De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Echo's van de wereld
| |
[pagina 65]
| |
er bij lezingen nooit wordt gerookt en ik mezelf al luisterend kon wijsmaken dat ik zijn les ter harte zou nemen; maar een boek lezen zonder te roken, dat gaat niet, en een boek tegen het roken lezen terwijl je rookt is niet bepaald een genoegen. Natuurlijk moet je tegenover jezelf veel toegeeflijker zijn dan tegenover anderen en wanneer je beseft dat je voortdurend, elk uur van de dag, zowel je gezondheid als je verstand geweld aandoet (bovengenoemde dokter Beard dreigt rokers met cerebrale neurasthenie), dan heeft het weinig zin om jezelf verwijten te maken en ook nog je spijsvertering, die door de rook traag en rustig is, te verwoesten met alleenspraken of met gesprekken tussen de twee ikken die een mens volgens de filosofen in zich heeft. Als je dan toch rookt kun je beter met plezier roken want dat doet minder kwaad. Zodra je ernstige klachten krijgt, kun je alsnog je heil zoeken bij de recepten van dokter Beard. Maar nadat je met plezier hebt gerookt kun je in gemoede een artikel schrijven tegen het roken, dat zeer overtuigend is, omdat het van een autoriteit op het gebied van roken komt. Enige tijd geleden is iemand op het briljante idee gekomen om de invloed van het roken op de moderne Franse literatuur te onderzoeken, en hij wist niets beters te doen dan de grootste auteurs te vragen in hoeverre het roken naar hun mening invloed had gehad op de ontwikkeling van hun artistieke persoonlijkheid. Het enige wat hij uit de antwoorden kon opmaken was dat het de Franse auteurs niet ontbrak aan gevoel voor humor, of ze nu al dan niet rookten. Slechts één schrijver, een niet-roker, gaf een mening die het citeren en bespreken waard is: Emile Zola. Aangenomen dat het roken een neurose veroorzaakt, zei de beroemde romancier ongeveer, dan heeft het een gunstige invloed op de moderne literatuur en kunnen we ons er alleen maar over verheugen; de enige reden waarom ik zelf niet rook is dat de dokter het me heeft verboden, omdat ik iets aan mijn hart heb. Nu zijn er natuurlijk mensen die deze mening zullen bestrijden door eenvoudig te zeggen dat het roken, aangezien het een neurose veroorzaakt, geen gunstige invloed op de literatuur kan hebben en dat ze de voorkeur geven aan een heldere, gezonde geest die in staat is de ziekte van anderen te observeren boven een versluierde geest die in beslag wordt genomen door een eigen kwaal. Maar die redenering is wat al te gemakkelijk en het geeft ook geen pas om te proberen gelijk te krijgen door te zwijgen over de kracht | |
[pagina 66]
| |
die de hersens putten uit het aan den lijve ervaren van een ziekte, of althans van een abnormale toestand. Bovendien is het helaas een feit dat gevoelige zenuwen vrijwel nooit voorkomen bij sterke, kerngezonde mensen en de spreuk die onze voorouders zoveel rust en vertrouwen gaf, mens sana in corpore sano, lijkt enigszins verouderd. Maar toch, is het nu echt nodig dat de mens zelf kunstmatig een neurose kweekt? Is het soms niet genoeg dat hij er al een krijgt van de harde strijd om het bestaan, van het gebrek aan lichaamsbeweging als hij zich aan de studie wijdt of van de verpestende lucht in onze grote steden? Daar komt bij dat het een neurose is die gemakkelijk een aan de wetenschap of de kunst dienstbaar leven kan bekorten. Ik weet maar twee beroemde doden die aan het roken zijn bezweken, maar voor de kunst is dat genoeg. De geestrijke schrijver van L'Eustache Martin werd door de nicotine van het leven beroofd en Mazzini stierf zoals een Engelse dokter die een goede vriend van hem was onlangs schreef, aan door het roken veroorzaakte dyspepsie. Het is beslist onjuist te zeggen dat roken het werken vergemakkelijkt. Roken betekent juist oponthoud. Het zal het werken vergemakkelijken voor iemand die geen echte roker is, maar de echte roker doet onder het roken niets anders. Een Franse journalist heeft beweerd dat blind worden een roker van zijn verslaving bevrijdt; dat is niet zo. En ook Mantegazza vergist zich als hij denkt de roker van zijn verslaving af te kunnen helpen door een geneesmiddel voor te schrijven. De rookverslaving is zo complex dat geneesmiddelen er geen eind aan kunnen maken. De echte roker rookt met zijn ogen, zijn maag, zijn longen en zijn hersens: elk afzonderlijk orgaan van de verslaafde is een verslaafde. Er is geen stukje van zijn lichaam waarmee hij nog iets anders kan doen, of hij doet het futloos en met onderbrekingen. Het roken is alleen een steun bij het werken voor wie rookt om iets in zijn hand te hebben of om meer automatische bewegingen te moeten maken of om de lucht te vullen met mist en te kijken hoe die sloom optrekt en heel langzaam begint te scheuren, als een bezield wezen dat zich zonder heftigheid losmaakt uit de omhelzing van een ander. Maar ook deze vergelijking is er een van een roker, want wie geen echte roker is begrijpt niets van de rook. De amateurroker kijkt de rook die hij uitblaast niet na. Hij ontdoet zich ervan en gaat door met zijn werk zonder er verder nog aan te denken. | |
[pagina 67]
| |
