De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Mijn oude straat
| |
[pagina 125]
| |
wat vaders doen maar heel kort duurt; het leek haar niet van belang. De oude vrijster sprak fluisterend over de liefde, daarbij staarde ze dromerig in de verte. Haar vader was opgesloten in het verleden. Hij sloop ergens rond met stenen in zijn hand. De vader die niet bestond. Ze hield niet van de lieve poppen die ze haar cadeau gaven. Ze maakte ze stuk, rukte er de benen en armen af, drukte hun blauwe glazen ogen in hun hoofd, sneed hun buik kapot, kneep in hun gezichtjes. Ze heeft maar één vriendje, en dat is haar beer; die ligt nu ook naast haar in bed. Hij is harig, lief, hij heeft een rond snuitje, kleine, zachte oortjes. De kleine trekt hem aan zijn oren, smeekt hem tot leven te komen in dit grote huis waar alles dood is. Alles ziet er piekfijn uit. Meubilair van wortelnotenhout, speciaal ontworpen, de slaapkamer van mama en andere papa is weelderig en fijntjes ingericht met een grote toilettafel (je kunt je hoofd van drie kanten bekijken, dat lijkt haar bijzonder belangrijk, ze vindt dat ze mooie ogen heeft, maar haar gezicht is spits en mager, haar jukbeenderen steken uit, ze heeft veel te veel haar dat steeds in haar ogen valt), overal perzen en smyrnatapijten, portretten van ernstige, opgeprikte voorouders in barokke gipsen lijsten, schommelende kroonluchters aan de plafonds, bronzen vazen vol kronkelende slangen met opengesperde kaken, gordijnen van mousseline en beddegoed met een ‘toledo’-steek geborduurd in de vrouwengevangenis, een boekenkast met boeken die een muffe lucht verspreiden... o, zo kunnen we eindeloos doorgaan, alle rijkdom liet haar onverschillig, alleen die beer niet, ze legde haar gezichtje op zijn buik en fluisterde hem de tederste woordjes toe. Mama en die andere papa waren naar een bal of op visite of in Gradski Podrum of ze waren een eindje rijden, haar echte papa was vlakbij, in het donker, hij wachtte met een steen in zijn hand, en de oude vrijster snurkte in haar kamertje. Toen ze vijf jaar was begon ze de krant te lezen, toen hadden ze de familie Poljokan vermoord, dat was een vreselijke, beruchte moord, de moordenaar had zich in de woning verborgen, hij was binnengekomen via het keukenbalkon en had gewacht tot iedereen sliep, toen kwam hij onder het deftige lits-jumeaux vandaan en begon kundig en onhoorbaar te slachten met zijn mes, de mensen sliepen en het lemmet voerde hen vaardig de eeuwigheid in, alleen werd het dochtertje jammer genoeg ineens wakker, ze was misschien van Tajana's leeftijd, ze zag plotseling, opgeschrikt uit haar slaap, hoe | |
[pagina 126]
| |
die enge man met zijn mes zwaaide, ze gilde, sprong haar bed uit, misschien dacht ze dat ze nog droomde, misschien dacht ze helemaal niets, maar hij was al bij haar, trok haar aan haar haar, ze krijste, maar het huis stond op een afgelegen plek, omringd door een grote tuin. De Poljokans waren erg rijk, dat stond in de krant, en de hele kamer zat onder de bloedspatten, het bloed van het meisje, want de ouders hadden niet de kans gekregen om wakker te worden, ze waren in hun slaap gestorven, waarschijnlijk was die moordenaar een kundige slager, maar de kleine had hij moeten nazitten, je moet heel snel zijn, je moet... Buiten op straat rijden auto's voorbij, niet vaak, maar het licht van hun koplampen glijdt over de ouderwetse, met figuurtjes versierde tegelkachel. Het is nacht, Tajana denkt dat er misschien wel een moordenaar onder haar bed ligt, ze ziet de hoofden van de oude jood Fagin en de schurk Sikes over de muur van haar