De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Vertaald proza
‘Hommage aan Krleža’, door Drago Ivanišević
| |
[pagina 91]
| |
Sorokin in de muur
| |
[pagina 92]
| |
ren te bekommeren. (In die boot was seks niet de oorsprong van alle dingen.) De oorsprong van alle dingen was het diep in de mens verankerde verlangen om anderen te helpen. Die dagen stonden de kranten vol met schandalen over Italianen die naar Engeland kwamen om werk te zoeken. De bonden weigerden ze werk te geven. Die knappe, bruinogige jongemannen brachten de mijnwerkersdochters en -vrouwen in vervoering, en het leek alsof die vrouwen, de stakkers, ook van de andere nieuwkomers gecharmeerd waren - van de Indiërs, en zelfs van de zwarten die uit Europa, Azië en Afrika gekomen waren op zoek naar werk en inkomsten, maar slechts bij de vrouwen succes hadden. De kranten stonden er vol van. Seks was de oorsprong van alle dingen, dat kon je elke dag in de krant lezen. Wat Rjepnin de laatste dagen van zijn verblijf in St. Mawgan vooral begon te vervelen was de voortdurende aanwezigheid van die vrouw, die een goed figuur had, maar een afschuwelijk, roodverbrand gezicht. Hij had het gevoel dat ze elkaar de laatste dagen wel erg vaak tegenkwamen in het halletje, en ze lachte steeds weer uitgelaten om hun verlegenheid. Nog nooit eerder in zijn leven had Rjepnin zo gewoond. Hij voelde zich gevangen in een soort net, door vrouwen geknoopt, en door mevrouw Fowey over zijn hoofd geworpen. Gedrieën bewogen ze zich als in een Engelse pantomime. Wie mag er om zeven uur 's ochtends de badkamer in? Hij. Wanneer mogen zij? Welke deur moet hij nemen? Wanneer hij, wanneer zij? Als hij zich maar niet vergist. Schaars gekleed komen ze elkaar soms per ongeluk in dat halletje tegen. Ze verontschuldigen zich dan, lachend. Door de muur heen hoort hij waarover ze praten en hoe ze lachen. En zelfs wanneer ze op gedempte toon praten, verbeeldt hij zich dat hij alles wat ze zeggen kan verstaan alsof ze in de muur zitten te praten. Boven zijn bed hangt af en toe de geur van mevrouw Peters' sigaret en hij vraagt zich af hoe dat toch komt. Eén keer verbeeldde hij zich zelfs dat de rook tegen zijn plafond hing. Elke keer weer sprong hij dan op uit zijn stoel of van zijn bed en verliet het hotel, alsof hij op de vlucht was voor die stakker. Hij ging dan naar de reddingssloep, en daar pas kwam hij tot rust. Af en toe werd hij gek van verlangen om weg te gaan, over de oceaan, zomaar ergens heen, naar een onbekend land. | |
[pagina 93]
| |
Om tenminste die laatste dagen alleen te kunnen zijn, op het strand alleen te kunnen zwemmen, vlak bij de rotsen, waar hij - voor zijn terugkeer naar Londen - vanaf wilde duiken, in de golven, zoals hij dat eens aan de kust van Jalta gedaan had, verzocht hij mevrouw Fowey hem te schrappen van de lijst van deelnemers aan de excursie, komende zaterdag naar St. Ives, waar ze een bezoek zouden brengen aan de plaatselijke kunstenaars en misschien ook aan graaf Andrej, en de vrouw van generaal Barsoetov. Hij zei dat hij een reddingssloep wilde bekijken, in het naburige stadje New Quay. Mevrouw Krilov bood meteen aan hem daar af te zetten, maar ook dat sloeg Rjepnin af. Terwijl de deelnemers aan de excursie - bijna allemaal gasten, zelfs Polen - meteen na het middageten het hotel verlieten, excuseerde Rjepnin zich en liep naar de tuin. Mevrouw Peters ging naar het postkantoor, omdat ze een telefoongesprek aangevraagd had met haar man die in Wenen was (dat zei ze tenminste). Ook mevrouw Fowey, die in de zomermaanden in de bibliotheek van St. Mawgan werkte, verliet het hotel. Met veel lawaai en motorgeronk vertrokken ze allemaal. In het hotel, op de bovenverdieping, was op dat moment alleen één van de drie kamermeisjes aanwezig. Het was Lucy. Waarom Rjepnin zich opeens bedacht en naar zijn kamer terugging om Nadja een brief te schrijven, bleef hem ook later een raadsel. Op de gang kwam hij niemand tegen. Zelfs Lucy niet. In Engeland doet niemand z'n deur op slot. Je gaat niet zomaar ergens naar binnen waar je niets te zoeken hebt. Rjepnin trok zijn kleren uit en met ontbloot bovenlijf, als een zeeman aan dek, ging hij aan tafel zitten en begon