De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
De taal van KazantzídisGa naar voetnoot*
| |
[pagina 54]
| |
van alle andere, althans jongere, mensen voor zijn rekening te nemen. Heel even komen we hier op kleine afstand van Christós (met de klemtoon op de tweede lettergreep, wel te verstaan). Het lied heet Kambána (Kerkklok), en met klokgelui begint het ook:
Kerkklok, lui verbitterd
Lui, kerkklok, droef
En hou niet op, m'n kerkklok
Lui bitter om mij:
't Is mijn beurt om te sterven.
En laat dan de klokken nooit meer
Zo treurig luiden
Dat moeders voortaan niet meer
Om hun kinderen tranen laten.
Heel de wereld zal om mij huilen
Meisjes zullen me bewenen
Bij mijn graf zullen ze samenkomen
Om lieve liederen te zingen
En het met bloemen te versieren.
Καμπάνα, χτύπα πιϰραμένα
χτύπα, ϰαμπάνα, ϑλιβερά
ϰαμπάνα μου μη σταματάς
χτύπα πιϰρά για μένα᾽
για να πεϑάνω έχω εγώ σειρά.
Κι ας μην ξαναχτυπἠσουνε
ϑλιμμένα οι ϰαμπάνες
να μην ξαναδαϰρύσουνε
για τα παιδιά οι μάνες.
Ο ϰόσμος όλος ϑα με ϰλάψει
ϰοπέλες ϑα δαϰρύσουνε
στο μνήμα μου ϑα μαζευτούν
να πουν γλυϰά τραγούδια
ϰαι με λουλούδια να το στολίσουνε.
(refrein) Of wordt hier bedoeld dat er bij Kazantzídis' onverhoopte dood zo geklaagd zal worden dat al het gejammer van moeders om hun kinderen daar voortaan bij in het niet zal vallen? Misschien wel in de helft van Kazantzídis' liederen staat de moeder óf centraal, óf tragisch terzijde. Met zijn eigen moeder, die de naam Gethsemaní draagt, heeft hij een uitzonderlijk innige verhouding. Vasílis Vasilikós, die eind 1977 en begin 1978 menig weekeind met hem is opgetrokken, schrijft in zijn daardoor geïnspireerde boekje Mijn hele leven:Ga naar eind3. ‘Stélios met zijn vrienden is één ding. Stélios met zijn vrouw (elk van zijn vrouwen) een tweede. Stélios met zijn moeder, dat is iets unieks. Want mevrouw Gethsemaní houdt wel van een glaasje. Het mag echter niet, de dokters verbieden het haar ten strengste. Stélios raakt buiten zichzelf elke keer dat ze aan tafel verder wil gaan na het tweede glas. En zij drinkt natuurlijk nooit in haar eentje. Alleen als hij erbij is.’ Zelf heb ik vóór de kolonelsdictatuur die in 1967 uitbrak Kazantzídis verscheidene malen zien en horen optreden, met zijn toenma- | |
[pagina 55]
| |
lige levensgezellin Marinélla steevast als tweede stem. (Hoe zij zich later van hem losmaakte en zelf een gevierde solo-zangeres werd, is een verhaal apart.) Het was de tijd dat de Grieken zich, zoals ze zo graag doen, hadden opgedeeld in Kazantzídis-adepten en Bithikótsis-adepten. Zelf behoorde ik eerlijk gezegd tot de aanhangers van laatstgenoemde zanger, met zijn ‘houten stem’, maar ik zal de laatste zijn om te loochenen dat we een minderheid waren, en natuurlijk erkenden we ook de grote kwaliteiten van Stélios. Een hele avond met zijn liederen kon ons echter vermoeien, een hele avond Bithikótsis niet. Kazantzídis, dat valt ook toe te geven, was een wereld op zichzelf. Bithikótsis groeide, in een latere fase, in de geniale liederen van Theodorákis, op teksten van de grootste Griekse dichters, en nog later werd hij een Xarchákos-zanger. Ook Kazantzídis heeft wel wat van Theodorákis gezongen: Vrácho Vrácho (Rots Rots) op tekst van Dimítris Christodoülou werd zelfs