kamer schuiven, ze houdt zich stil en durft nauwelijks adem te halen. Als ze zich niet verroert, valt die engerd onder haar bed misschien in slaap, misschien vergeet hij haar dan. De beer voelt warm aan van haar hete adem, zij laat hem niet los, hij absorbeert haar zweet en zwijgt. Ze denkt, waar is het belletje, die schurk houdt het natuurlijk vast in zijn harige handen, o, waarom is er in dit huis nooit iemand op tijd terug, en als ze komen, dan maken ze ruzie en slaan elkaar, mama was weer te mooi, en die andere papa kan dat niet hebben, hij vindt dat ze zich aanstelt als een gek, zich misdraagt, dat ze zich opdringt aan iedereen, bij elke man op schoot wil zitten, heeft hij haar soms niet getrouwd, met kind en al. Alsof het niks is, trouwen met een vrouw van twijfelachtige reputatie, een vrouw met een verleden, al is ze nog zo mooi, misschien zijn haar trekken een beetje onregelmatig, maar dat vergeet je door die ogen, en die dromerige, hartstochtelijke blik, en die tere huid, en dat gouden krullende haar, je wordt er dol van steeds hun stomme geklets te moeten aanhoren, ze leuteren steeds over hetzelfde, en dat meisje, zij zit ze in de weg, ze vinden haar lastig, ze is te veel, die pestmeid, die op straat niet gedag wil zeggen. Zeg eens dag meneer! zegt haar poeslieve, verleidelijke mammie, en zij zwijgt, ze is heel mooi aangekleed, met witte kousjes en lakschoentjes van wit leer, en met een schattig donkerblauw fluwelen jurkje, wat een engeltje zeggen sommige mensen, maar ze is erg koppig en wil niemand gedag zeggen en ze wil niet naar school en ze wil zich niet gedragen zoals zij dat willen. | |
[pagina 127]
| |
Nu is het ochtend, misschien heeft ze zelfs wel geslapen, niemand zou geloven dat kinderen ook aan slapeloosheid lijden, maar zij lijdt daar dus echt aan, ze komt voorzichtig haar bed uit, bukt zich en betast het belletje dat stoffig aanvoelt, dat mens maakt weer niet goed schoon, en ze heeft alles, ze heeft een stofzuiger, ze heeft een apparaat om het parket in de was te zetten, ze heeft een koelkast, ze heeft een afwasmachine en een wasmachine, ja, ze zijn erg rijk, of eigenlijk was een oma of een overgrootmoeder van mama die op tijd kwam te overlijden rijk, en deze papa is ook zo gek nog niet, hij verdient goed, hij heeft een Opel Olympia gekocht, een cabriolet. Niemand gaat per auto naar school behalve zij, maar ze zou voor geen goud gaan lopen, het is zo druk op straat, en de kleine is bang, al die gezichten zijn afschrikwekkend, misschien wandelt de moordenaar van de Poljokans onder de kastanjebomen, misschien sluipt haar echte papa rond met een steen in zijn hand. Een steen, van buiten de kamer in gegooid. Glasgerinkel en de stem van haar moeder, schor en afwijzend: Dat was jouw vader. | |
Het huis van TajanaTajana raapte rijpe kastanjes, telde de bomen van huis tot aan school, las de opschriften van de uithangborden boven de winkels achterstevoren en werd daar geweldig bedreven in, schreef alle woorden op die van voren naar achteren en van achteren naar voren gelezen hetzelfde zijn, dat waren er heel wat, zij besloot ze snel mogelijk volwassen te worden, met haar beer te verhuizen naar een ver land, ze begon te begrijpen dat geld heel belangrijk is en dat je zonder geld niet kunt reizen, helemaal niets kunt beginnen. Ze zou in een keurig klein huisje gaan wonen en ze zou niemand binnenlaten, maar tantetje wel, ze zou een heleboel pakjes sigaretten en flessen cognac voor haar kopen, dan kon ze genieten, ze zou lekker levensbeschrijvingen van koningen kunnen lezen, om koning Aleksandar en anderen treuren, het is trouwens niet ongevaarlijk om koning van een land te zijn, want koningen leiden alleen in sprookjes een zorgeloos leven, en zelfs daar komt het voor dat herders hen te slim af zijn. Tajana richtte haar huisje schitterend in, ze kocht nog een paar beren, die zaten op kussens, dronken thee en aten sandwiches, via het raam kon je de tuin in, die was klein maar vol vo- | |