zijn vrouw een brief te schrijven. Er was nog geen kwartier voorbijgegaan na het vertrek van de gasten, toen Rjepnin iemand in het halletje hoorde, die het appartement van mevrouw Peters binnenging en daar, vrolijk fluitend, de jaloezieën neerliet. Dat moet Lucy zijn, dacht hij. Hij hoorde haar naar de badkamer gaan; moest ze nu nog schoonmaken? Intussen kwam het kamermeisje terug uit de badkamer en liep door de kamer heen en weer. Hij herkende de voetstappen van mevrouw Peters. Dat verbaasde hem. Waarom was ze teruggekomen? Peggy, haar dochter, was ook weg, wat deed de moeder dan nog in het hotel? Misschien, dacht hij, heeft ze op het postkantoor geen verbinding met Wenen kunnen krijgen, en is ze daarom teruggekomen. Wat had hij er eigenlijk mee te maken? Hij hield zich heel stil, en | |
[pagina 94]
| |
ging verder met de brief aan zijn vrouw. Hij had alleen last van de geur van haar sigaret, het was alsof die uit de muur kwam. Even overwoog hij alsnog ergens naar toe te gaan, weg uit het hotel, maar hij was bang dat mevrouw Peters hem later zou vragen: Waar was dat leugentje voor nodig? Hij hoopte dat mevrouw Peters gauw weer weg zou gaan. Inmiddels was hij er vrijwel zeker van, dat de vrouw die hij zo dichtbij, bij wijze van spreken in de muur zelf kon horen, niet het kamermeisje Lucy was. Omdat hij zich voelde alsof hij in de val gelopen was, kreeg Rjepnin er spijt van dat hij niet met de excursie was meegegaan. In zijn verbeelding zag hij de kleine baai van het stadje New Quay, waar de badgasten zich vermaakten met de nieuwe sport die populair begon te worden dat jaar - het zogenaamde surf riding. De badgasten kwamen staand op een plank met grote vaart aanglijden vanaf open zee, totdat ze de top van de golf bereikt hadden, en werden dan door de branding op het strand geworpen. En dat geeft goede zwemmers een gevoel van menselijke kracht en moed. Ze worden uitzinnig van vreugde en genieten intens van het geraas van de oceaan, de schuimende zee, het spatten van de omkrullende golven. (In Cornwall waren hierbij nooit ongelukken gebeurd.) Hij wist dat mevrouw Krilov en mevrouw Peters, en zijn nog zo jonge landgenote Lady Park, en ook Peggy, de dochter van mevrouw Peters, konden surfen. 't Was alsof hij hen niet alleen in gedachten kon volgen, op dat uitstapje, maar alsof hij ook werkelijk zag hoe ze halfnaakt door de hoge golven naar de kust gedragen werden, als herboren vrouwen. Sorokin was ongetwijfeld van de partij, en misschien ook Bjelajev, en voorop gleed als een nieuwe Neptunus - soms zelfs op één been - sir Malcolm over de golven. Hij hoorde weer iemand het halletje binnenkomen - sluipend als een inbreker. Gaat hij bij mevrouw Peters naar binnen? Zacht gelach - kusjes - gegiechel - en dan de waarschuwing van de vrouw, die hij in die muur hoort zeggen: ‘Schat weet waar je aan begint.’ Darling mind what you are about. Een mannenstem antwoordde grinnikend dat er in het hotel verder niemand was, en dat Lucy op de bovenverdieping het appartement van de familie Park aan het schoonmaken was. Het was Sorokin. | |
[pagina 95]
| |
Rjepnin schrok op en kwam langzaam overeind, als een dode van zijn doodsbed. Hij luisterde gespannen. Hij herinnerde zich dat Ordinski hem verteld had, dat studentes in Oxford ook mannenbezoek mochten ontvangen, op voorwaarde dat het bed op de gang gezet werd. En die gekke Pool had hem verteld dat hijzelf, toen hij in Engeland gekomen was, ook zoiets had meegemaakt met zijn geliefde in Cambridge. De deur wordt nooit op slot gedaan. Niemand gaat in Engeland zomaar ergens naar binnen. Zacht gefluister - gelach - kusjes - strelingen - gezucht. Vanuit de muur, uit het niets, weer de geur van de sigaret. Gegiechel als bij een stoeipartij. Oh oh - wat op z'n Engels klinkt als au au. - En vervolgens, gesmoord, een diep ademhalen, steeds sneller. Rjepnin luisterde als versteend. Hij was er zeker van dat hij getuige was van het rendez-vous van mevrouw Peters en Sorokin. Weerzinwekkende komedie in de muur. Alles is te horen. Seks? Oorsprong van alle dingen? Gekreun. En dan in de muur heel duidelijk: ‘Fantastisch fantastisch - how wonderful how wonderful.’ Wat Rjepnin het meest verwonderde, was dat hij Sorokin niet benijdde en ook niet met hem zou willen ruilen, al was het maar voor heel even. Hij wist alleen vrijwel zeker dat die twee nu op de ouderwetse Franse sofa lagen die hij bij mevrouw Peters had zien staan toen hij, de vorige avond, bij haar op bezoek was. Hij moest bijna lachen bij de gedachte: Dat kan niet echt comfortabel zijn, of wel soms? Hij was zachtjes van de divan opgestaan, stond nu in het midden van de kamer, en vroeg zich af wat hij doen zou. Een gevoel van walging maakte zich van hem meester. In de muur was steeds sneller dat stompzinnige darling darling te horen, en het eindigde allemaal met een gesmoorde schreeuw van de vrouw. Rjepnin vond het op kattegejank lijken, zoals je dat 's nachts in Londen vaak hoort. Katten zijn geliefde huisdieren. Vertwijfeld keek Rjepnin naar de muur die hem van die scène scheidde maar alle geluiden doorliet. Hij kon zich nauwelijks weerhouden om met zijn vuist op die muur te bonzen, om te laten merken dat hij dit alles niet wenste aan te horen. Wat hem vooral bitter stemde was niet wát er in die muur gebeurde, maar dat hij het moest aanhoren. Was hij daarvoor naar de oceaan gekomen? Is dat die fameuze liefde waar iedereen het over heeft? Wijlen Barlov had | |
[pagina 96]
| |
de gewoonte om wanneer hij zoiets meemaakte, toen in Kersj, dat vol zat met soldaten, gewonden en evacuées die op hun beurt wachtten om aan boord te gaan, op de deur te bonzen, luid zijn keel te schrapen en hen te feliciteren. Rjepnin hoorde nu de vrouw tegen Sorokin zeggen dat hij kennelijk vergat dat zij een kind had. Haar stem klonk nu dieper, verzadigd van genot. Rjepnin hoorde haar naar de badkamer gaan. Toen ze terugkwam heerste er enige tijd een diepe stilte, maar de komedie begon even later weer van voren af aan. Lachwekkend. Oh schat van me! Darling darling! Fantastisch. Fantastisch. How wonderful! Door al dat gekreun en gehijg heen hoorde hij Sorokin woedend tegen mevrouw Peters schreeuwen haar sigaret uit te doen. Doe die sigaret weg! Take away that cigarette! Ook hoorde hij de hese stem van de vrouw, die een paar keer zei dat zij dat lekker vond, zo. De momenten dat ze niet praatten - dat ze hun mond hielden - kon Rjepnin het nog wel uithouden, maar nu liep hij naar het raam, deed het open, en kreeg de neiging om, als een ruiter van zijn paard, van de vensterbank af te springen, de tuin in, en gewoon weg te gaan. Het was niet hoog. Hij voelde zich volslagen belachelijk. Opeens moest hij aan zijn jeugd denken, als hij in de schoolvakantie naar zijn Naberezjnaja ging en bij het open raam, waar de sering naar binnen groeide, zat te leren. En onwillekeurig keek hij naar de mussen onder het raam, op het stoffige paadje. Mus op mus. Hoelang duurt zoiets? Eén, twee seconden? Het vrouwtje schudt zich los maar het mannetje zit meteen weer boven op haar. Hoe vaak? Honderd keer? How wonderful. How wonderful, was er opnieuw in de muur te horen. Toen hij door de latten van de houten jaloezieën keek zag hij plotseling in de tuin de oude tuinman van mevrouw Fowey, en hij begreep dat zijn vlucht niet onopgemerkt kon blijven; de oude man zou vreemd opkijken als hij hem zomaar uit het raam zag springen. Alles zou uitkomen. Hij vond het zielig voor Peggy. Hij vond het ook zielig voor mevrouw Fowey, die lieve dikkerd, die de hele dag in het huis in de weer was. Zoiets heeft ze niet verdiend. En de tuinman wiedde onverstoorbaar het onkruid tussen de rododendrons. Hij droeg een blauw grof linnen hemd met opgerolde mouwen, een blauw voorschoot, schoenen met houten zolen, en een hoed met brede rand op het hoofd. Hij had een puntbaardje en hij | |
[pagina 97]
| |