klassiek, en Ápones Exousíes (Onbarmhartige autoriteiten) op tekst van Michális Kakoyánnis, dat na de dictatuur op een lp verscheenGa naar eind4. maar helaas totaal onopgemerkt bleef, reken ik tot Theodorákis' mooiste liederen. En zelfs Chatzidákis is bij enkele van zijn liederen met Kazantzídis en Marinélla in zee gegaan. Maar als men aan Kazantzídis denkt, denkt men toch niet in de eerste plaats aan deze liederen, terwijl de naam Bithikótsis meteen Epitáfios en Romiosýni oproept. Lyrische heroïek tegenover klagend pathos. (Het enige min of meer patriottische lied dat Kazantzídis ooit heeft gezongen, Cyprus is Grieks, is geheel vergeten.) En nu is Bithikótsis uitgezongen - een nieuwe lp, na zijn ‘afscheid’ toch nog weer vervaardigd, maakt dat pijnlijk duidelijk - terwijl ingewijden beweren dat Kazantzídis' stem, soms nog op feesten te horen, nog steeds aan sterkte wint. Nagaan kunnen we dat niet, want hij ‘zwijgt’ al elf jaar, waardoor hij reeds bij zijn leven tot legende wordt. In 1976 kwam zijn laatste lp uit, tevens zijn allersuccesvolste, op tekst van de schrijver Pythagóras (= Pythagóras Papastamatíou), die in 1979 overleed.Ga naar eind5. Meteen daarop kreeg Kazantzídis hevige ruzie met zijn firma, Mínos Mátsas & zn., en doordat hij daarmee in een onbewaakt ogenblik een contract had gesloten voor nóg drie lp's, kon hij niet voor andere firma's zingen. Mátsas werd beschuldigd van een Shylock-achtige opstelling, en aangezien hij inderdaad jood is en het | |
[pagina 56]
| |
antisemitisme in Griekenland latent, kwamen er stukken in Atheense schendbladen waarin de grote zanger werd voorgesteld als het slachtoffer van een joodse, anti-Griekse samenzwering. Zelf kwam hij met een originele oplossing: ‘nationalisatie van mijn stem.’ Al veel eerder was Kazantzídis opgehouden op te treden in bouzouki-tenten. Dit gaat terug op een nog oudere legende, uit 1965, toen hij op een avond midden in een lied van de piste zou zijn weggelopen nadat een Engelse, in het kader van het breek-ritueel, twee volle whiskyflessen naar hem had gegooid, die aan zijn voeten uiteenspatten. Niemand weet te vertellen welk lied het was, maar het zou mooi zijn als hij het, bij een eventueel herverschijnen, alsnog uitzong. Van tijd tot tijd komen er in de kranten impressies over de onttrokken manier waarop de zanger de laatste jaren leeft, waarbij vissen als hobby het oude kaarten zou hebben vervangen. Ook Vasilikós heeft daartoe bijgedragen in zijn genoemde boekje, dat overigens meer hagio- dan biografische elementen heeft. Het is vooral een karakterschets, die begint met de woorden: ‘Stélios is kalm.’ De ex-zanger komt eruit te voorschijn als asceet, puritein, kuis, anti-alcoholist, meer geïnteresseerd in anderen - vooral eenvoudige lieden die hij ontmoet - dan in zichzelf. Dit laatste kan verwondering wekken, want wat in zijn liederen het hevigst wordt bezongen en beleden is een laaiend, onbegrensd en ongebonden ‘ik’:
Als je wilt zien wie ik ben
En wat voor waarde ik heb
Ga dan eens aan de mensen vragen
Hoeveel vrouwen me beminnen
Maar waar ik niet op let.Ga naar eind6.
Αν ϑες να δεις ποιος είμαι εγώ
ϰαι τι αξία έχω
τράβα ϰαι ρώτα να σου πουν
πόσες γυναίϰες μ´ αγαπούν
κι εγώ δεν τις προσέχω.