[pagina 128]
| |
gels, er leefden schildpadden in de tuin en ook een haas, nooit herrie of ruzie, kunnen zulke wensen in vervulling gaan, kan men de toekomst schilderen, als een schilderij? Op school was zij altijd het buitenbeentje, zij ging met niemand om, soms vroegen ze haar hoe ze aan die blauwe plekken en schrammen op haar gezicht en benen kwam, dan antwoordde zij dat ze was gevallen, ook andere kinderen in de gemengde klas vielen zo, waarschijnlijk vonden hun ouders hun ook lastig, daarom had Tajana besloten nooit kinderen te nemen maar enkel beren, dan kon ze er zeker van zijn dat ze van hen zou houden. | |
De oorlogEn de oorlog was overal om hen heen, heel dichtbij sloop Hitler rond, de volwassenen spraken constant over politiek, de onderwijzer was bedrukt, haar chauffeur deed nors en dikwijls zag hij haar niet eens op straat, vader zei aan tafel dat Daisy er heel verstandig aan had gedaan naar Amerika te vertrekken, hier in het oude Europa werd het te gevaarlijk, maar waar moesten zij heen, ze waren al te oud, en mama zei wat kan ons gebeuren, wat gaat mij dat aan, ze kunnen ons het huis niet afnemen, jou kunnen ze niet ontslaan, misschien zou het allemaal zo'n vaart niet lopen. Tantetje op haar beurt praatte over de Eerste Wereldoorlog, zij noemde de Heilige Schrift, de Apocalyps en Nostradamus, allemaal onbegrijpelijke woorden, ze bladerde in haar dromenboek, sprak over de Spaanse griep, over epidemieën en pandemieën, bladerde in de Bode van St. Jozef en zei dat het allemaal de straf Gods was, ook al geloofde ze niet zo erg in God en ging ze nooit naar de kerk, uitgezonderd misschien met Kerstmis en met Pasen. Zijne Koninklijke Hoogheid Prins-Regent Pavle en Grootvorstin Olga zijn in een statige karos in de stad aangekomen. Olga droeg een lichtroze middagjapon, bezet met briljanten, en prachtige smaragden sieraden. Ze droeg crèmekleurige schoenen. En dan weer vorstin Olga in een witte brokaten japon, met een diadeem en oorbellen van smaragd, gehuld in een hermelijnen mantel, tantetje dronk Planinka-thee en Tajana las het ochtendblad, in de Kraljica Marijastraat nummer 18 is een barbier van de derde verdieping uit het raam gesprongen, mammie was naar een groot bal gegaan ten bate van de Winterhulp, Stalin heeft per telefoon de operaties in Finland geleid. | |
[pagina 129]
| |
AfkomstIn huis hoopten de voorraden zich op, peetoom Certin bracht koffie en cacao mee, hij was altijd een echte cavalier geweest, suiker werd verkocht in broden, meel in zakken, de oorlog zal nog wel even duren, zeiden de volwassenen, die Hitler geeft het niet op, dat is een nieuwe Napoleon, wee degene die jood is, er wordt een niet-joodverklaring gevraagd, het is ook belangrijk wie je grootmoeder is geweest en je grootvader, en zelfs je betovergrootvader; die Italiaanse betovergrootvader zag er tamelijk verdacht uit, misschien zou het beter zijn om zijn portret van de muur te halen, maar nee, zei mama, hij was een edelman uit Padua, zijn familienaam is Ciolli. Nieuwe woorden stapelden zich op en oude raakten in vergetelheid, waarschijnlijk maakte elk regiem nieuwe woorden, en die oude hoopten zich op als op een vuilnisbelt en werden gevaarlijk, lift