deed rustig zijn werk, alsof er op de hele wereld niets anders bestond dan zijn werk en zijn schoffel, alsof hij niets te maken had met de oceaan, met de hemel of St. Mawgan, en ook niet met dit hotel waar hij zijn brood verdiende. Rjepnin keek verbijsterd naar die man wiens beperkte bestaan zich in stilte, eenzaamheid en afzondering afspeelde en die geen weet had van wat er om hem heen of in de wereld gebeurde. Die kranige oude man die met duidelijk plezier nuttig werk deed, leek hem het toonbeeld van gezond verstand. Hij benijdde die man, in dat plaatsje aan de oceaan. Het was duidelijk dat hij via het raam niet weg kon - dat hij vast zat in zijn eigen kamer, als in een val. Bij mevrouw Peters was inmiddels ook dát liefdesintermezzo geëindigd met haar ‘oh oh wat fantastisch’. Toen ze tot rust gekomen waren ging mevrouw Peters weer naar de badkamer. Toen ze terugkwam vroeg ze om een sigaret. Rjepnin hoorde vervolgens Sorokin tegen haar zeggen dat hij aan scheiden dacht. Van zijn vrouw. Zij leeft voortdurend in angst zwanger te worden, en verlangt van hem dat hij voor de voorbehoedmiddelen zorgt. Mevrouw Peters lachte. Ze was merkbaar veranderd. Ze deed nu aanhalig, en babbelde opgewekt. Tactvol probeerde ze Sorokin duidelijk te maken dat er van een scheiding geen sprake kon zijn. Sir Malcolm zou hem dat nooit vergeven. Hij moest geduld hebben. Zij zou er voor zorgen dat mevrouw Fowey het hele naseizoen in St. Mawgan bleef, dan konden zij vaker samen zijn in Londen. Om haar minnaar gerust te stellen zei ze dat haar man haar regelmatig uit Wenen belde en dat hij voorlopig niet van plan was thuis te komen, zeker niet voor Kerst. Hij hoorde ook Sorokin naar de badkamer gaan en toen hij terugkwam klonk het gerinkel van glazen en begon zich, vanaf het plafond, weer de geur van een sigaret te verspreiden. Hij hoorde mevrouw Peters nu op aanhalige toon tegen Sorokin zeggen: ‘Peggy begint morgen met haar paardrijlessen.’ Ze zouden deze week vaker alleen kunnen zijn. Daarna werd het weer stil, en kort daarop hoorde hij haar weer zachtjes kreunen van genot. Het duurde nu veel langer, terwijl ze weer, alsof het haar pijn deed, uitriep: ‘Fantastisch fantastisch.’ En dat alles eindigde even later met het uitroepen van zijn naam, wat klonk als kattegejank: Constantine Constantine oh oh - wat dan weer klonk als au-ooh, au-ooh. (Mevrouw | |
[pagina 98]
| |
Peters sprak de naam van haar minnaar uit als: Kenstentain Kenstentain. Rjepnin kon zijn lachen bijna niet houden.) Uitgeput begon ze vervolgens poeslief tegen Sorokin te praten, en met een stem die diep uit haar keel kwam vroeg ze hem of er iets was. Ze zei: ‘U stelt me teleur vandaag - waar is uw opgewektheid gebleven?’ Rjepnin was geschokt toen hij hoorde hoe Sorokin nederig om geld begon te bedelen. Zijn keel schrapend begon hij op matte toon te vertellen hoe zijn vrouw en hij deze maand de aflossing van de hypotheek, die zij dankzij het geld van sir Malcolm hadden kunnen nemen, niet konden betalen. Hij vroeg mevrouw Peters timide hem te helpen. Rjepnin stond nu als versteend te luisteren. Die beroemde Rus? Eén van de jongste Engelse piloten? Gigolo? Maquereau? Hij hoorde haar aansteker. Zou ze weer een sigaret opgestoken hebben? Hij was gedwongen naar de ijskoude stem van die vrouw te luisteren, die beheerst - beleefd - antwoordde dat Sorokin moest wachten. Haar man was op reis - op een heel gevaarlijke reis - voegde ze er aan toe. Daarover kon pas gepraat worden na zijn terugkeer. Na die laatste ontvoering - van generaal Markov - in Parijs heeft iedereen z'n geld vastgezet. Helaas. Er is niet meer zo gemakkelijk aan geld te komen. Sorokin moest de demobilisatie afwachten en dan naar Parijs gaan, als gewoon burger. Haar man kon hem aan een baan helpen. Hij zou daar volgende maand zijn. Sorokin begon toen nog harder te bedelen. Hij kan zich een leven zonder uniform niet voorstellen. Hij wil bij zijn vrienden blijven, die binnenkort naar Berlijn gaan. Hij zou er een eind aan maken als ze van hem een verkoper zouden maken, van dat, wat de Fransen noemen: soutien gorge en de Engelsen: bra. Hij zou niet verder kunnen leven als hij niet meer elke ochtend met zijn vliegtuig zou kunnen opstijgen. Hij laat zich niet van zijn vrienden scheiden. Zij moet dat kunnen begrijpen, ook al is ze geen man. Laat hem tenminste nog één, twee jaar zijn uniform. Zij weet toch dat ze naar Berlijn gaat. Waarschijnlijk om haar gunstig te stemmen, begon Sorokin haar onstuimig te liefkozen. Ze lachte. Wie weet hoe lang die komedie in de muur nog geduurd zou heb- | |
[pagina 99]
| |