Nu is er met dat hevige ‘ik’ in Griekenland iets aan de hand. Op zichzelf steekt er niet veel kwaad in, integendeel. Wie in Griekenland gaat opsommen wie er allemaal van de partij waren bij een maaltijd of een uitstapje, begint met ‘ik’; pas daarna komen de anderen. En dat is toch eigenlijk ook heel logisch. Het woord ‘egoïsmós’ heeft hier niet meteen een ongunstige betekenis. Het zit heel dicht bij zelfrespect (filótimo, aftosevasmós, perifánia, axioprépia - allemaal termen die in elkaar overgaan). ‘Hij | |
[pagina 57]
| |
deed het uit egoïsme, hij heeft nu eenmaal zijn egoïsme’ - als men dat in Griekenland zegt, geldt het als vergoelijkend, en wie geen egoïsme heeft, mist toch eigenlijk iets. Kazantzídis' teksten lijken een uitwerking van dit egoïsme, en juist dit draagt waarschijnlijk bij tot zijn succes. Natuurlijk is voor dit succes zijn stem - herkenbaar uit duizenden, hoewel er de laatste tijd een bekwame imitator, Leonídas Velís, optreedt - de eerste factor. Zijn stemcontrole ook, die des te heviger moet functioneren omdat een van de belangrijkste facetten van die stem het klaagvolume is, het steeds terugkerende ‘ach...’ van de klagende ik. De Grieken spreken van ‘klapsiáriko’, dat men met ‘huilerig’ zou moeten vertalen, maar dát dan weer, net als ‘egoïsme’, in de meest gunstige betekenis. Als een Griekse man huilt, kan het niet anders dan mooi zijn.
Vannacht, lieve moeder,
Zal ik huilen tot de morgenstond
Want de wereld is onrechtvaardig
En heeft mij te gronde gericht
Απόψε, μάνα μου γλυϰιά
ϑα ϰλάψω ώοπου να φέξει
γιατί είναι ο ϰόσμος άδιϰος
ϰαι μ´ έχει ϰαταστρέψει.
Bovenstaande tekst ken ik alleen uit het boekje van Vasilikós, waarvan het middendeel een soort tekstanalyse brengt, maar dan wel met veel losse flarden en zonder vermelding van het feit dat het geen teksten van Kazantzídis zelf zijn. Bovendien wordt er naar mijn smaak wel wat erg veel achter de teksten ‘gezocht’. Het zelfbeklag van Kazantzídis wordt bij Vasilikós het zelfbeklag van een heel Grieks volk, iets waartoe het alle reden heeft na de burgeroorlog van de jaren veertig, waarop een onderdrukking volgde van alles wat links was. Openlijke protestliederen kon en wilde Kazantzídis niet brengen, aldus Vasilikós, maar de functie van zijn teksten was het vertolken van wat er, bewust of onbewust, in de jaren vijftig en ook nog tot 1964 aan gevoelens van onrecht bij het Griekse volk leefde. Inderdaad was Kazantzídis - wiens biografie nog moet worden geschreven - uit een links nest. Zijn vader is in de burgeroorlog omgekomen, hijzelf heeft - net als Bithikótsis - kennis gemaakt met Makronísi, het concentratiekamp-eiland voor recruten uit linkse families waar ook Theodorákis is gekweld. In zijn liederen is daar niets van terug te vinden, maar aanvallen op de boze ‘kinonía’ (maatschappij) die de censuur konden pas- | |
[pagina 58]
| |
seren moeten volgens Vasilikós worden opgevat als een weerslag van het ondervondene, die ook door het ‘volk’ maar al te goed werd aangevoeld. Ik zet hier vraagtekens bij - het komt ook niet helemaal overeen met mijn eigen indrukken en ervaringen, volgens welke zijn liederen bij uitstek aansloegen bij rechtse, dan wel apolitieke figuren. Hoogstens zou men kunnen zeggen dat de burgeroorlog, met alle taboes die zij in haar zog meevoerde, en die pas door een Theodorákis werden doorbroken, leidde tot een situatie waarin nog slechts het ik kan meetellen, als een soort negatie van het ‘wij’. Nog een tweede aspect van Kazantzídis wordt door Vasilikós zwaar benadrukt: zijn Pontische afkomst. Zijn familie was, zoals de uitgang -idis reeds aanduidt, van de Turkse Zwarte-Zeekust afkomstig,Ga naar eind7. waarvandaan alle Grieken na de ‘catastrofe’ van 1922 weg moesten trekken. De Pontiërs maken nog altijd een speciaal bestanddeel van het Griekse volk uit, en in Vasilikós' boekje wordt een radicale tegenstelling opgeworpen tussen Pontiërs en de ‘andere’ Grieken, waarbij de eersten er verreweg het best afkomen (en elkaar doorgaans al van een afstand herkennen en aan voelen). Ook als Pontiër groeit Kazantzídis bij Vasilikós uit tot een soort Supergriek, die zich tussen de niet-Pontische Grieken als een vreemdeling voelt:
Vanavond sterf ik heel alleen
In vreemde streken
Ver van mijn huisje
En mijn eigen mensen
Ik sterf met een klacht
Diep in m'n ziel
In m'n vaderland had ik
Mijn lichaam willen laten.
