| |
| |
| |
Tien gedichten
Nico Slothouwer
Afscheid
Zij hebben zich hees geschreeuwd
de zwarte truien van toen
en droom mij nabij de muziek
voorvoelen de laatste minuten
Zou dit onhoorbaar koor der waarheid
het laatste spoor van mijn religie zijn?
26-8-1979
| |
| |
| |
13 November 1979
Alleen nog daden van humor
maar het bedwelmt me in de wijdte
in een geheugen dat breekt en bouwt
Nu denk ik ouderdom te duiden
van drieëntwintig jaren oud
Niet te voorzien is een groei
niet te vermijden het luisteren
die hakkelend van stilte spreekt
13-11-1979
| |
| |
| |
Contradictio in terminis
Tocht langs haar onverschillig lichaam
dat trots noch driften kende
niet merkte hoe ik van haar ging
Een lege kamer waar we zongen
zelfs de trappen in de wind
waarlangs ik zonk naar dit vrouwbeeld
dit doel voor honderd reizen
En het beeld was al vergeten
toen een vrouw zich eruit bevrijdde
in een volstrekt lege kamer
21-11-79
| |
| |
| |
Droom van delirium
Vannacht dronk ik de kamer
planken balken en scherven
Vannacht grijnsde ik door
wilde ik niets meer leren
Vannacht jankte een orkest
6-1-1980
| |
| |
| |
De laatste kamer
voor Jon V.
Ik bleef er roerloos staan
Nu ga ik met slingers langs
de muren tot in de laatste
16-1-1980
| |
| |
| |
Zonnige morgen
Vannacht heb ik mijzelf aan
een oneindige dans - vannacht
in dronkenschap ontstond het
fiere schrift dat vals en
vannacht - zo lijkt het -
Een tafel en een notitie in
vannacht heb ik mij de wereld in
23-2-1980
| |
| |
Carillon en draaiorgel dringen samen binnen.
We vinden elkaar in de gang,
Het draaiorgel is opgerukt, en kiest
terwijl wij vreemd in elkaar liggen te happen.
Dan, wederom het niet te loochenen visioen:
het huis in de ondergelopen uiterwaarden,
des dichters gemeenplaats,
waar ik vandaan probeer te roeien, naar de dijk,
de boot bonkend tegen paaltjes, en de riemen
om de brievenbus te legen.
Weer een strijd: twee brieven, met behulp van
twee takjes, door de gleuf naar buiten
als derde crisis, terug varen naar het huis,
wind tegen nu, sprakeloos en verwonderd
afdrijvend, de buit veilig onder
de broekriem gestoken, dat wel.
Over de dijk raast een vrachtauto,
in de laadbak twintig koperblazers, die een
spoor van akkoorden over de rivier doen
De kunst verruimt het bewustzijn en vergroot
de kennis, maar ik word slechts, nu en altijd,
door niets en nodeloos bewogen.
| |
| |
| |
Bezeten vondst
Zo breed was de weg, dat ik doolde,
tot in schaduw van een vondst:
leeg podium, gebleven van
Er was geen teken te geven; denkend
aan bezetenen stond ik in stilte,
13-4-1980
| |
| |
| |
Drinkliedje
Hij had teveel gedronken. Erbarmen,
hij dacht dat alles sprak. Kako-
Toen zag hij een hand, zo sierlijk
over een glas gebogen... Meer wist
hij niet, dan dat het pover was,
en goed. Dit maakte hem nieuwsgierig.
Hier paste iets. Dan toch een woord
Daar hief zich de hand. Ach, het was
zijn eigen, zijn eigen rechterhand.
Weg wilde hij, weg uit deze kroeg,
maar zijn lichaam hield hem tegen.
november 1980
| |
| |
| |
Hoog water
Stille thuisreis, te voet langs de dijk.
Een roeiboot slingert in uitbundigheid,
leeg, aan de voet van de dijk.
Dit draagt de verandering aan.
heel de uiterwaard bedreven. Vroeger
is wat blijft bestaan, verwaaid misschien,
takken die boven water steken.’
Het is een harde toets om te doorstaan.
Wij aan de dijk, en dan ons zwijgen; straks
wordt geen mening meer gedeeld.
januari 1981
|
|