De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Duizend-en-één-dood
| |
[pagina 118]
| |
Maarschalk Fara-Dzong zat in de salon van zijn middelste Pullmanrijtuig en luisterde naar de mitrailleurs en het monotone geluid van de regen. Regendruppels gleden in kronkelende lijnen langs de ruiten, de regen sijpelde met een deprimerende traagheid, als meel in een korenmolen. Fara-Dzong, overwinnaar en held van de dag, die nog tijdens de Russisch-Japanse oorlog op het slagveld van Mandsjoerije gouden horloges en ringen roofde, was moe. Met zijn honderdachtentwintig kilo zat hij te dommelen als een volgevreten dog, diep en astmatisch ademhalend: symbool van de spekvette pens van Moloch. Er waren enkele minuten geleden religieuze hoogwaardigheidsbekleders bij hem en zij hadden de Maarschalk als blijk van waardering van het Alwijze Protectoraat een zevenenhalf kilo zwaar massief gouden boeddhabeeld overhandigd, als geschenk van de kerk aan de overwinnaar. Ook de doyen van het corps diplomatique, Monsieur Philippe, was bij de Maarschalk op audiëntie: een heer gehuld in beverbont met een Spaanse lange onderkaak en twee hoektanden als van een bloeddorstige hond. Zijne Excellentie de Minister Plénipotentiaire, Monsieur Philippe, had hem in naam van zijn Hoge Regering en in naam van de Internationale Kolonie, als haar vertegenwoordiger en oudste lid in jaren, erop attent gemaakt, dat het ziekenhuis van de Spaanse dominicanen, ofschoon het buiten de Europese zone ligt, toch het volledige recht van exterritorialiteit geniet, zodat elke, ook de geringste overtreding van deze bekende en aan de praktijk getoetste conventies van het internationaal recht rampzalige gevolgen zou kunnen hebben voor beide grootmachten: voor Zijne Keizerlijke Hoogheid Maarschalk Fara-Dzong enerzijds, evenals voor de Regering van de Republiek van Monsieur Philippe (en alle overige regeringen, welke hij naar de rang van zijn zevenenvijftig jaren de eer heeft te vertegenwoordigen) anderzijds.
Zijne Excellentie Monsieur Philippe had onderhandeld met Fara-Dzongs adjudant, Generaal Leonovitsj Morgens, een Russische emigrant, die als piloot in Maarschalks dienst de Maarschalk van een wisse dood had gered en aldus generaal en persoonlijk adjudant was geworden van deze bloedhond voor wie zeven provinciën sidderden. Maarschalk Fara-Dzong zat in een rood pluche leunstoel, in het voorste gedeelte van de Pullmansalon, achter een kostbaar met goud doorwerkt kamerscherm, zodat hij in een grote vierkante spiegel het hoofd van Zijne Excellentie Monsieur Philippe zag die zich diep ver- | |
[pagina 119]
| |
ontrust, grommend als een hond, over landkaarten boog: Monsieur Philippe grijnst als een hond en Generaal Petar Leonovitsj Morgens spreekt vloeiend Frans, met een gemak alsof hij aan het klaverjassen is; luisterend naar de afzonderlijke klanken van de onbekende taal, voelde Maarschalk Fara-Dzong een vage en tegelijkertijd verbazingwekkende genegenheid voor zijn Generaal Morgens, iets van de intense vertedering die een baas voelt voor zijn hond op het ogenblik dat hij voor hem staat te kwispelstaarten. Hij had die aan lager wal geraakte Rus op een nacht als een drenkeling zijn wagon binnengehaald, maar zoals was gebleken had hij die fortuinlijke nacht zijn trouwste hond in hem gevonden. Wie zou met deze Europese bandieten onderhandelingen in het Frans hebben gevoerd, wie zou de artillerie en de vliegtuigen hebben georganiseerd, wie zou zijn hoogst ingewikkelde boekhouding hebben verzorgd, en vooral, zijn persoonlijke bankrekeningen bij de Hong Kong en Shangai Banking Corporation? ‘Hoe staat het met de mijn, Morgens?’ ‘Om drie uur zeven hebben twee eskadrons de orde in de mijn hersteld. Zeventien hoofden hangen aan de ingang van de elektrische centrale!’ ‘En hoe staat het met Dzu An-King, Morgens?’ ‘Ik heb het bevel om twee uur ondertekend, Uwe Keizerlijke Hoogheid!’ ‘En?’ ‘Uwe Keizerlijke Hoogheid, alles is in orde!’ ‘Ik wil het zien, Morgens.’ Generaal Petar Leonovitsj Morgens boog als een knipmes voor de Maarschalk en verliet de wagon. Twee minuten later kwam hij terug met een rieten mand, die nog nat was van de regen. Het was een ronde mand met een platte gevlochten deksel, waarin men in zuidelijke streken vijgen bewaart. Generaal Petar Leonovitsj Morgens zette de mand op een marmeren tafel en bleef stokstijf en stram naast de Maarschalk staan. Stilte. Je hoorde de regen kletteren op het metalen dak van de Pullman en één van de koks in de eerste wagon zong zachtjes een vergeten oud Tibetaans lied. Achterovergeleund in zijn roodpluchen armstoel gaf de Maarschalk met een gebaar van zijn rechter wijsvinger aan de generaal te kennen dat hij de mand moest openmaken. Generaal Morgens rinkelde met zijn sporen, boog opnieuw als een knipmes en voor- | |
[pagina 120]
| |
zichtig, alsof hij verse bananen uitpakte, lichtte hij het platte deksel op. Op een bedje van zaagsel en loof van de moerbeiboom, bloederig en al paars geworden, lag het hoofd van generaal Dzu An-King. Door de neusgaten van de dode generaal was een draad gehaald en zijn linker oog zag grauw, kleurloos als het oog van een dode vis. Maarschalk Fara-Dzong kwam naar de tafel toe, boog zich over de mand, pakte de draad die door de neusgaten was gehaald, tilde het hoofd van Dzu An-King op en hield het zo in zijn hand. Bloederig wondvocht en zaagsel kleefden aan het strottehoofd, een dikke zwarte substantie die draden trok van het hoofd van Dzu An-King tot de moerbeibladeren in de mand, als gom. Dit alles duurde tamelijk lang. De Maarschalk bekeek het bloederige hoofd en het verrotte visse-oog van de generaal Dzu An-King, diens paarse bebloede lippen, liet dan Dzu An-King langzaam en voorzichtig in het zaagsel zakken en zei tevreden de enige twee Engelse woorden die hij kende: ‘All right!’ ‘All right, Morgens! Dzu An-King had vijfentwintigduizend dollar voor mijn hoofd uitgeloofd. Nagel hem op het hoofdplein aan de telefoonpaal. Laat plakkaten drukken dat het afgelopen is met Dzu An-King. All right!’ Regen. Fabriekshekken. Schemering. Het vuur van brandende tanks van een Engelse petroleummaatschappij. De modderige hoofdstraat met vernielde reclameborden. Een eskadron droeg het hoofd van de generaal en oproerling Dzu An-King de stad door en onder trompetgeschal en gehinnik van paarden werd die kostbare trofee op het hoofdplein vastgenageld. All right!
De Pullmantrein van Fara-Dzong trok langzaam door de nacht, ingeslapen en onverlichte stations achter zich latend, op de lange, stijgende en dalende spoorweg. Generaal Petar Leonovitsj Morgens had geen slaap maar was te moe om nog enig werk te verrichten. Hij zat gebogen over een rapport dat hij op bevel van de Maarschalk moest uitwerken, betreffende de complexe politieke situatie in de zuidelijke gewesten waar alles in beroering was; een rapport voor de Amerikaanse bankiers in Sjanghai, eigenlijk minderwaardig spionagewerk. Zijn hoofd liep om van kwellende en ziekmakende gedachten. Hij moest denken aan China, aan zijn verlangen naar dat China waarvan hij al op het gymnasium had gedroomd, als van het plaatje op de theeverpakking: in dat oude China van het gymnasi- | |
[pagina 121]
| |
um bloeide de lotus, waren de bruggen rood gelakt, luisterden de mandarijnen naar de nachtegalen en keken naar de volle maan waartegen zich de takken van de kersenboom aftekenden. De zijden lampions in de schemering, de lyrische stilte, een jonk met masten van bamboe en biezen zeilen. Van al die fazanten, pagodes, maneschijn en bloemen, wat is er van terechtgekomen? Dronken blues in de diplomatenwijk, met Amerikaanse veile dames op de thee bij de een of andere consul onder het spel van de citer, de saxofoon en de houten negertrom uit Kongo. Obscure hyena's en spionnen gehuld in het gala-uniform van een maarschalk, goudgegalonneerd, met witte zwaneveren en paardestaarten. Stinkende eieren als lekkernij; spionnen bij wie de beul ratten in de darm jaagt met een gloeiend ijzer. In een haven in het zuiden, tijdens een of andere domme straat-betoging toen Morgens met zijn eskadron het vuur op de massa opende, hakte iemand uit de menigte zijn wijsvinger af en met die bloedende wijsvinger als potlood had hij op een houten bord een bekende actuele politieke leuze geschreven. Petar Leonovitsj Morgens zat gebogen over zijn