Ik sterf en het is onrechtvaardig
Neem mijn gebeente
En leg naast dat van mijn vader
Ook het mijne neer.
Πεϑαίνω απόψε μοναχός
μέσα σε ξένους τόπους
μαϰριά απ´ το σπιτάϰι μου
ϰι απ´ τους διϰούς μου ανϑρώπους.
Πεϑαίνω με παράπονο
βαϑιά μες στην ψυχή μου
ήϑελα στην πατρίδα μου
ν´ αφήσω το ϰορμί μου.
Πεϑαίνω ϰι είναι άδιϰο
τα ϰόϰαλά μου πάρτε
ϰαι δίπλα στου πατέρα μου
ϰαι τα διϰά μου βάλτε.
‘De vreemde streek is hier en nu,’ interpreteert Vasilikós.Ga naar eind8. ‘Het is niet het buitenland. De mens wordt als vreemde geboren, andersoortig op deze wereld, en als vreemde sterft hij. (...) Het vaderland is | |
[pagina 59]
| |
niet dat van de emigrant “in de fabrieken van Duitsland en in Belgiës mijnschachten”, maar dat van de Pontiër die zich vreemdeling, ontworteld voelt in Helladisch Griekenland.’ Ik heb mijn twijfels, maar juist is Vasilikós' constatering dat dit een van de weinige liederen is waarin Kazantzídis zijn vader bezingt. De moeder speelt de hoofdrol in de latere liederen op de ‘xenitiá’, het gedwongen verblijf in den vreemde, waardoor Kazantzídis onder de Grieken in het buitenland zo mogelijk nog populairder werd dan in Griekenland zelf. Vasilikós zinspeelde al op het geweldige lied dat in dit genre het allerberoemdste is geworden en waarbij talloze Grieken in alle steden ter wereld hun zeïmbékiko, hun éénmansdans hebben verricht:
In de fabrieken van Duitsland
En in Belgiës schachten
Hoeveel jongens beulen zich daar af
En hun moeders, ach, huilen eenzaam.
Boosdoener emigratie
Boosdoener buitenland
Je nam uit onze streken
De beste jongens weg.
In het verre Australië
En ginder in Amerika
In Canada, in Brazilië
Hoeveel jongens, ach, lijden ook daar.
Schep moed, emigrant,
Bewaar, m'n kerel, je geduld.
Het schip, ach, van je terugkeer
Zal op een dag, ach, opdoemen.Ga naar eind9.
(refrein) Στις φάμπριϰες της Γερμανίας
ϰαι στου Βελγίου τις στοές
πόσα παιδιά σϰληρά δουλεύουν
ϰαι ϰλαίνε οι μάνες αχ μοναχές.
Καϰούργα μετανάστευση
ϰαϰούργα ξενιτιά
μας πήρες απ´ τον τόπο μας
τα πιο ϰαλά παιδιά.
Στη μαϰρινή την Αυστραλία
ϰαι πέρα στην Αμεριϰή
στον Καναδά στη Βραζιλία
πόσα παιδιά αχ πονούν ϰι εϰεί.
Κάνε ϰουράγιο, μετανάστη
ϰάνε, λεβέντη μου, υπομονή
του γυρισμού σου αχ το ϰαράβι
πάλι μια μέρα αχ ϑα φανεί.