Ook al had Zola het niet zelf gezegd, we zouden toch wel begrepen hebben dat hij geen roker is: hij werkt te hard en is te consequent. De roker is voor alles een dromer, als meest directe gevolg van zijn verslaving, een verschrikkelijke dromer die zijn verstand zal uitputten in tien dromen met niet méér resultaat dan een enkel woord op papier. Zijn dromen zijn oorspronkelijk en geniaal, maar het spoor dat ze achterlaten staat in geen verhouding tot hun volume: de droom van een wereld zal een wolk achterlaten, de droom van een tragedie en een heldendicht zal een versregel opleveren. De dromer is nooit consequent omdat de droom hem ver meevoert en niet in een rechte lijn, terwijl degene die consequent is zich beweegt in een kleinere en symmetrische ruimte. De echte dromer, ook al lijkt hij niet op de door Bulwer beschreven dromer die zijn droom van de vorige nacht voortzette als hij weer ging slapen, leidt altijd twee levens die beide dezelfde intensiteit hebben. Zodoende put hij zijn inspiratie uit twee bronnen: zuivere waarneming en droom, door aangetaste zenuwen losgeslagen droom. Ik weet het niet, maar ik denk dat Gustave Flaubert een hartstochtelijk roker is geweest. Daarvoor heb ik verschillende aanwijzingen gevonden. De verschrikkelijke strijd, zoals Maxime du Camp die heeft beschreven, telkens wanneer hij aan zijn bureau had plaatsgenomen en uren nodig had om zijn weerzin tegen de pen te overwinnen, is die van een roker. Verder is het echt iets voor een opiumroker om tien jaar over Salammbô te dromen na de literaire wereld te hebben geschokt met Madame Bovary, een schok die ook nu nog doorwerkt in onze literatuur. Wie ten slotte aandachtig naar het verschil tussen deze twee werken kijkt zal de twee verschillende inspiratiebronnen gemakkelijk herkennen. Een biograaf van Flaubert is bitter teleurgesteld in het grote publiek, dat meer waardering had voor Madame Bovary dan voor Salammbô! O, wat voel ik me ordinair, en wat vind ik dat heerlijk! Ik denk dat de lezers uit het voorgaande al hebben opgemaakt dat ik niet tot een conclusie kan komen. Aanraden om het roken te laten zou naïef zijn. Wie één keer een dag heeft meegemaakt van een roker die heeft besloten het roken te laten, zegt zoiets niet meer. De roker staat 's morgens vastberaden op, zich op de lippen bijtend, en klampt zich | |
[pagina 68]
| |
vast aan Carlo Dossi's basisregel voor een gezond leven: ‘Zorg voor jezelf,’ ook terwijl hij de eerste lucifer van de dag afstrijkt, een handeling die meer voldoening geeft dan men zou denken. Die roker kent uit ervaring de hele fysiologie van de verslaving, de vastberadenheid die eindigt in willoze overgave of beetje bij beetje onderuit wordt gehaald door laffe concessies en ten slotte afgedaan met een opgewekte filantropische redenering: ‘Wat is het leven waard? Niets. Horen gezondheid en verstand soms niet bij het leven? Rook dan maar gerust.’ Er zijn natuurlijk wel manieren om het roken te beperken of om te voorkomen dat er al te veel mensen aan verslaafd raken. Om te beginnen verbieden onze vrouwen ons in hun aanwezigheid te roken. Casanova di Seingalt, een overigens niet bijzonder fijngevoelig mens, wilde niet dat er in zijn aanwezigheid werd gerookt, omdat de rook die hij inademde hem te nadrukkelijk herinnerde aan het feit dat er lucht in zijn longen kwam die door de longen van anderen was uitgestoten. Met enige schroom zou ik verder de wetgevers willen aanraden een speciale wet te maken om alle volwassenen het recht te geven minderjarigen die zij op roken betrappen een flink pak slaag te geven; in die wet moet ook staan dat de volwassene die bereid is een dergelijke menslievende daad te verrichten niet verplicht is daarvoor zijn sigaret weg te gooien. Geen conclusie maar een beloning voor de lezers die het geduld hebben gehad om me tot hier toe te volgen: een onuitgegeven fabel van Riccardo Pitteri. Kort voor de publikatie van zijn Fiabe heeft Pitteri me een fabel voorgelezen die hij vervolgens niet heeft gepubliceerd. Het is niet netjes wat ik doe, maar het lijkt me gerechtvaardigd om iets goeds te stelen van iemand die het niet weet te gebruiken. Ik kan maar één reden bedenken waarom de dichter deze fabel niet in zijn schitterende bundel heeft opgenomen: de schijnbaar kalme objectiviteit ervan moet hem iets heel persoonlijks hebben geleken dat hij niet direct aan het publiek wilde prijsgeven. Het is in zoverre een persoonlijk gedicht dat niet iedereen de strekking zal kunnen begrijpen. Spuug, slangegif en woestijn, maar dan wel spuug van de profeet! Het is de weerslag van een dag uit het leven van een roker. Hier komt het: | |
[pagina 69]
| |
In de woestijn, alleen met zijn gedachten,
Liep op een dag Mohammed de profeet,
Waar in het gloeiend zand een slang hem wachtte
en met een uithaal in zijn voeten beet.
Doch zonder resultaat. Van woede bevend
Moest zij het moordend vocht teloor zien gaan.
Mohammed, aan zijn afkeer uiting gevend,
Spoog, om 't venijn terneer te slaan.
Daar is zij als door toverij ontloken,
de bloem die de tabak heeft voortgebracht:
een langzaam dodend gif voor ons die roken,
een godsgeschenk dat al ons leed verzacht.
|
|