De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Essay | |
[pagina 59]
| |
Zandverzameling
| |
[pagina 60]
| |
men stukje bij beetje een andere dimensie binnen, een wereld die geen andere horizonten heeft dan die miniatuurduinen, waar een strand van roze steentjes nooit gelijk is aan een ander strand van roze steentjes (gemengd met witte steentjes op Sardinië en op de Grenadinen in het Caraïbisch gebied; gemengd met grijze steentjes in Solenzara op Corsica), en waar een hoeveelheid minuscule zwarte kiezeltjes in Port Antonio op Jamaica niet gelijk is aan zo'n zelfde hoeveelheid van Lanzarote, één van de Canarische Eilanden, noch aan een andere uit Algerije, misschien uit het midden van de woestijn. Men heeft de indruk dat deze collectie monsters van het universele Waste Land op het punt staat iets belangwekkends te onthullen; een beschrijving van de wereld? Een geheim dagboek van de verzamelaar? Of een antwoord aan mijzelf, die in deze onbeweeglijke zandlopers het punt tracht te ontwaren waarop ik ben aangeland. Dit alles te zamen, misschien wel. De verzameling gekozen zandsoorten registreert wat langdurige erosies van de wereld hebben overgelaten: het is zowel de uiterste materie als de ontkenning van haar weelderige en pluriforme verschijning. Alle scenario's van het leven van de verzamelaar komen levendiger naar voren dan in een serie kleurendia's (een leven - zou je haast zeggen - van eeuwig toerisme -, zoals trouwens ook het leven op de dia's lijkt; zo althans zou het nageslacht het reconstrueren als dit het enige was wat er aan documentatiemateriaal van onze tijd zou overblijven -, een zich koesteren op exotische stranden, afgewisseld met speurtochten door ontoegankelijker gebied, geografisch gezien zo onrustig dat het een bepaalde onzekerheid, een bepaalde beklemming verraadt), omdat ze worden opgeroepen en tegelijkertijd worden uitgewist door het zo langzamerhand dwangmatige gebaar: zich bukken om een beetje zand op te rapen en er een zakje mee te vullen (of een plastic bakje? of een cola-fles?), en zich dan weer omdraaien en weggaan. Zie hoe net als iedere verzameling ook deze een dagboek is: een reisverslag, zeker, maar ook een dagboek van gevoelens, van gemoedstoestanden, van stemmingen; ook als wij er niet op kunnen vertrouwen dat er werkelijk een overeenkomst bestaat tussen het koude, aardekleurige zand van Leningrad, of het uiterst fijne zandkleurige zand van Copacabana, en de gevoelens die ze oproepen als men ze hier, in een fles met een etiket erop, ziet staan. Of misschien alleen maar dagboek van dat duistere verlangen dat nu eens aanzet tot het samenstellen van een verzameling, dan weer tot het bij- | |
[pagina 61]
| |
houden van een dagboek, dat wil zeggen, de behoefte om het verloop van het eigen bestaan om te vormen tot een reeks voorwerpen die aldus voor verstrooiing worden behoed, of tot een reeks geschreven regels die uit de onophoudelijke stroom der gedachten zijn uitgekristaliseerd. De bekoring van een verzameling ligt in wat ze onthult en verbergt van de geheime impuls vanwaaruit ze werd aangelegd. Een van de meest indrukwekkende vreemde verzamelingen van de tentoonstelling was ongetwijfeld die van de gasmaskers: een vitrine waaruit men werd aangestaard door groene of vuilgrijze gezichten van stof of van gummi, met ronde, uitpuilende, blinde ogen en snuiten van inmaakglas of met een buigzame slang. Door welk idee zou de verzamelaar zich hebben laten leiden? Door een gevoel - geloof ik - van zowel ironie als angst ten opzichte van een mensheid, die maar al te graag bereid was geweest om zich te uniformeren aan een dergelijk uiterlijk dat ergens het midden hield tussen dierlijk en mechanisch; of wellicht ook door een vertrouwen in de mogelijkheden van het antropomorfisme, dat naar het evenbeeld van het menselijk gezicht nieuwe vormen uitvindt die, niet zonder een zweem van karikaturale vrolijkheid, zo zijn aangepast dat ze fosgeen of mosterdgas kunnen inademen. En zeker ook door het idee om een vendetta tegen de oorlog te voeren, om aan de hand van deze maskers vast te stellen hoe snel die verouderd is en daarom nu eerder belachelijk dan verschrikkelijk lijkt; maar ook door het gevoel dat men in die verbazingwekkende en dwaze wreedheid nog steeds ons ware gezicht herkent. Zeker, had de verzameling gasmaskers nog op de een of andere manier een vrolijke en opwekkende invloed op je humeur, een eindje verderop werd een ijzingwekkend en beangstigend effect teweeggebracht door een Mickey Mouse-verzamelaar. Zo iemand heeft, ongetwijfeld zijn hele leven lang, poppen, speelgoed, verpakkingsdozen, petten, maskers, truitjes, meubeltjes en slabbetjes verzameld, waarop de stereotiepe gelaatstrekken van het Disney-muisje staan afgebeeld. Vanuit de volle vitrine is de suikerzoete euforie van honderden ronde zwarte oortjes, witte snuitjes met een zwarte balletjesneus, witte handschoentjes en broodmagere zwarte armpjes geconcentreerd tot een nachtmerrie-achtig visioen: ze onthullen een kinderlijke fixatie op dat ene geruststellende beeld te midden van een schrikwekkende wereld, zodat die ene talisman, in de ontelbare | |
[pagina 62]
| |
verschijningsvormen waarin deze in serie wordt gemaakt, uiteindelijk vanzelf door het angstgevoel wordt gekleurd. Maar de plaats waar de verzamelobsessie in zichzelf keert en de eigen kern van egotisme openbaart, is een vitrine vol kale, kartonnen omslagen, die door linten met elkaar zijn verbonden, op ieder waarvan een vrouwenhand titels heeft geschreven als: De mannen die me bevallen; De mannen die me niet bevallen; De vrouwen die ik bewonder; Mijn gevoelens van jaloezie; Mijn dagelijkse uitgaven; Mijn mode; Mijn kindertekeningen; Mijn kastelen, en zelfs: De papiertjes die om de sinaasappels heen zaten die ik heb gegeten.