Dit is een van de weinige liederen waarin zowaar een vleugje optimisme, dan wel troost, opduikt. En er is nog iets uitzonderlijks: het woord ‘ik’ komt er niet in voor (de twee fenomenen hangen vermoedelijk samen). Na enig zoeken vond ik er nog zo één, hoewel daar het aanvankelijk optimisme, alweer door de xenitiá, wordt gesmoord: | |
[pagina 60]
| |
Er zijn ook goede jongens
In de maatschappij
Jongens met zelfrespect,
Met gevoel, jongens waar je op kunt bouwen.
Er zijn ook goede jongens, ach
Die een gouden hart hebben.
Er zijn ook goede harten,
Het is het lot dat hen scheidt.
Dat bestemt ze voor het buitenland
En daar leven ze in kommer.
Er bestaan op deze wereld
Harten die liefhebben
Maar voor een hardvochtig hart
Wenen en lijden ze.Ga naar eind10.
(refrein) Υπάρχουν ϰαι ϰαλά παιδιά
στην ϰοινωνία μέσα
που έχουνε φιλότιμο
αισϑήματα ϰαι υπέσα.
Υπάρχουν ϰαι ϰαλά παιδιά, αχ
που έχουνε χρυσή ϰαρδιά.
Υπάρχουν ϰαι ϰαλές ϰαρδιές
η τύχη τις διχάζει
τις ϑέλει για την ξενιτιά
ϰαι ζούνε με μαράζι.
Υπάρχουν μέσα στον ντουνιά
ϰαρδιές που αγαπάνε
ϰι όμως για μια σϰληρή ϰαρδιά
δαϰρύζουν ϰαι πονάνε.
In het volgend lied, nog met Marinélla gezongen, is de ik nog net in staat anderen in een brief van zijn treurig lot af te houden:
Laten al mijn vrienden
Deze brief lezen
En laten allen die hun papieren klaarmaken
Om naar het zwarte buitenland te gaan
Hun mening veranderen.
Beter in ons eigen land
Ui en brood
Dan in het zwarte buitenland
Avond en ochtend gif.
Van de tien jongens
Die naar den vreemde gaan
Komt er maar één goed terecht
En alle andere jongens
Gaan verloren.
(refrein) Το γράμμα αυτό οι φίλοι μου
όλοι να το διαβάσουν
ϰαι όσοι βγάζουν τα χαρτιά
να ´ρϑούν στη μαύρη ξενιτιά
τη γνώμη τους ν´ αλλάξουν.
Καλύτερα στον τόπο μας
ϰρεμύδι ϰαι ψωμάϰι
παρά στη μαύρη ξενιτιά
βράδυ-πρωί φαρμάϰι.
Από τα δέϰα τα παιδιά
που έρχονται στα ξένα
προϰόβει ο ένας μοναχά
ϰι όλα τα άλλα τα παιδιά
πηγαίνουνε χαμένα.
| |
[pagina 61]
| |
Ver van mijn moeder
Vreemde tussen vreemden
Zal ik als hond worden gekweld
En mocht rijkdom mij deelachtig worden
Zal ik zijn afgepeigerd.Ga naar eind11.
Μαϰριά από τη μανούλα μου
μέσα στους ξένους ξένος
σαν το σϰυλί ϑα παιδευτώ
ϰι αν τύχει πλούσιος να ´ρϑώ
ϑα ´μαι σαϰατεμένος.
Ook in eigen land echter blijft Kazantzídis alleen - een lot waaraan niet valt te ontkomen en waartegen hoogstens nog enig vluchtig gezelschap tot troost kan dienen, getuige dit fraaie lied van de grote componist Apóstolos Kaldáras, op tekst van Jórgos Samoladás (elders wordt de tekst door Kazantzídis zelf geclaimd):
Wie je ook bent en wat je ook bent
Houd me vanavond gezelschap.
Ik vraag je niet me lief te hebben
Een beetje troost is wat ik vraag.
Als mijn lot aan flarden is
Kan de wereld dat niet helpen en jij ook niet.
Wat ik liefheb sterft
En ik begin weer opnieuw.