werd ‘stijghokje’, radio werd ‘verspreker’, auto werd ‘zelfrijder’ en haar nieuwe papa verkocht gauw zijn Opel Olympia, cabriolet, nummer 172, en daar moest hij bijna van huilen, als hij hem niet had verkocht zou het leger hem hebben gevorderd. Vorderen betekende gewoon ontnemen, ze ontnamen de mensen hun woningen, maar ook hun levens, hun woorden en spraak werden hun ontnomen, ze ontnamen Tajana's chauffeur zijn auto, een Daimler Benz, en zijn uniform, zijn kapiteinspet droeg hij niet meer, hij liep rond in een doodgewoon pak en was niet meer zo aantrekkelijk en interessant, Tajana werd groter en hij leek steeds kleiner te worden, hij was niet langer de chauffeur van de directeur-generaal, want de elektrische centrale had nu een nieuwe directeur-generaal en de vorige zat in de gevangenis. En terwijl sommigen steeds somberder werden, bloeiden anderen op. Šimenc deed heel gewichtig en werd steeds dikker, Radovan trouwens ook, hun vaders waren onder het nieuwe regime iets heel belangrijks, de andere kinderen probeerden zich bij hen in te likken, de onderwijzer en de catecheet deden heel vriendelijk tegen hen, maar Bela Ševa was van de ene dag op de andere verdwenen, ze zeiden dat ze naar Beograd was vertrokken of wie weet waar naartoe? De jongens uit de klas waren een tijdje bedroefd en toen werden ze allemaal verliefd op het meisje Deželić, zij kon zo mooi zingen, vooral in de kerk, de toekomst ligt voor haar open, zeiden de volwassenen, ze konden trouwens die toekomst niet uit hun hoofd zetten, ze konden haar nauwelijks afwachten, maar ze | |
[pagina 130]
| |
scheen te aarzelen. Tajana leerde al die nieuwe woorden, ze had haar fiets nog steeds en ging met Radovan om, hij was erg verbaasd toen hij op een keer zag dat Edita Goldberger bij haar naar binnen ging, zij is toch een jodin, met zo iemand moet je niet omgaan, men moet waken over de zuiverheid van het ras, begrijp je dat dan niet, op de wereld horen alleen maar lange, knappe blonde mensen te leven, het moet een prachtige wereld zijn waar gezag en orde heersen, en wij zullen er een prettig leven leiden, er zullen slaven zijn om het land te bewerken, zoals in de oudheid, en als wij die mensen straks niet meer nodig hebben, dan gooien wij ze gewoon op de vuilnisbelt. Zo sprak Radovan, zijn witte tanden schitterden in de zon, hij trapte flink door met zijn stevige benen, hij zei tegen Tajana dat zij in elk geval zijn vrouw zou worden, dat zij een Germaans type was, zij heeft blauwe ogen en asblond haar, zij hoeft niet bang te zijn, hij wordt haar ridder en zal haar nooit in de steek laten. Maar Tajana liet haar Edita Goldberger niet vallen, hoewel ze haar soms een zeur vond met haar mooi ingebonden en moeilijke muziekboeken, ze maakte ruzie met Radovan en zei dat ze juist van mensen met donker haar en donkere ogen hield, ook haar chauffeur was een donker type, maar dat had ze die domme Radovan natuurlijk niet verteld, Zlatko in Split was wel lang en blond, maar hem had ze al vergeten, uit het oog, uit het hart, zou tantetje zeggen, die had voor elke gelegenheid wel een spreekwoord klaar. Maar wat de Arische afkomst van Tajana betreft, daar waren geen problemen mee, haar grootvaders en betovergrootvaders waren waarschijnlijk slim genoeg geweest om te weten dat dat ooit een rol zou kunnen spelen, maar die arme Leo en Hedi en Lela hadden dat geluk niet, zij moesten met een gele ster lopen en de meesten wilden zelfs niet meer met hen praten, en dan te bedenken dat alleen de grootmoeder van Lela een jodin was, dat noem je pas pech hebben. | |
