De Tweede Ronde. Jaargang 8

[p. 189]

Zeven gedichten
Míltos Sachtoúris^* (Vertaling Hanka de Haas)

De weemoed waart rond

De vrouw kleedde zich uit en ging liggen op het bed
een kus opende en sloot zich op de vloer
de wilde figuren met messen werden zichtbaar op het plafond
een vogel aan de muur stikte en stierf
een kaars tuimelde om en viel uit de kandelaar
buiten klonken stappen en geschrei

De ramen gingen open een hand kwam naar binnen
daarna kwam de maan
omarmde de vrouw en zij sliepen samen

Heel de avond klonk de stem:

De dagen gaan voorbij
de sneeuw blijft

* Míltos Sachtoúris (geb. 1919 te Athene) was door zijn autoritaire vader voor de rechtenstudie voorbestemd, maar toen zijn vader in 1939 overleed en kort daarop de oorlog uitbrak, gaf Míltos de studie op (hij verbrandde zelfs zijn studieboeken) om zich aan de poëzie te wijden. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien moest hij alle familiebezit verkopen. Zijn eerste gedichten werden in 1944, door bemiddeling van Elýtis, gepubliceerd in het tijdschrift Ta néa grámmata. Zijn negen bundels uit de periode 1945-1971 zijn in 1977 in de verzamelbundel Piímata herdrukt (Athene, uitg. Kédros). Daarna verschenen nog Chromotrávmata (1980) en Ektoplásmata (1986).
Sachtoúris' poëzie is niet die van ideologieën, strijdbaarheid of verheerlijking van al wat Grieks is, zoals bij velen van zijn tijdgenoten, met wie hij dan ook geen enkele verwantschap ziet. Hij geeft uitdrukking aan de verschrikking van de jaren '40 en '50 en aan de wereld die wij kennen, maar bezien van de andere, de onbelichte zijde van droom en nachtmerrie, absurd en vol angst. Maar, zegt Sachtoúris: ‘Mijn gedichten zijn niet pessimistisch. Ze zijn als bezweringsformules. Ze bezweren het kwaad; ze lijken op Afrikaanse maskers.’ In 1977 schreef Sachtoúris naar aanleiding van zijn verzamelbundel: ‘Ik zie nu al mijn gedichten bijeen. Een heel leven van dertig jaren trekt weer aan mijn ogen voorbij. Van vele zie ik nu dat zij onvolkomen zijn, of duister en onbuigzaam, maar ik zie ook dat ze waar zijn, dat ik niet anders zingen kon.’

Η νοσταλγια γυριζει

Ἡ γυναίϰα γδύθηϰε ϰαί ξάπλωσε στό

ϰρεβάτι

ἕνα φιλί ἀνοιγόϰλεινε πάνω στό πάτωμα
οἱ ἄγριες μορφές μέ τά μαχαίρια ἀρχίσαν

νά ξεπροβάλλουν στό ταβάνι

στόν τοῖχο ϰρεμασμένο ἕνα πουλί πνίγηϰε

ϰι ἔσβησε

ἕνα ϰερί ἔγειρε ϰι ἔπεσε ἀπ᾽ τό ϰαντηλέρι
ἔξω ἀϰουγόνταν ϰλάματα ϰαί ποδοβολητά

Ἄνοιξαν τά παράθυρα μπῆϰε ἕνα χέρι
ἔπειτα μπῆϰε τό φεγγάρι
ἀγϰάλιασε τή γυναίϰα ϰαί ϰοιμήθηϰαν μαζί

Ὅλο τό βράδυ ἀϰουγόταν μιά φωνή:

Οἱ μέρες περνοῦν
τό χιόνι μένει

[p. 190]

Mozart

Mozart dwaalt rond met een zwarte hond tussen de afgebrande
huizen; hij zoekt er tussen de gloeiende as in de brandlucht.
In sommige hoeken zijn de vlammen nog niet gedoofd...

- vreemd - zegt hij - nergens meer is mijn muziek
te horen...