Alle vrouwen die ik heb gekend
Zijn zonder aanleiding vertrokken
En toch heb ik er géén gehaat
Het stond in mijn lot geschreven.
Wie je ook bent en wat je ook bent
Zeg me twee lieve woorden
Opdat mijn ziel een béétje verkwikt wordt
En zeg me dan morgen maar vaarwel.
(refrein) Όποια ϰαι να ´σαι, ό, τι ϰαι να ´σαι
ϰάνε μ´ απόψε συντροφιά
δε σου ζητάω να μ´ αγαπήσεις
λίγη ζητώ παρηγοριά.
Αν είναι η μοίρα μου σαϰατεμένη
δε φταίει ο ϰόσμος ούτε ϰι εσύ
ό, τι αγαπάω εγώ πεϑαίνει
ϰαι ξαναρχίζω απ´ την αρχή.
Όσες γυναίϰες έχω γνωρίσει
έφυγαν δίχως αφορπή
ϰι όμως δεν έχω ϰαμιά μισήσει
στο ριζιϰό μου έχει γραφτεί.
Όποια ϰαι να ´σαι, ό, τι ϰαι να ´σαι
δυο λόγια πες μου τρυφερά
λίγο η ψυχή μου να ξαλαφρώσει
ϰι αύριο πες μου γεια χαρά.
Troost is welkom, maar medelijden niet, blijkens een van de fraaie liederen op zijn laatste lp. Hier doet een bescheiden, maar onschatbare componist zijn intrede, Chrístos Nikolópoulos, op tekst van Pythagóras:Ga naar eind12.
Heb geen medelijden met me. Jaag me weg vanavond
Als was ik een wilde bloem en breek m'n leven.
Μη με λυπάσαι. Διώξε με απόψε
σα να ´μαι αγριολούλουδο ϰαι τη ζωή μου ϰόψε.
| |
[pagina 62]
| |
Ik ben naakt op pad gegaan, ik loop alleen.
De weg is mijn huis en de pijn mijn lied.
Jaag me weg en heb geen medelijden
Wees niet bang voor wat er van me wordt
En als het sneeuwt en als het regent -
De wilde bloem kan ertegen.
Houd me niet uit medelijden vast
Aan kou ben ik gewend, ook de sneeuw zat ik trotseren.
Ik ben naakt op pad gegaan, ik loop alleen.
De weg is mijn huis en de pijn mijn lied.
(refrein) Εγώ γυμνός ξεϰίνησα εγώ πηγαίνω πόνος
σπίτι μου είναι ο δρόμος ϰαι τραγούδι
μου ο πόνος.
Διώξε με ϰαι μη λυπάσαι
τι ϑα γίνω μη φοβάσαι
ϰι αν χιονίζει ϰαι αν βρέχει
τ´ αγριολούλουδο αντέχει.
Μην με ϰρατήσεις μονάχα από συμπόνια
το ϰρύο το συνήϑισα ϑ´ αντέξω ϰαι στα χιόνια.
Εγώ γυμνός ξεϰίνησα εγώ πηγαίνω μόνος
σπίτι μου είναι ο δρόμος ϰαι τραγούοι μου ο πόνος.
Een tekst als deze voert rechtstreeks naar de (voorlopige?) apotheose van Kazantzídis' levenswerk, het lied Ypárcho (Ik besta), eveneens op zijn laatste lp en van het duo Nikolópoulos-Pythagóras. Het werd rond 1976 zo krankzinnig populair dat er een merk ouzo (Griekenlands nationale sterke drank) naar werd genoemd waarin Kazantzídis, nu werkloos, de meeste aandelen had. Na zoveel egoïstische tranen kreeg Kazantzídis van het Griekse volk, mannen maar ook vrouwen, het recht op totale zelfoverschatting:
Ik besta, en zolang jij bestaat zal ik bestaan,
Ik zal jouw leven tot slaaf hebben
Ook al lopen wij op gescheiden wegen.
Ik besta in je ogen die huilen,
In je lippen die branden
En ik zal bestaan in de liederen die je zult horen.
Ik ben de éne van je leven
Niemand blust mij uit
En als je met anderen praat
En bij tijden lacht
Lijd je eigenlijk pijn want je denkt aan mij.