ben als er buiten, onder Rjepnins raam, niet plotseling tumult was ontstaan. Er sloeg iets tegen de muur, iets van ijzer - misschien een spade, misschien een schoffel - de tuinman schreeuwde iets, en de hond begon onder het raam te blaffen. Bij mevrouw Peters was het doodstil geworden. Op de bovenverdieping hoorde Rjepnin iemand lachen en iets uit het raam roepen. Hij kende die stem - het was het kamermeisje. Lucy. Zij schreeuwde. ‘Was het nou een rat, een konijn of een eekhoorn?’ A rat, a rabbit, a squirrel? Er zaten ratten in de tuin, in een kas waar nu het tuingereedschap bewaard werd. Rjepnin hoorde niet goed wat de tuinman antwoordde, maar hij hoorde duidelijk hoe mevrouw Peters - met angstige gedempte stem - haar minnaar wegstuurde. ‘Ga weg, ga weg! Get out get out.’ Zelfs meende Rjepnin te horen hoe Sorokin zich hals over kop aankleedde, hoe hij als een dief het halletje binnensloop, de deur naar de gang opendeed en hoe zijn voetstappen steeds zachter klonken, en wegstierven. Rjepnin stond bij de deur. Hij hoorde mevrouw Peters fluiten, door haar appartement lopen en naar de badkamer gaan. Water ruiste als een waterval. Water welde op, klaterde als een fontein. Rjepnin hield zijn adem in. Hij wachtte op het moment dat hij zijn kamer uit kon, weg uit het hotel. Hij bedacht opeens dat Lucy had gevraagd of het misschien een eekhoorn was die door de hond was opgejaagd. Rjepnin herinnerde zich de eekhoorntjes uit zijn jeugd, en hij was nu net zo geschokt als toen hij voor het eerst merkte dat de Engelsen ze, in de voorsteden van Londen, in hun tuinen verdelgen, als schadelijke dieren. Voor Rjepnin was de eekhoorn het liefste speelkameraadje, zoiets als een zusje, in de tuinen van Naberezjnaja. Het lot had hem blijkbaar naar Cornwall gebracht om er achter te komen dat eekhoorns in sommige landen gedood worden als schadelijke dieren. En toen hij mevrouw Peters terug hoorde komen, vrolijk fluitend, vroeg hij zich opnieuw af hoe het mogelijk was dat het hier zo gehorig was dat zelfs de meest gedempte geluiden door de muur drongen. Er moest ergens in die muur een opening zijn, een gat, waardoor zelfs de rook van haar sigaret zijn kamer binnendrong. | |
[pagina 100]
| |
Toen even later alles weer rustig werd en mevrouw Peters haar jaloezieën opengedaan had, naar buiten gegaan en vertrokken was, begon Rjepnin de muur te onderzoeken die hem van dat alles scheidde. Hij klom zelfs op de vensterbank en dook in de hoek achter de gordijnen. Toen hij de gordijnen wegschoof kwam er vlak onder het plafond een ouderwetse ventilator te voorschijn die hij niet eerder opgemerkt had - waaraan enige losse stukken karton hingen, en een vieze doek. De gebeurtenis in de muur had een even vernietigende uitwerking op deze romantische Rus als de laatste regels van een droevige Russische roman. Is dat liefde? Is dit de oorsprong van alle dingen? Een reu en een teef die aan elkaar vastgeplakt zitten en zich niet van elkaar los kunnen maken voor ze afgekoeld zijn? Is dit de bedoeling van een vakantie in Cornwall? Toen hij na de gebeurtenissen het hotel verliet, was Rjepnin blij dat hij de volgende dag naar Londen kon vertrekken. Twee weken doorbetaalde vakantie (‘onbetwiste vooruitgang van de mensheid’) waren voorbij. Maar de meesten bleven nog een paar dagen langer weg. Het kwam vaker voor in de elegante winkels van Londen, en het werd niet bestraft. Het wordt oogluikend toegestaan. Meestal kom je pas op maandag terug, twee dagen later. Ook Rjepnin mocht van Robinson tot de drieëntwintigste augustus wegblijven. Na het incident met Sorokin in de muur, besloot hij de volgende dag al te vertrekken. Niets zou hem verhinderen te vertrekken wanneer hij wilde. Die avond, toen hij het hotel had verlaten met een gevoel van walging - wat duidt op een eerste teken van ouderdom - bleef Rjepnin lang, totdat het donker werd, aan het strand zitten. Na een licht regenbuitje was de oceaan heel kalm geworden. De oceaan schitterde vlak voor zonsondergang glad en oneindig, en alles wat er op aarde gebeurde werd erin weerspiegeld. Rechts van het restaurant op het kruispunt liep de weg omhoog, langs de hotels, in noordelijke richting naar het dorpje dat volgens overlevering het decor vormde voor Tristan en Isoldes liefde. De heuvel was groen - hij zag de witte vissershuisjes, de tuinen waren van elkaar gescheiden door heggen en losse stenen. Links was de helling nog steiler, met gras begroeid, en een smal weggetje liep vlak langs een ravijn. Voor hem lag de zee. Hij zat daar tot de zon onderging en verdween achter de horizon als een reusachtige rode fakkel. Zij doofde uit in | |