Ο Μοτσαρτ

Ο ΜΟΤΣΑΡΤ μ᾽ ἕνα μαῦρο σϰύλο τριγυρίζει τά ϰαμμένα
σπίτια· ψάχνει ϰεῖ μέσα στήν ϰαφτή τέφρα ϰαί τήν ϰαρβου-
νίλα.
Σέ μεριϰές γωνιές δέν ἔχουν ἀϰόμη σβήσει οἱ φωτιές...

- ΠΑΡΑΞΕΝΟ - λέει - ΠΟΥΘΕΝΑ ΔΕΝ ΑΚΟΥΓΕΤΑΙ
ΠΙΑ Η ΜΟΥΣΙΚΗ ΜΟΥ...

Het carnaval

Ver weg in een andere wereld speelde het zich af dit carnaval
het ezeltje dwaalde door de verlaten straten
waar geen sterveling ademhaalde
gestorven kinderen stegen voortdurend op naar de hemel
daalden even af om hun vliegers te halen die ze hadden vergeten
sneeuw viel neer glazen confetti
deed de harten bloeden
een geknielde vrouw
sloeg als dood haar ogen op
slechts colonnes soldaten kwamen voorbij één-twee
één-twee met verijsde tanden

's Avonds kwam de maan op
carnavalesk
vol haat
ze bonden haar vast en gooiden haar in zee
doorstoken

Ver weg in een andere wereld speelde het zich af dit carnaval

Η αποκρια

Μαϰριά σ᾽ ἕν᾽ ἄλλο ϰόσμο γίνηϰε αὐτή ἡ ἀποϰριά
τό γαϊδουράϰι γύριζε μέσ᾽ στούς ἔρημους δρόμους
ὅπου δέν ἀνάπνεε ϰανείς
πεθαμένα παιδιά ὰνέβαιναν ὁλοένα στόν οὐρανό

ϰατέβαιναν μιά στιγμή νά πάρουν τούς ἀετούς τους πού τούς εἷχαν ξεχάσει
ἔπεφτε χιόνι γυάλινος χαρτοπόλεμος
μάτωνε τίς ϰαρδιές
μιά γυναίϰα γονατισμένη
ἀνάστρεφε τά μάτια της σά νεϰρή
μόνο περνοῦσαν φάλαγγες στρατιῶτες ἕν - δυό
ἕν - δυό μέ παγωμένα δόντια

Τό βράδυ βγῆϰε τό φεγγάρι
ἀποϰριάτιϰο
γεμάτο μίσος
τό δέσαν ϰαί τό πέταξαν στή θάλασσα
μαχαιρωμένο

Μαϰριά σ᾽ ἕν᾽ ἄλλο ϰόσμο γίνηϰε αὐτή ἡ ἀποϰριά

[p. 191]

Parabel

(de metafysische nacht of de sneeuw)

Hij keert van zijn reis terug
de zwarte raaf
met zijn zwarte jas
zijn zwarte schoenen
zijn zwarte stok

schudt de sneeuw van zich af

een ster is zijn rechteroog binnengedrongen

de ster verspreidt een angstwekkend flitslicht
in het flitslicht welt de traan van de ander
de knal is verblindend

doodt   verblindt niet

rood blaast de mond
een flard zwarte sneeuw

(Carnavalsmaandag 25 februari 1963)

Παραβολη

(ὴ μετοφνσιϰή τύχτα ἤ τό χιόνι)

Γυρίζει ἀπό τό ταξίδι του
ὁ μαῦρος ϰόραϰας
μέ τό μαῦρο παλτό του
τά μαῦρα παπούτσια του
τό μαῦρο μπαστούνι του

τινάζει ἀπό πάνω του τό χιόνι

ἕν᾽ ἄστρο ἔχει μπεῖ μέσ᾽ στό δεξί του μάτι

τό ἄστρο ρίχνει μιά φοβερή φεγγοβολή
μέσ᾽ στή φεγγοβολή τό δάϰρυ τοῦ ἄλλου μεγαλώνει
ὁ ϰρότος εἶν᾽ ἐϰτυφλωτιϰός