Ik ben begin en finale
En prent je maar in
Dat je, als je een relatie begint
In heel weinig tijd
Weer zult scheiden, omdat ik zal bestaan.
(refrein) Υπάρχω ϰι όσο υπάρχεις ϑα υπάρχω
σϰλάβα τη ζωή σου ϑα ´χω
ϰι ας βαδίζουμε σε δρόμους χωριστούς.
Υπάρχω μες στα μάτια σου που ϰλαίνε
μες στα χείλη σου που ϰαίνε
ϰαι ϑα υπάρχω στα τραγούδια που ϑ´ αϰούς.
Είμαι της ζωής σου ο ένας
δε με σβήνει ϰανένας
ϰι αν με άλλους μιλάς
ϰι ώρες ώρες γελάς
ϰατά βάϑος πονάς γιατί σϰέφτεσαι μένα.
Είμαι ϰαι αρχή ϰαι φινάλε
ϰαι στη σϰέψη σου βάλε
πως αν ϰάνεις δεσμό
μες σε λίγο ϰαιρό
ϑα χωρίσεις γιατί ϑα υπάρχω εγώ.
| |
[pagina 63]
| |
Ik besta, in je vreugde en in je verdriet.
Mijn vorm zal niet uit je weg zijn
En nooit zal ik worden vergeten.
Ik besta in je lot dat je verwenst,
In je brein dat je wilt bedwelmen
Met sigaret, herinneringen en drank.
Υπάρχω στη χαρά σου ϰαι στη λύπη
η μορφή μου δε ϑα σου λείπει
ούτε πρόϰειται ποτέ να ξεχαστώ.
Υπάρχω μες στην τύχη σου που βρίζεις
στο μυαλό σου που ζαλίζεις
με τσιγάρο αναμνήσεις ϰαι πιοτό.
P.S. Hier had dit verhaal moeten eindigen, maar het lot (of stom toeval?) wilde dat ik tijdens het schrijven een vraaggesprek met de zanger onder ogen kreeg, gepubliceerd in het dagblad Próti van 9 februari. Kazantzídis vertelt daarin dat hij eerstdaags de, zo lang verwenste, studio van Mátsas & zn. weer gaat betreden voor het maken van nog één lp, die hem, volgens nieuwe juridische formules, van verdere verplichtingen zal verlossen. ‘Zijn Golgotha loopt ten einde,’ vat de krant samen. Tot zijn beslissing had bijgedragen een ontmoeting met een vijftienjarig meisje, dat in het geheel niet ingenomen was met alle liederen van de laatste elf jaar en nog vijftig liederen van Kazantzídis van buiten kende. Zelf denkt de grote zanger er niet anders over. Van alle liederen van de laatste elf jaar had hij er zelf twee willen zingen: De gek en De taxichauffeur. Een titel voor de nieuwe lp is er nog niet (Opstanding?). Componist is Vasílis Vasiliádis en tekstschrijver Leftéris Chapsiádis. De plaat zal openen met het lied:
Op de weg van de terugkeer
Verdrink ik in mijn tranen
En hoe moet ik zingen?
Ik keer terug in het leven,
Bij mijn vrienden, ik keer terug
Bij hen die me liefhadden
En leden met mijn leed,
Ik kijk hen weer in de ogen.
De cel van mijn eenzaamheid
Waarin ik opgesloten was
Hebben mijn vrienden geopend
En ik voel mij verlost.
Athene, 16 februari 1987 Στο δρόμο της επιστροφής
ϰαϑώς γυρίζω πίσω
με πνίγουνε τα δάϰρυα
ϰαι πώς να τραγουδήσω.
Γυρίζω πάλι στη ζωή
στους φίλους μου γυρίζω
σ´ αυτούς που μ´ αγαπήσανε
ϰαι τον ϰαημό μου ζήσανε
ξανά τούς αντιϰρύζω.
Της μοναξιάς μου το ϰελί
που ήμουνα ϰλεισμένος
τ´ ανοίξανε οι φίλοι μου
ϰαι νιώϑω λυτρωμένος.
|
|