GedichtGa naar voetnoot*
Osip Mandelstam
(Vertaling Werkgroep Slavistiek Leiden)
Wij leven en hebben geen voet aan de grond,
Wij spreken alleen met een blad voor de mond,
En waar wij vertrouwelijk raken
Komt de man in het Kremlin ter sprake.
Zijn vingers zijn dik en als wormen zo vet,
En onder zijn woorden wordt alles geplet.
Zijn kakkerlaksnorren smalen,
Zijn laarzenschachten stralen.
Om hem heen het gespuis dat beweegt op zijn wens,
Dunhalzige leiders, half monster, half mens.
Zij hinniken, blaffen, miauwen,
En hij alleen trekt aan de touwen.
Als hoefijzers smeedt hij bevel op bevel:
Jij moet zus, jij moet zo, jij moet niet, jij moet wel!
Hangop is zijn lievelingseten
En breed is de borst der Osseten
Мы живем, под собою не чуя страны,
Наши речи за десять шагов не слышны,
А где хватит на полразговорца, -
Там припомнят кремлевского горца.
Его толстые пальцы, как черви, жирны,
А слова, как пудовые гири, верны.
Таранканьи смеются усища,
А вокруг его сброд тонкошеих вождей,
Он играет услугами полулюдей.
Кто свистит, кто мяучит, кто хнычет,
Он один лишь бабачит и тычет.
Как подковы ндет за указом указ -
Кому в пах, кому в лоб, кому в бровь, кому в глаз.
Что ни казнь у него, - то малина
|
-
voetnoot*
-
Dit gedicht (over Stalin) kwam Mandelstam te staan op verbanning naar Voronezj (zie het gedicht van Achmatova, p. 130), in 1934. Hij stierf kort na zijn tweede arrestatie in 1938.
|