σϰοτώνει       δέν τύφλώνει

τό στόμα ϰόϰϰινο φυσάει
ἔνα ϰουρέλι μαῦρο χιόνι

Καθαϱή Δευτίϱα 25 Φεβϱουαϱίον 1963

Hemelse ontmoeting

Op mijn reis naar de hemel
heb ik nooit de astronaut ontmoet
wel heb ik God ontmoet
met zijn kleurige engelen

De astronaut wordt altijd betaald
maar nooit betalen ze God
en de kleurige engelen

zelfs als ook ik mijn sluwe zaakwaarnemer stuur

keert hij altijd onverrichterzake terug

Ουρανια απαντηση

Ὄταν ταξίδεψα στόν Οὐρανό
ποτέ μου δέ συνάντησα τόν ἀστροναύτη
συνάντησα ὅμως τό Θεό
μέ τούς χρωματιστούς ἀγγέλους

Τόν ἀστροναύτη πάντα τόν πληρώνουν
ποτέ τους δέν πληρώνουν τό Θεό
οὔτε τούς χρωματιστούς ἀγγέλους

ϰι ὅταν ϰι ἐγώ στέλνω τόν πανοῦργο

εἰσπράϰτορά μου

πάντα γυρίζει ἄπραϰτος

[p. 192]

Het hoofd van de dichter

Ik heb mijn hoofd afgehakt
op een bord gelegd
naar mijn dokter gebracht

Niets mee aan de hand, zei hij,
het is alleen maar gloeiend heet
gooi het in de rivier dan zullen we zien

ik gooide het in de rivier bij de kikkers
en tóen barstte de hel los
vreemde liederen hief het aan
met een angstaanjagend gekras en gejank

ik nam het en zette het weer op mijn romp

zwierf buiten mezelf door de straten

met het groene zeskantige hoofd van een dichter

Το κεφαλι του ποιητη

Ἔϰοψα τό ϰεφάλι μου

τό ᾽βαλα σ᾽ ἕνα πιάτο

ϰαί τό πῆγα στό γιατρό μου

- Δέν ἔχει τίποτε, μοῦ εἶπε,

εἶναι ἁπλῶς πυραϰτωμένο

ρίξε το μέσα στό ποτάμι ϰαί θά ἰδοῦμε

τό ᾽ριξα στό ποτάμι μαζί μέ τούς βατράχους

τότε εἶναι τού χάλασε τόν ϰόσμο

ἄρχισε ϰάτι παράξενα τραγούδια

νά τρίζει φοβερά ϰαί νά οὐρλιάζει

τό πῆρα ϰαί τό φόρεσα πάλι στό λαιμό μου

γύριζα ἔξαλλος τούς δρόμους

μέ πράσινο ἑξαγωνομετριϰό ϰεφάλι ποιητῆ

De duif

Hier zou de duif voorbijkomen
de mensen hadden fakkels aangestoken langs de straten
anderen hielden de wacht onder de bomen
kinderen hielden vlaggetjes in de handen
de uren gingen voorbij en het begon te regenen
toen werd de hele hemel donker
een bliksemflits fluisterde angstig iets
en de kreet brak los uit de keel des mensen

toen huilde de witte duif met grimmige tanden
als een hond in het holst van de nacht

Το περιστερι

Ἀπό δῶ θά περνοῦσε τό περιστέρι
εἶχαν ἀνάψει δαδιά γύρω στούς δρόμους
ἄλλοι ἄνθρωποι φυλάγαν στίς δενδροστοιχίες
παιδιά ϰρατοῦσαν στά χέρια σημαιοῦλες
περνοῦσαν οἱ ὦρες ϰι ἄρχισε νά βρέχει
ἔπειτα αϰοτείνιασε ὅλος ὁ οὐρανός
μιά ἀστραπή ψιθύρισε ϰάτι φοβισμένα
ϰαί ἄνοιξε ἡ ϰαυγή στό στόμα τοῦ ἀνθρώπου

τότε τό ἄσπρο περιστέρι μ᾽ ἄγρια δόντια
σά σϰύλος οὔρλιαξε μέσα στή νύχτα