Edita GoldbergerTajana hield een dagboek bij. Zij schreef erin dat niemand van haar hield, zij schreef over haar mooie ogen en haar onsympathieke gezicht, over haar chauffeur en Radovan, over haar neefje uit Split en de mooie Zlatko, over haar eerste menstruatie, ze schreef hoe Edita Goldberger verdween. Die kwam bij Tajana's moeder op bezoek, | |
[pagina 131]
| |
ze droeg de gele band en de jodenster, ze kwam altijd langs als het donker werd, nooit overdag, en Tajana zag een keer hoe de mensen op haar spuwden en haar uitscholden. Tante Edita zag er onopvallend en flets uit, een echte sympathieke oude vrijster, net een muisje met een sigarettepijpje en kroezend haar, ze had een bril en droeg platte schoenen, nu viel haar glanzende gele band op, meestal droeg ze bruine en grijze kleren, nooit iets sjieks. Waarschijnlijk had ze zich erbij neergelegd dat ze niet knap was, ze woonde bij haar bejaarde ouders en werkte bij de elektrische centrale, ze bewonderde Tajana's moeder en was verheugd toen deze met Tajana's nieuwe papa trouwde. Alles zou goed gegaan zijn als er niet die ongelukkige oorlog tussengekomen was en die Hitler die tekeerging op de radio, waarom hij Edita Goldberger haatte wist niemand, maar zij verdween zomaar, van de ene dag op de andere, tantetje zei dat ze haar op straat opgepakt hadden of bij de melkboer, vanwege die brieven of iets dergelijks, gewoon uit wraak, ook Edita's vader en moeder verdwenen, zomaar op een nacht waren de Goldbergers er niet meer, alleen haar muziekboeken in zwarte band met gouden opdruk bleven over, en twee foto's. Tajana's moeder belde een klasgenoot van haar, die een ustašaGa naar voetnoot* was, zij kende hem nog van de handelsschool, tantetje zei dat hij een hoge piet bij de politie was, en toch kwam hij op Tajana's verjaardag en gaf haar een doos met twee lagen bonbons. Tajana was verrukt, ze stortte zich op de Bajadera-bonbons als een gek, en daarvoor had ze al twaalf sandwiches met gekookte ham en zure augurkjes opgegeten. Ze deden een wedstrijd wie er de meeste op kon, Tajana had een keer tien pruimennoedels gegeten, van hetzelfde deeg worden gewone noedels gemaakt, in Dalmatië noemen ze die gnocci. Tajana werd ziek van de ravigotesaus en de huzarensalade, de andere kinderen proefden van alles wat en lieten de helft staan, en tantetje zei dat dat een schande was en dat miljoenen mensen van honger omkwamen. Zij likte de borden schoon in de keuken, ze gedroeg zich alsof de Eerste Wereldoorlog opnieuw uitgebroken was, waar ze verschrikkelijk bang voor was, maar dit was de Tweede, en die was heel anders, en Tajana zag helemaal geen miljoenen mensen, alleen haar moeder en haar nieuwe papa die na het middageten aan de Turkse koffie nipten. Mammies oude schoolvriend had een mooi uniform en een bleek gezicht, hij was slank en zag eruit als een melancholieke prins uit | |
[pagina 132]
| |
één van Tajana's kinderboeken. Tantetje zei dat de ustaši mensen afslachtten, maar deze deed dat vast niet, hij rook naar fijne zeep, zijn haar was glad gekamd en goed geknipt, hij kon niets over Edita Goldberger vertellen, hij troostte mama die huilde, beloofde dat hij het zou uitzoeken en aaide Tajana over haar hoofd. Mama wachtte op zijn telefoontje, toen ging ze hem zelf opbellen, ze vertelde dat Edita niemand kwaad had gedaan, dat ze arm maar fatsoenlijk was, dat haar ouders oud en ziek waren, ze huilde aan de telefoon zodat haar nieuwe papa kwaad werd en zei dat ze op moest houden met dat getelefoneer en gekwek, zo komen we allemaal nog in het kamp terecht, ik zit nu al in de penarie, zei hij, in die vervloekte