[pagina 101]
| |
de verte zoals mensen in een ver verleden geloofden dat zij uitdoofde. En dat je bijna kon horen hoe het siste, in het water waar geen eind aan kwam. Alles gloeide - de rotsen, de hemel, zelfs die oneindige horizon leek te gloeien. Het zand voelde warm aan, alsof het stofgoud van de zon was. Hij staarde naar de rots waar hij vanaf wilde duiken, zoals hij vroeger zo vaak gedaan had. De rots was rood, als een bouwsel van koraal. Hij schaamde zich dat hij die duik zolang had uitgesteld, omdat hij bang was geworden van de oceaan. - En ook dat was een teken van beginnende ouderdom. En die duik had hij uitgesteld tot morgen, de dag van zijn vertrek uit Cornwall. Dat moest zijn ‘Vaarwel, Cornwall’ worden. Ze zouden elkaar nooit meer terugzien. Hij had er niet in het minst spijt van dat hij wegging. Kort voor zijn vertrek naar Londen was het hem duidelijk geworden dat al die vrouwen in het hotel hem, om de een of andere duistere reden, ook in Londen wilden blijven ontmoeten. Zij lieten allemaal weten dat ze Nadja wilden leren kennen. Zij vielen hem lastig in de bar. Vroegen hem waar hij geweest was. Kwamen naar hem toe op het strand, en wilden dat hij mee ging zwemmen. Mevrouw Peters vroeg hem om met haar en met haar dochter Peggy te dansen. En zijn jonge landgenote Lady Park zou hem leren surfen. Graaf Andrej en de generaalsvrouw Barsoetov hadden telefonisch uit St. Ives - bij mevrouw Fowey - naar hem geïnformeerd. En mevrouw Krilov vroeg hem of hij een dag mee wilde naar haar geboorteplaats, het stadje Truro (wat in het hotel uitgesproken werd als Tjoero en Troero en Troeroe), Krilov lag in het ziekenhuis, voor een dag of twee. Toen hij afscheid kwam nemen vertelde mevrouw Fowey Rjepnin dat ze allemaal - behalve zijzelf en ‘de jonge dame uit Smolna’ - teruggingen naar Londen. En allemaal boden ze hem een lift naar Londen aan. Alleen Sorokin keek hem in het voorbijgaan brutaal aan. Hij riep lachend: Rad Vas videt', knjaz'.Ga naar voetnoot* Om die laatste dag verdere contacten met deze vakantiekennissen te vermijden, hield Rjepnin zich schuil tussen de rotsen aan de kust. Die laatste dag in het hotel ontweek Rjepnin iedereen, niet alleen omdat wat hij in de muur gehoord had hem deprimeerde, maar ook omdat hij niemand, behalve de generaalsvrouw Barsoetov, ooit nog | |
[pagina 102]
| |
zou willen ontmoeten. Hoewel Rjepnin tegen Nadja ooit uitgeroepen had dat hij - als hij in Frankrijk geboren was - een St. Just had kunnen zijn, was hij een junker en bleef een junker, die met de mannen en de vrouwen uit de middenklasse niets te maken wilde hebben. Cornwall had hem noch het verleden doen vergeten, noch gemoedsrust gebracht. Integendeel, tussen al die landgenoten had hij het gevoel dat hij geen balling was maar zich weer in Rusland bevond, in het Rusland van zijn jeugd. Alsof hij niet al vijfentwintig jaar in het buitenland woonde. De hotelgasten, de Russen, deden allemaal alsof ze nog in Kersj waren. De weg die hij had afgelegd van St. Petersburg naar Odessa, en vandaar via Kersj naar het buitenland, voerde hem nu via dit hotel en via Londen terug naar Kersj en St. Petersburg. Hij vond het verwarrend dat hij hier, in dit verre Cornwall, zijn landgenoten ontmoette die hem als door een wonder terugbrachten naar Rusland, naar St. Petersburg, dat hij nooit zou vergeten - en waar hij iemand anders was geweest. De laatste tijd moest hij ook zo vaak aan Pokrovski denken, terwijl hij hem slechts één keer in Parijs, in de Russische kerk, gezien had. En na bijna dertig jaar zat hij weer tussen de Russen en Russinnen, in het buitenland, alsof ze allemaal gekomen waren om hem te halen, als in een boze droom - ze deden hem denken aan wassen beelden, in de coïtus verstrengeld. Terwijl hij zo in Cornwall aan het strand zat, starend over zee, zag hij zichzelf plotseling het station uitlopen, en de Nevski