Ik nam een slok van mijn glas en bestudeerde onder het drinken zo onopvallend mogelijk het uiterlijk van deze man die tien jaar eerder zoiets was geweest als voorzitter van de plaatselijke winkeliersvereniging, terwijl hij volgens mij President-Direkteur had kunnen zijn van een groot Internationaal Concern.
Hij was zichtbaar ouder geworden en zag er vermoeid uit.
Ik schatte zijn leeftijd ergens halverwege de vijftig. Zijn kleding zat, als vanouds, perfekt, maar in zijn hals was het begin te zien van lelvorming.
- U bent toch meneer Petrovitch?, vroeg ik.
Hij nam me even nadenkend op en antwoordde toen:
- Ja, inderdaad...
- Mag ik u iets aanbieden?
Hij leek even te aarzelen, maar antwoordde toen:
- Ja, graag ja, dank u...
Dragan Petrovitch zei U tegen mij. Dit was een histories moment en ik besloot het met gepaste nieuwsgierigheid uit te buiten.
Ik wenkte de barkeeper die het glaasje, dat nog half vol stond, bijvulde uit een houten kruik met koperbeslag; een voorraadje drank dat kennelijk bestemd was voor privégebruik.
- Wel stil vanavond..., zei ik toen.
- Ja. Ja..., antwoordde de heer Petrovitch.
Het zigeunerorkestje zaagde moedeloos voort uit diverse hoeken van de lokaliteit.
- De weekends maken zeker veel goed?, ging ik monter verder.
- O ja. Jazeker, ja...
- En het seizoen natuurlijk...
- Ja, natuurlijk... Ja...
Hij haalde nu uit zijn binnenzak een zilveren sigarettenkoker tevoorschijn, knipte hem open en hield hem mij voor. Ik bedankte.
Stilte.
Ik nam een grote slok uit mijn glas.
- Uw ouders hadden hier vlak naast toch een ijssalon?
- Ja, inderdaad ja...
- Daar ben ik heel wat keren geweest... Prima ijs...
- O ja...
- Ja...
Hij gaf zichzelf vuur met een grote, zilveren aansteker, nadat hij met het mondstuk van zijn sigaret een aantal keren op het harde op-