rapport en ordende het saaie statistische materiaal over de feodale agrarische verhoudingen in de noordelijke provincies, over het centrum van het land dat overbevolkt en geïndustrialiseerd was en maakte melding van hoe er onder de intelligentsia in het zuiden vakbondsleuzen, geïnspireerd op Washingtons republikeinse ideeën, steeds populairder werden, toen hij het gevoel kreeg alsof de penhouder die hij tussen zijn vingers hield de bloedende afgehakte vinger was; pas het geluid van de penhouder die tegen het glas sloeg, bracht hem terug in de werkelijkheid. De trein kroop langzaam voort, voorzichtig, met een snelheid van achttien kilometer per uur en door het venster waren vurige parabolen van vonken te zien die langzaam en zwaar uit de schoorsteen van de locomotief vielen. Achter het met goud doorwerkte kamerscherm snurkte Zijne Keizerlijke Hoogheid Maarschalk Fara-Dzong. Morgens stond op in een maniakale behoefte om zijn handen te wassen. Lang stond hij zijn handen te wassen aan de wasbak, besprenkelde ze met een sterke lysol-oplossing en dacht aan het verschrikkelijke bloederige hoofd van Dzu An-King, hoe verroest de draad eigenlijk was die door de neusgaten was gehaald. Komisch! Voor Dzu An-King bestond er geen enkel gevaar voor infectie meer! Hij ging weer aan tafel zitten en begon de cijfers in rubrieken in | |
[pagina 122]
| |
te delen, maar pakte toen het laatste nummer van de Daily Worker en raakte verward in vage beschouwingen over Sorel's ‘Action Directe’, mitrailleurs, Moskou, Confucius, Boeddha en Christus. Hij gooide de krant neer. Liep enkele keren de wagon op en neer. Hij voelde hoe de onrust in hem groeide. Hij deed het raam open. Buiten viel natte sneeuw, alles was een en al roet. Hij sloot het raam, nam de koptelefoon van de radio en zette het toestel aan. Radio Sjanghai! Hotel Esplanade: mars van de Hugenoten van Meyerbeer. Hotel Continental in Hong Kong: La Rose Bleue, blues. Bangkok! Hotel Carlton: Valencia. Een reusachtige zwarte ruimte en leegte. Een of ander schip aan gene zijde van de oceaan meldt zich, een Russisch station in Siberië seint in morse codes uit en op de achtergrond steeds hetzelfde liedje: Bangkok! Hotel Carlton: Valencia! Petar Leonovitsj Morgens, die al vijftien jaar leefde in een wereld van slachting en dood, in de walgelijke lucht van lijken en de stank van buskruit en bloed, begon te verlangen naar stille blauwe ruimtes. Naar een met sterren bezaaide oceaannacht, naar een verlicht luxueus schip waar heren in rok de charleston dansen en waar alles op zijn plaats was: de woorden, de plastrons en de bewegingen. Ach, kon hij maar vertrekken naar de warme Californische maneschijn waar de sinaasappelbomen bloeien en waar de verlichte blinkende cadillacs over de lanen met palmen en cactussen snellen. Daar aan de overkant snurkt die bloedvergietende buffel, Zijne Keizerlijke Hoogheid Fara-Dzong, de gouden, zeveneneenhalve kilo zware massieve Boeddha schittert in het schijnsel van het lamplicht, op diezelfde tafel waar vandaag het hoofd van Dzu An-King stond, er vallen vonken, de trein kreunt zachtjes in de bochten, men hoort de stoomlocomotief huilen en Hotel Carlton in Bangkok speelt Valencia. Vandaag heeft hij het hoofd van Dzu An-King vastgehouden en morgen zal de een of andere Dzu An-King Fara-Dzong in zijn handen houden, dan weer Fara-Dzong Dzu An-King en zo het ene hoofd het andere, het ene hoofd het andere, eindeloos en uitzichtloos. En altijd zal het zo regenen, zullen locomotieven kreunen en zullen verre morseseinen op de radio zoemen als muskieten tijdens tropische nachten: zzzzzzzzzz! En in die walgelijke lucht van lijken, stinkende eieren, vet en rook, overal waar Chinese lettertekens worden geschreven met afgehakte wijsvingers, zal hij verlangen naar verlichte hotels, naar dollars, naar sterrenachten, naar mu- | |
[pagina 123]
| |
ziek. Zo achterovergeleund in de fauteuil, met zijn hoofd tegen de fluwelen leuning, met de koptelefoon op zijn oren, nam generaal Petar Leonovitsj zijn browning van de tafel en, terwijl hij de glimmende loop aflikte als een kind dat op een speen sabbelt, vuurde hij af in zijn mond. (1928) |
|