Prospekt over, langs de haven, door het park, in de hitte van de augustusmaand - maar dan van een Russiche augustusmaand. De wereld is een gekkenhuis. Hij kon niet geloven dat hij werkelijk in Cornwall was. Het was de laatste dag in Cornwall, vlak voor zijn vertrek, en nooit had hij zo sterk het verlangen gevoeld om nog eenmaal dat mooie stadje van zijn jeugd te zien, waar hij zo van hield. Dat hij verlaten had om zijn vader op te zoeken in Finland - voor een dag of twee, drie - maar wat, uiteindelijk, een scheiding van dertig jaar zou worden. En zie nu eens, terwijl hij aan de rotsachtige kust van Cornwall zit, loopt hij als een maanzieke door de parken, langs de kade, waar hij als kind zo vaak, zelfs in zijn dromen, rondgerend heeft. In gedachten zag hij de fonteinen van Petrodvorec. Hij walgde van Sorokin. ‘Klaarmaker’ in andermans huwelijk. | |
[pagina 103]
| |
Gigolo. Nee, dat is geen liefde. Nee, hij zou dit nooit aan Nadja vertellen. Hij zou haar vertellen dat hij in Cornwall de fonteinen van Petrodvorec zag, die naar een betere, mooiere wereld leiden, als een poort van water, als een vlam van water; hartverwarmend als Russische danseressen - fonteinen van omhoog springende ballerina's - fonteinen van zeeschuim, of van sneeuw. Die daar in het park met de kracht van een geiser uit het groen omhoog spuiten. Sorokin is zielig. Dat is geen Rus. Hij werd geboren toen zijn ouders al in het buitenland waren. Een mooie jongen, dat wel. Maar lachwekkend. Zij rookt daarbij. Twee sigaretten tegelijkertijd. Eén daarvan is Sorokin. Twee geneugten. Sorokin als rook. Terwijl hij nu bijna geamuseerd aan die onnozele Sorokin dacht, zag hij plotseling al die fonteinen voor zich. Het was alsof ze op klaarlichte dag in zeeschuim veranderden en steeds dichterbij kwamen, helemaal tot aan het strand van Cornwall. Zij komen hem vertellen dat niemand het recht heeft hem ertoe te veroordelen zijn hele leven in het buitenland door te brengen - terwijl hij daar, in hun nabijheid, geboren is. Alles wat hij verlangde was nog één keer langs die kade te rennen, zoals hij in zijn jeugd zo vaak had gedaan. Om niet van Sorokins coïtus in Cornwall getuige te hoeven zijn, om aan zijn gouvernante te ontsnappen, een Engelse die zijn vader voor hem uit Engeland had laten komen. Hij kon zich nauwelijks inhouden om uit te schreeuwen dat hij nog één keer over het water in Petrodvorec wilde lopen. Monniken en bedelaars doen dat in Azië - waarom zou hij dat niet in Rusland mogen? De oude dame, gravin Panova, had een grote vergissing begaan toen ze hem naar Cornwall stuurde, naar dat hotel. Wie zijn die mannen? Wie zijn die vrouwen? Het liefst was hij uit Engeland gevlucht, naar Parijs, als daar niet Napoleon begraven lag. Napoleon werkte op deze Rus als een rode lap op een stier. Zat hij eenzaam op de rotsen van het eiland St. Helena? Ja ja, maar had hij ooit in zijn leven aan iets anders gedacht dan aan de coïtus? Hij was, zeggen ze, een groot generaal - ja ja, maar wat deed hij vlak voor de slag bij Borodino. Hij liet zijn kapper komen. Hij zat tussen zijn parfumflesjes terwijl anderen hun dood tegemoet gingen. Hij had een buikje. Keizer. Rjepnin had altijd een scheldwoord klaar voor Napoleon. Wat moest je eigenlijk met die prachtige natuur, wat moest je ermee? Sorokins coïtus die | |
[pagina 104]
| |
hij had moeten aanhoren, bedierf voor Rjepnin zelfs het plezier in de natuur, die avond. Hij ging vaak met Nadja naar de kust, niet ver van Londen, om een beetje uit te waaien. Hij herinnerde zich hoe overweldigend die natuur was als het hoog tij werd. En als de zee zich terugtrok, zaten ze bedroefd naar die stinkende modder in ondiepe geulen te kijken. Ze kwamen moe terug van zo'n uitstapje. Het is Rjepnin gelukt nog dezelfde dag, na dat voorval met Sorokin in de muur, de brief aan Nadja af te maken. Hij had die dag een brief van haar ontvangen. Ze schreef hem dat ze weer terug was uit het ziekenhuis (‘niets bijzonders, een vrouwenkwaaltje’) en dat ze zich erg goed voelde. Hij was vastbesloten, haar alleen de prettige dingen over Cornwall te vertellen, als hij weer thuis was. Over Sorokin zou hij het zeker niet hebben. Aan het strand, bij