Wat deze dossiers bevatten is geen geheim, omdat het niet gaat om een gelegenheidsexposante, maar om een beroepskunstenares (Annette Messager, verzamelaarster: zo ondertekent ze), die van haar reeksen kranteknipsels en blaadjes met aantekeningen en schetsen verschillende persoonlijke tentoonstellingen in Parijs en in Milaan heeft gemaakt. Maar wat ons nu interesseert is juist die rij gesloten, van een etiket voorziene omslagen, en de mentale werkwijze die ze impliceren. De verzamelaarster zelf heeft het duidelijk gedefinieerd: ‘Ik probeer zoveel mogelijk te bezitten en me toe te eigenen van het leven en van de gebeurtenissen waarmee ik in kennis kom. De hele dag blader ik, verzamel ik, orden ik, deel ik in, schift ik en reduceer het geheel tot de vorm van vele verzamelalbums. Aldus worden die verzamelingen mijn eigen geïllustreerde leven.’ De eigen dagen, minuut na minuut, gedachte na gedachte, teruggebracht tot een verzameling: het leven fijngewreven tot korrelig stof: zand, alweer. Ik keer op mijn schreden terug, naar de vitrine van de zandverzameling. Hier is het echte geheime dagboek dat ontcijferd moet worden, tussen deze monsters van stranden en woestijnen achter glas. Ook hier is de verzamelaar een vrouw (lees ik in de catalogus van de tentoonstelling). Maar voor het moment vind ik het niet belangrijk om haar een gezicht, een lichaam te geven; ik zie haar als een abstract persoon, een ik dat ik ook zou kunnen zijn, een mentaal mechanisme dat ik me aan het werk probeer voor te stellen. Zie hoe ze net is teruggekomen van een reis, hoe ze nieuwe flesjes toevoegt aan de al bestaande reeks, en plotseling opmerkt dat, zonder het indigo van de zee, de schittering van dat vergruizelde schelpenstrand verloren is gegaan; dat er niets van de vochtige | |
[pagina 63]
| |
warmte van de wadi is achtergebleven in het hardgeworden zand; dat, ver van Mexico, het met lava vermengde zand van de vulkaan de Paricutin een zwart stof is, dat uit de rookvang van een schoorsteen geveegd lijkt te zijn. Ze probeert zich weer de gewaarwordingen op dat strand, die boslucht, die droge hitte te herinneren, maar het is als het schudden van dat beetje zand op de bodem van de karaf die van een etiket is voorzien. Op dit punt zou er weinig anders overblijven dan zich er maar bij neer te leggen, zich los te maken van de vitrine, van dat kerkhof van landschappen die zijn veranderd in een woestijn, van woestijnen waar de wind niet meer overheen blaast. En toch, wie zo volhardend is geweest om die verzameling jarenlang te laten groeien, wist wat zij deed, wist wat zij wilde bereiken: misschien wilde zij wel het geraas van de vervormende en agressieve indrukken, de verwarde wind van het voorbije leven verre van zich houden, en uiteindelijk de zanderige substantie van alle dingen voor zich hebben, raken aan de kiezelige structuur van het bestaan. Daarom wendt zij haar ogen niet af van al die soorten zand, dringt zij met haar blik een van de flesjes binnen, graaft zij er haar hol, vereenzelvigt ze zich ermee, delft ze de enorme hoeveelheid nieuws op waarvan het in een hoopje zand wemelt. Ieder grijs dat eenmaal is ontleed in lichte en donkere, fonkelende en matte, bolronde, veelvlakkige en platte korrels, wordt niet meer als grijs gezien of begint je dan pas te laten begrijpen wat de betekenis van het grijs is. Terwijl ik aldus bezig ben het dagboek van de droefgeestige (of gelukkige) zandverzamelaarster te ontcijferen, ben ik op het punt gekomen dat ik me afvraag, wat er is geschreven in dat zand van geschreven woorden die ik in mijn leven op een rij heb gezet, dat zand dat me nu zo ver lijkt af te staan van de stranden en woestijnen van het leven. Misschien, als we het zand bekijken als zand, en de woorden als woorden, zullen we bij benadering kunnen begrijpen hoe en in welke mate ze de vermalen en geërodeerde wereld nog tot basis en model kunnen dienen. |
|