit, languit liggend op de stenen, zonder zich om zijn kleren te bekommeren.
Toen zag hij het andere deel van de kloof dat nog zonderlinger en woester was. Kegels van rode aarde, die heel broos leken, verhieven zich rondom, naast elkaar en over elkaar, als spitsen van een vervallen kathedraal. Ze zagen er onbestemd en onrustbarend uit alsof ze daar al eeuwenlang onbeweeglijk op iemand stonden te wachten. En helemaal bovenop de grootste spits, die vanaf het