de rotsen waar hij twee weken geleden voor het eerst had gezeten, wachtte Rjepnin op de zonsondergang en besloot het scheldwoord dat, naar men zegt, Cambron de Engelsen naar het hoofd slingerde toen ze hem toeriepen zich over te geven - voortaan door iets anders te vervangen. Om zachtjes binnensmonds Shakespeare te citeren - men moet leren zwijgen. The rest is silence. Starend naar de zonsondergang - aan de kust die hem, toen hij in Cornwall aankwam, zo majestueus leek - was hij er die dag van overtuigd dat ook in de liefde heel wat onuitgesproken moest blijven. Zou men hem geloven als hij vertelde dat een beroemde piloot van de Engelse luchtmacht - een Rus - een vrouw zo kon bidden en smeken, terwijl ze onder hem ligt te roken, zijn schuld aan de bank af te betalen? De wijzen uit de oudheid, wist Rjepnin, geloofden daadwerkelijk dat een vrouw ongeluk brengt, of ze nu goed en mooi is of niet, of ze nu geschaakt is om een echtbreekster te worden zoals de schone Helena, of tien jaar trouw wacht tot haar man uit de oorlog terugkomt. Doe die sigaret weg. Take away that cigarette! Wat heeft het voor zin te vertellen over iets dat op zichzelf al belachelijk en idioot is, en dat zich in een mensenleven eindeloos herhaalt? Men moet leren zwijgen! Hij heeft zich lang niet zo goed gevoeld als nu, na het zwemmen en het zonnebaden. Dat fysieke gevoel van kracht in zijn schouders, benen, armen, leek hem het enig aangename wat hij tijdens die vakantie had meegemaakt. | |
[pagina 105]
| |
Rjepnin zou zich ook later die zonsondergang in Cornwall, kort voor zijn vertrek naar Londen, nog goed herinneren. Nu dacht hij nog steeds met walging aan die middag in het hotel, en hij kon nauwelijks wachten om St. Mawgan te verlaten. Hij was van plan de volgende dag af te reizen en niets zou hem daarvan afbrengen. Zijn geld was trouwens ook op. Hoewel mevrouw Fowey hem had aangeboden om nog enkele weken in haar hotel te blijven, zij had immers zowel van de oude dame, gravin Panova, als van het legioen vernomen, dat zijn vakantie verlengd kon worden en dat alle kosten gedekt waren, weigerde Rjepnin daarover te praten. Dat hij de volgende dag toch niet wegging was toeval, iets wat hij aan de vooravond van die dag nog niet kon weten. Hij had de laatste tijd de gewoonte steeds weer te zeggen dat alles in het leven toeval is. Een ongelukkig leven - toeval. Ontmoetingen - toeval. Raspoetin - toeval. Meneer Novgorod - toeval. De dood - toeval. Gods wil - toeval. Die mooie zonsondergang was ook toeval. Terwijl hij daar op de rotsen zat, met zijn rug tegen een steen geleund als tegen een zacht kussen, leek het opnieuw alsof wijlen Barlov hem vriendelijk in het oor fluisterde: Kijk wat een wonderlijke metamorfose! Vot, neobyknovennaja metamorfoza, knjaz. Nadja zal niet lang meer bij hem blijven, zij zal hem verlaten, maar zie - hij heeft nu de oceaan. Hij moet zich vastklampen aan die zonsondergang. De oceaan is het grootste en mooiste wat God geschapen heeft. God schonk hem in plaats van een vrouw een ontmoeting met de oceaan, die oneindig is. En dat wat hij in de muur hoorde? Sorokin? En die mevrouw Krilov die bleef zeuren over dat uitstapje naar Truro? Wat een mooi stadje, uwe hoogheid. Poëzie, uwe hoogheid. Vakantie, uwe hoogheid. Liefde, uwe hoogheid. ‘Kom nou, liefde!’ zei Rjepnin plotseling hardop. In Tver, in Rusland, was al beschikt dat die Rus, Krilov, daar geboren werd om langs een omweg naar Engeland te komen, waar hij trouwde. En in dat andere stadje, waar mevrouw Krilov het steeds over had, was beschikt dat daar, dertig jaar geleden, ene Patricia Myers geboren werd, en dat die twee exemplaren van het menselijk ras elkaar tegenkwamen. In een ziekenhuis waar ze tijdens de oorlog werkten, wat een onmiskenbaar teken van vooruitgang van de mens- | |
[pagina 106]
| |
heid in de oorlog is. Worden er daarom oorlogen gevoerd? Worden er daarom kinderen geboren? Moest het van de Almachtige tot een coïtus komen tussen die Rus uit Tver en die vrouw uit Cornwall? Is het niet hetzelfde geval met Sorokin en mevrouw Peters? Betekent vrije wil niet meer dan een sigaret en dat tijdens de coïtus? Mijn God, handen vol werk voor de Allerhoogste. |
|