heeft zeker een half uur op de stoep staan wachten.’
Van haar beschrijving werd ik niet wijzer. Ik begon me nu ook zonder hasj in mijn zakken ongerust te maken. 's Nachts kon ik de slaap niet vatten. Hasj. De wind fluisterde het vanuit de boomtop voor mijn slaapkamerraam. Hasj, hasj.
Maar zodra ik de fabriek binnenliep waren angst en achterdocht vergeten. Ik gaf Robert zijn geld. Robert sloeg me joviaal op de schouder.
‘Big heads make big deals,’ lachte hij.
‘I love you in the blubber,’ zei mijnheer Bethlehem, terwijl hij langs ons naar de produktiehal liep. Wij riepen hem na: ‘Zulthoofd!’
Woensdagochtend was de sfeer minder ontspannen. Robert had geen hasj kunnen krijgen.
‘Sorry. Ik heb het vrijdag pas.’
‘Daar zit ik mooi mee,’ klaagde ik. ‘Ik heb vanavond klanten. Wat moet ik doen?’
Robert haalde zijn schouders op. ‘Gewoon,’ zei hij. ‘Niks.’
‘Niks? Maar ik heb toch afgesproken?’
‘Ja hoor eens, je bent toch geen melkboer? Laat ze maar wachten. Ze zijn van jou afhankelijk. Heb je niet, dan gaat het over.’
Hij pakte me bij de schouder en keek me doordringend aan.
‘Je bent veel te soft. Ze lopen over je heen als je...’
Achter ons zwaaide de deur open. Bethlehem.
‘Zeg, hébben jullie soms wat met elkaar?’
Terwil ik mij bukte om mijn werkschoenen aan te trekken zag ik dat Robert rood werd in zijn gezicht. Ik keek opzij naar Bethlehem. Die keek hem spottend aan en schudde langzaam zijn hoofd. Ik voelde mij onbehaaglijk.
De rest van de week meden Robert en ik elkaars gezelschap. Pas vrijdagmiddag liepen we weer samen naar de trein. Onder het lopen stopte Robert een pakketje in mijn zak.
‘Vijftien gram Pakistan,’ fluisterde hij. ‘Voor maar vier per gram.’
Ik floot tussen mijn tanden. ‘Goedkoop.’
Robert knikte. ‘Vriendenprijsje.’
Op het perron gebaarde hij me apart te komen staan. Hij keek om zich heen, boog zich naar mij toe en gaf mij op fluistertoon goede raad. Niet laten afdingen. Vrienden geen korting geven. Niet pra-