centrale. Mama legde de hoorn neer, ze begreep dat Edita Goldberger nooit meer terug zou komen, ze borg haar muziekboeken op als aandenken en ruilde het zilveren bestek van oma in voor een vet varken. Duitse soldaten dwaalden door de straten, sommigen waren erg jong en knap, in de bioscoop draaide de film Jood Süss, Tajana liep langs de grote gekleurde affiches, de lelijke, afstotelijke oude man wekte haar nieuwsgierigheid op, maar ze mocht niet naar de bioscoop, wat een propaganda, zei haar nieuwe papa aan tafel en zette de radio af. Op school schreven ze Tajana in voor de ustaši-jeugdclub, ze stuurden hen in drommen naar het St. Marcusplein om naar de Partijleider te luisteren, de meisjes droegen witte bloesjes en marineblauwe plooirokken, de Partijleider zag er nors en ontevreden uit, hij lachte niet één keer. Zo waren de tijden, er gingen geruchten dat ze kinderen kookten om zeep te maken, ze stalen alleen de dikkere en heel jonge kinderen, Tajana was toch te mager hoewel ze nu veel meer at dan twee, driejaar geleden. De doktoren hadden het over een vroege puberteit, ook Rivanelli verdween uit de stad, verdwijningen waren in de mode, zo zie je me nog, zo zie je me niet meer, vandaag zat je nog aan het middageten, maar morgen vluchtte je al naar de bossen of zat je in een concentratiekamp. Aanplakbiljetten verschenen op de muren, waarop angstaanjagende en gevaarlijke woorden stonden, sommigen werden gefusilleerd, anderen opgehangen, en weer anderen werden alleen maar gezocht omdat ze lid waren van een Geheime Internationale Terroristische Organisatie. Tajana lag 's nachts te fantaseren over die organisatie, ze vroeg er eens iets over aan tafel aan haar nieuwe papa, en hij zei dat ze haar mond moest houden, later wisselde ze hierover van gedachten met tantetje in de keuken, en die | |
[pagina 133]
| |
zei tegen haar dat dat vast en zeker het werk van de ‘Zwarte Hand’ was, en dat ze die arme koning Petar zouden vermoorden net zoals ze wijlen Aleksandar vermoord hadden. Zij vertelde haar dat ze een koning en een oude koningin uit het raam hadden gegooid en dat ze de koningin haar buik hadden opengereten omdat ze geen kinderen had, dat waren verschrikkelijke, bloedstollende verhalen. Tajana werd weer 's nachts wakker en schreeuwde dan, ze sliep op de nieuwe divan waaronder geen plaats was voor een moordenaar, omdat de ombouw helemaal doorliep tot de glanzend gewreven parketvloer, en toch was het allemaal zo eng, en ze was alleen in haar kamer, helemaal alleen in haar kamer en op de hele wereld. | |
Haar vaderEen steen, van buiten de kamer in gegooid. Glasgerinkel en de stem van haar moeder, schor en afwerend: dat is jouw vader. Twaalf jaar later zien we hem temidden van een voortbewegende massa. Op de achtergrond halflege etalages, lelijke stoffen, onleesbaar gemaakte uithangborden, opruiende rode leuzen, straatgewoel. Zijn Engelse hemd zit nauwsluitend om zijn lichaam. Hij is schoongeboend en in olijfgroene kleren geperst, verplichte lichaamshygiëne. Hij heeft een starre, gevaarlijke blik in de ogen. Het meisje maakt kennis met haar vader, onverschillig, terloops, ze steekt hem een mager, nog kinderlijk handje toe. Ze kussen elkaar niet. Haar kindertijd ligt achter haar, ze is al groot. Dertieneneenhalf jaar, regelmatige menstruatie, kleine tere borsten. Er staat een muur tussen hen in. Die vader opgesloten in het verleden. Een heel mensenleven in een zucht voorbijgevlogen. Ze zeggen niets, kijken elkaar alleen maar aan. Waar te beginnen? Welk woord kan als eerste het gat tussen hen dichten? Tajana zegt ineens: papa. Het geluid van dat woord valt op straat, op het trottoir, tussen de voorbijgangers. Zij is verlegen, zou een nieuw, apart woord willen bedenken voor vader. Haar moeder noemde deze man altijd: jouw vader. Jouw vader. Dat klonk hard, het kwam van een enorme afstand. Het was geen man waar ze trots op was, hij was bij toeval haar man geworden, in een bevlieging, zo stom, zinloos, hij heeft haar leven vernield. Mammie was dol op dat zinnetje. Hoe verniel je iemands | |
