De Tweede Ronde. Jaargang 8(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Drie gedichten Jaap van Zweden Met mijn zoon op het strand bij Egmond De mist trok op toen het begon te waaien en opeens was het zicht van een ongekende klaarheid, een vlieger steeg, sidderend als een pauwestaart en boven het terras met de glazen wanden sloegen de vlaggen in de strakke wind. De witgekamde golven liepen traag op het strand met de pastorale rust van een kudde schapen; later zouden zij hoger zijn en alles overstemmen, brullend en sissend in de keel van de zee. ‘Alles woelt hier om verandring,’ moest ik vroeger zingen, maar ik prijs vandaag de onwrikbaarheid van de zon die niet van zijn baan zal wijken en van de steen die liggen blijft zoals hij valt. Mijn welgevoede blonde zoon van twee met al iets in zijn bewegingen van zijn komende drift en kracht rende in wijde bogen door het enkeldiepe water en viel met een plons op zijn gezicht; ik droeg het naar adem happend kind op mijn arm op het droge. Toen kwam mij een ander beeld voor ogen, dat van een piassenrijk perron na een regenbui, een joodse man schuift aan om in de trein te klimmen met op zijn arm een mager jongetje van twee en net zo'n zon op zijn gezicht en op dat hortend ogenblik viel een ander lot ademstokkend voor mij open. [pagina 56] [p. 56] Vrijdagavond Hij wordt wakker, vroeg in de avond, richt zich op, zijn boek valt op de grond, kijkt in de halfdonkere kamer naar de tafel bedekt met resten van maaltijden, de vloer bezaaid met kranten en kledingstukken, naar het flakkerend licht in de huizen tegenover hem, luistert naar het gerucht van buren op de trap, voelt het opgedroogde sperma op zijn buik, gaat weer liggen en wacht tot iets hem beweegt, denkt aan het schijnwerperlicht van de snackbar, aan zijn beeld in de spiegels dat toeziet hoe hij eet, aan de mannen in het café, gebogen over hun glas, die over hun schouder kijken als de deur opengaat, omdat zij altijd nog dromen van de binnenkomst van iemand die hun leven verandert, denkt aan haar, aan haar thuiskomst bijvoorbeeld, nu zij al maanden niet meer thuis is geweest, hoe zij binnenkwam, haar jas ophing, de sleutels aan het haakje naast de spiegel, hoe ze haar hand op de trapleuning legde, iets riep naar boven nog eens hoe zij binnenkwam - zijn hart bonst, daar staat zij, ze hangt haar jas op, kijkt in de spiegel, veegt door haar haar, daar gaat haar hand naar de trapleuning, ze roept iets maar slechts de stilte dringt tot hem door. [pagina 57] [p. 57] Wachten Een goed gedicht, wie zal het schrijven? Het is als een bruin en lenig kind in een optocht dat zich omdraait en naar je lacht. Zie de dichter in zijn deuropening staan. Zoals een vogelkenner opkijkt bij de verre claxon van overtrekkende ganzen zo luistert hij naar de vlucht der woorden en wacht af wat hem te beurt valt. Hij heft zijn lamp - een baken in de nacht want eens zal het komen, als een dwaalgast die somber neerstrijkt, gehavend en gekrenkt. Maar de dichter zal hem fluisterend benaderen, hem zeggen dat hij het huis als het zijne moet beschouwen, dat hij op hem gewacht heeft, jaren en jaren, dat hij hem als een vriend verzorgen zal. Dan zal op een dag zijn gast het huis uit komen, overgoten met de glans van jeugd en schoonheid en op de vleugels gaan met het striemend gedruis van zwepen in de lucht. Vorige Volgende