Op weg naar huis wisselde ik het biljet voor vier briefjes van vijfentwintig.
Op de trap kwam het agressief gehamerde leitmotiv van het Warschauconcert me tegemoet. Toen ik de kamer binnenkwam liet ze met een klap de pianoklep vallen.
‘Je eten staat in de keuken, warm het maar op.’
Met een afwerende rug bleef ze voor de gesloten piano zitten. Het was over zevenen. Ik had de postkamerdienst erop zitten en was moe en hongerig.
Ik tikte haar op de schouder. Haar hoofd schudde van nee.
‘Hier, voor u, vijftig gulden, die extra uren in de postkamer zijn eindelijk uitbetaald.’
Met een ruk draaide ze haar hoofd om en staarde naar het geld in mijn hand. Even werd ik bang voor haar intuïtie.
Ze nam het geld aan. Er verscheen een verheugde uitdrukking op haar gezicht.
Ik ging naar de keuken, ontstak het gas en begon in de pan met linzensoep te roeren.
Ze legde vijftien gulden op het aanrecht neer. ‘Jij hebt ervoor gewerkt, je moet er ook wat van hebben.’
‘Dat hoeft echt niet.’
Ze liep naar de kamer terug. Ik hoorde de bonk waarmee ze de pianoklep opende. Tevreden stak ik het geld bij het overige in mijn kontzak en begon de soep op te lepelen. Zoveel had ik nog nooit bezeten, vijfenzestig gulden! Het veroorzaakte een ongekende spanning.
Wekelijks kreeg ik een rijksdaalder aan zakgeld. De ondersteuning had moeders uitkering met vijfenzestig gulden, mijn maandloon, verminderd.
‘In de Barndesteeg zit een hoertje, die laat voor zeveneneenhalve gulden lekker met zich spelen,’ had Henk Waalhof verteld. Hij had er enkele details aan toegevoegd die mijn fantasie bijzonder op gang hadden gebracht. 's Nachts trachtte ik me moeizaam voor te stellen wat hij ongeveer met haar zou uitvoeren. Ik vervloekte de piepende bedveren.
In de droom liepen we naast elkaar. Henk was ruim een kop groter dan ik, breedgeschouderd en blond. Ik moest half hollen om zijn