[pagina 134]
| |
leven? Tajana had zich daar vroeger mensen bij voorgesteld die uit alle macht op het leven insloegen, als op een tapijt. Haar nieuwe papa had ook een matteklopper. Dat was zijzelf. Zij had mama's leven vernield met haar stomheid en koppigheid. Mama had vroeger misschien ook van een wonder gedroomd. Misschien had haar echte papa zich ooit als tovenaar voorgedaan en bleek hij later voor niets te deugen... Je papa is een bohémien en een losbol, zei tantetje. Hij kan alleen mooi oreren, voegde ze er na een korte pauze aan toe en trok bedachtzaam aan haar peukje van krantepapier. Als je naar hem aardt, wordt het met jou ook niks, daar is niks aan te doen, ik mag dan gek zijn, maar ik heb alles door, mijn zuster kan niet zonder modistes en korsettennaaisters, en ik ben maar een oude dwaas, ik vind alles best... Laten we naar Štagljar gaan, zei haar echte papa en trok haar aan haar arm mee. Hij wilde met zijn dochter pronken bij zijn vrienden, het was prettig nu de oorlog voorbij was, na al die verschrikkingen, ziektes en dood, na al die vernederingen en dat zwervende bestaan, nu dus, na de bevrijding, zo'n fris, lief aangekleed en keurig verzorgd dochtertje te hebben. De moeder is mooier, maar de kleine is zo delicaat en tenger, dacht hij en voelde haar magere warme hand in de zijne, hij keek stiekem naar het blauwe adertje dat onder haar rechteroog trilde, een gaaf huidje zoals hij in geen jaren had gezien, een gezicht opgebouwd uit fijne beenderen, de blik verborgen achter asgrijze wimpers. Jeugd is zo vertederend. Er groeiden haartjes uit Stagljars neusgaten, hij was lang, had een borrel op en woonde in een groot ouderwets huis in het centrum, zijn vrouw was een dikke goedmoedige slons met benen als heipalen en met een wonderlijk hoog stemmetje. In die tijd van heldendom en kameraadschap en volslagen ongeïnteresseerdheid in persoonlijk bezit hadden de Štagljars een kamer van hun huis afgestaan aan hun vriend de partizaan, iemand die geen thuis had. Papa liep trots als een pauw rond met Tajana, wat had hij een lief meiske gemaakt, toen in Parijs. De kleine is duidelijk van bourgeois-afkomst, zei Štagljar ironisch. Hij en zijn betere helft hadden geen kinderen. Ze sleten hun tijd met drinken en kaarten, mevrouw Štagljar kookte lekkere groenteschotels, om zoetigheid gaf ze niets. Toch haalde ze ergens een paar afgebrokkelde koekjes vandaan en schoof die Tajana toe. De fles ging rond, er kwamen een paar buren langs, gehuld in uniformen en pyjama's, papa begon met zijn aanstellerij, | |
[pagina 135]
| |
zoals tantetje zou zeggen, jammer dat ze er niet bij was, sommigen rookten Amerikaanse sigaretten, dit zou voor tantetje een waar eldorado zijn geweest. Maar papa reciteerde Petöfi's De Waanzinnige, Štagljar had het al vaker gehoord, hij was niet zo onder de indruk van papa's vertrokken gezicht, maar mevrouw Štagljar en de buren vouwden hun handen alsof ze in de kerk zaten en luisterden naar hem met open mond. Tajana keek naar de grond en verkruimelde de vieze koekjes, waarom doet hij dat, dacht ze, is het om mij of is hij gewoon van nature