non, nu een andere.
‘Zo, ben jij Frans?’
Ik stond op en knikte.
‘Loop maar met mij mee.’
Terwijl ik met haar opliep, legde ze een hand op mijn schouder en zei: ‘Ik heb gehoord van je vader dat je zo'n flinke jongen bent.’
Ik haalde diep adem, zette mijn borstkasje op kranig en antwoordde: ‘Ja hoor, ik ben best wel flink.’
Ze zweeg even en zei toen: ‘We gaan nu naar je mamma, zul je beloven dat je niet zal schrikken?’
‘Nee hoor.’
‘Je bent een grote jongen. Ga hier maar naar binnen.’ Ze opende een deur, maar bleef zelf op de gang staan.
Ik kwam in een kamer, waarin een bed stond. Aan de ene kant van het bed zat mijn vader met gebogen hoofd, aan de andere kant zat een non, die zacht prevelend de rozenkrans tussen haar vingers door liet glijden. Ik keek naar mijn moeder die op het bed lag.
Wat was hier aan de hand? Waarom hing er zo'n bedrukte sfeer? De wangen van mijn moeder waren lichtblauw gekleurd, haar mond hing iets open en haar ogen waren gesloten.
Ik ging naast mijn vader staan en zei luid: ‘Waarom moesten we nou komen? Mamma slaapt toch?’
Mijn vader smoorde een snik.
De non onderbrak haar gebed en keek beurtelings van mijn vader naar mij.
‘Moesten we daarvoor opstaan? Heeft mamma soms heel gek geslapen, dat we daarom moesten komen?’
Ik schrok toen mijn vader zijn gezicht naar mij ophief. Zijn ogen stonden vol tranen. Zijn onderlip trilde toen hij zei: ‘Mamma... mamma... is gestorven.’
Ik keek weer naar mijn moeder. Gestorven, ha, ha, ze hebben zich vergist. Ze slaapt, dat kon je duidelijk zien.
‘Wel nee,’ zei ik, ‘mamma slaapt, dat zie je toch zo.’ En ik wilde mijn ergernis uitspreken over degene die zomaar de dood had vastgesteld. Mijn vader schudde zijn hoofd, maar ik hield aan. ‘Ze kunnen zich toch vergissen, dat gebeurt toch wel eens? Ik las laatst een hartstikke spannend boek en daarin was iemand schijndood.’
‘Rustig maar jongen, ga maar even zitten. Dan krijg je een glas water.’