zo'n komediant. Beter dan Dujšin en Afrić, zei Štagljar aan het eind en gaf papa een schouderklopje. Dat vond Tajana een belediging, ze wreef een koekje fijn in haar hand en liet de kruimeltjes onder de tafel op de grond vallen, papa droeg Majakovski voor, Lenin leefde, Lenin leeft en leven zal Lenin. Štagljar begon met een warme bariton Door de wouden, over de bergen te zingen, mevrouw Štagljar gaf Tajana een glas slappe lauwe frambozenlimonade, papa knoopte zijn jasje los en staarde verheerlijkt naar zijn dochtertje, ze kreeg het warm, ze hield het niet meer uit, buiten waadden ze nog door de weggegooide kuna'sGa naar voetnoot*, ze ruimden de doden en de paardekadavers op, een jonge Duitser had voor zijn dood zijn hoofd bedekt met een damesonderjurk, hij wilde zich zeker verstoppen, mammie lakte haar nagels niet meer, langs het standbeeld van Jelačić rent een klein wit hondje, restaurant Ivo is opgeblazen, er is weer iets voorbij, dacht Tajana, de oorlog is voorbij, zeiden de grote mensen, op de muren stond zweet in plaats van bloed. Weer The Wizard of Oz, en de Sovjetfilm De Slag om Stalingrad, kinderen spelen mikado, papa een beetje gebogen en aangeschoten, een knoop van zijn Engelse hemd was niet dicht, hij bracht Tajana tot aan de wilde kastanje in hun slecht verlichte straat, kneep in haar dunne breekbare vingertjes, bleef plotseling staan en kuste haar ineens op haar stijf op elkaar geknepen lippen, de kus duurde net iets te lang, een beetje maar, maar in die paar seconden besefte Tajana dat ze eigenlijk geen papa had, ze keerde zich om en rende naar de huisdeur, tantetje zat in de keuken surrogaatkoffie te drinken en las het Volksdagblad. Kijk eens aan, ben je daar alweer, er is niemand thuis, ze zijn gaan wandelen met je kleine broertje... Er worden broodbonnen uitgedeeld voor de tweede helft van het jaar 1945, er is iemand ter dood veroordeeld omdat hij drie herenkostuums en wat ondergoed had gestolen en dat had verkocht voor 14.000.000, maar spoedig | |
[pagina 136]
| |
krijgen we toch ander geld, dinars in plaats van kuna's... Cilika, het oude dienstmeisje, zei tegen tantetje, wat wilt u, ze hebben me niet bepaald in de watten gelegd, maar ik heb kleren en schoenen, ik ben de oorlog levend doorgekomen, ik heb een tuintje met vergeetmijnietjes en mooie roze gebroken hartjes, mijn man slaat me niet en is geen zuiplap, je moet niet zo zitten zeuren, lieve juffrouw. Ze lijkt sprekend op mijn vrouw, op mijn mooie vrouw, dacht haar echte papa voor het huis en waggelde naar de kroeg, er begint een nieuw leven, ik zet overal een punt achter, het is afgelopen met gekkenhuizen en concentratiekampen, nu, nu ik mijn kleine, frisse en gezonde dochtertje heb. | |
De beerTajana ging naar de mooie kamer, haalde uit de secretaire de langste en scherpste schaar, nam hem mee naar haar kamer waar op de sofa zoals altijd haar beer lag. Nu was hij reddeloos verloren, ze stak de schaar diep in zijn beschadigde buik, er kwam oud stinkend stro tevoorschijn, daarna knipte ze het ene oor af, toen het andere, rukte de armen en benen uit het kapotte lijf, stak hem zijn blauwe, met perlé geborduurde ogen uit, zijn glazen ogen was hij allang kwijt, en dat was het einde van de beer, het definitieve einde van een lelijk stuk speelgoed. Tajana bracht hem zelf naar de vuilnisbak, ze deed heel onverschillig, en gaf geen antwoord op tantetjes vragen over haar echte papa, Tajana ging naar de badkamer en poetste haar tanden, ze bekeek zichzelf een hele tijd in de spiegel en dacht aan de mooie non Onezima die zei: Er bestaan geen wonderen. |
|