De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Poëzie en werkelijkheid
| |
[pagina 82]
| |
te bereiken op allerlei manieren, door middel van verschillende ervaringen - de religieuze, de erotische, de hallucinatoire van de drugs, met de artistieke beleving zelf (die de hoogste - de fijnzinnigste en meest inhoudrijke - vorm van deze harmonie is), maar ook met zijn meest onbeduidende handelingen, die alle onbewust op deze geestesgesteldheid gericht zijn, terwijl de dichter haar vooral verovert door wat hij ervaart als hij dat wat hij voelt in taal probeert uit te drukken.
poëzie en taal De taal van de poëzie is de taal in haar optimale toestand, in de toestand waarin ze volledig functioneert. De enige taal die niet conventioneel is. Want betekenaar en betekende kunnen bij haar niet afzonderlijk gedacht worden, zoals in de gewone taal. Dit is de reden dat poëzie zich niet laat vertalen. Bij het vertalen van een dichtregel van de ene taal in de andere verandert niet alleen de vorm van de woorden, maar ook de inhoud (want vorm en inhoud van de poëtische woorden vallen samen - de vorm is tevens inhoud, en omgekeerd). De wezenseenheid van de woorden wordt verbroken, de vorm wordt losgemaakt van de inhoud, de taal wordt weer conventioneel. De taal van de poëzie is de meest natuurlijke taal, want zij heeft niet te lijden van enige scheiding tussen haar lichaam en haar ziel. Het is de taal op haar meest gelukkige moment. De ideale taal.
poëzie en tijd De poëzie is de tijd van het tijdloze heden. Want zij ontdoet het verleden en het heden van hun ‘tijdelijkheid’: zij onttijdelijkt de beelden van het verleden door ze van de herinnering los te weken; zij ontdoet het heden van zijn actuele elementen door het in een maagdelijke vergetelheid te dompelen. Verleden en heden ontmoeten elkaar in de poëzie op een diachronisch punt, in een diep, ononderbroken, eeuwig heden.
poëzie en lezen Ons beleven van een gedicht houdt niet op met het lezen ervan. Het lezen is het eerste contact, onze kennismaking met het gedicht. We beleven een gedicht ook in onze herinnering en dat is een ander beleven dan dat van het lezen van een gedicht. Want onze nieuwe ervaringen - al datgene dat zich intussen heeft afgespeeld - wijzigen onze respons op het gedicht. Ons beleven van | |
[pagina 83]
| |
de herinnering aan een gedicht is dat wat we ‘heimelijk lezen’ zouden kunnen noemen, want elke keer dat we ons een gedicht herinneren lezen we het ongezien nog eens. Aan het lezen van een gedicht komt nooit een eind. Elke keer dat we ermee in heimelijk contact komen gaat het door, en sterker nog. Het gaat ook door wanneer het gedicht in ons sluimert, als gold het een staat van permanente zwangerschap, die op bepaalde momenten vrucht draagt, momenten van heimelijk contact.
poëzie en ritme Het gedicht is in woorden belichaamd ritme dat wordt gecomponeerd in verzen. Het vers kan ook de vorm van proza hebben. Met andere woorden, het vers is niet iets waarvan de vorm vastligt. Het kan metrisch zijn, vrij, of in proza, al naar gelang de aard of de behoefte van het ritme (in het laatste geval is zijn lengte gelijk aan dat wat we als kleinste ritmische eenheid ervaren). Een gedicht komt voort uit de gewaarwording van een ritme, dat bepaalde woorden aan de oppervlakte brengt. Ofwel het komt voort uit de gewaarwording van bepaalde woorden, die een ritme aan de oppervlakte brengen. Vervolgens gaan die twee als één geheel verder.
poëzie en eenzaamheid Wat er beweerd wordt over de eenzaamheid van de dichter is een mythe. Poëzie is het tegendeel van eenzaamheid. De dichter (iemand die schrijft of iemand die voelt als een dichter) heeft minder van eenzaamheid te lijden dan wie ook, want hij heeft de poëzie. Eenzaamheid ontstaat vooral wanneer iemand gescheiden leeft van zijn eigen ik, niet wanneer hij geen contact kan krijgen met de anderen - onmacht tot contact met de anderen is het gevolg en niet de oorzaak van eenzaamheid. Als de poëzie een onderduiken van de dichter is in de diepere lagen van zijn ziel, dan is het ook een methode om tot zelfkennis te geraken - een drastische manier om met zichzelf in contact te komen (de meest drastische manier), een middel om zich met zichzelf te verzoenen. De dichter is de meest evenwichtige mens die er is, al beweert men wijd en zijd het tegendeel; evenwichtig in de wezenlijke zin van het woord, niet in de vorm van een oppervlakkig evenwicht. En juist omdat de poëzie de mens helpt zichzelf beter te leren kennen, vergemakkelijkt zij zijn contact met de anderen. | |
[pagina 84]
| |
poëzie en taal (2) Een groot deel van haar charme ontleent de poëtische taal aan haar tegenstrijdigheid. De taal van de poëzie, die de meest vermetele taal is, is immers tegelijk de meest behoudende. Ze is vermetel, omdat de dichter zich bedient van uitdrukkingswijzen die nog niet eerder gebruikt zijn, zij gooit de conventionaliteit van de gevestigde uitdrukkingswijze omver, creëert nieuwe verbindingen van woorden en zinnen (van klanken en begrippen). En ze is behoudend, omdat de dichter, in het besef dat van alle middelen waarmee men kunst maakt de taal het minst tegen de tijd bestand is - dat woorden sneller verouderen dan elk ander artistiek materiaal - zijn woorden kiest uit de meest ingeburgerde en gewone, uit de minst actuele en recente. De taal van de poëzie is een taal die reactionair is in de keuze van haar materiaal en revolutionair in de toepassing daarvan.
poëzie en vooruitgang De poëzie kent geen vooruitgang. Zij verandert eenvoudig van gezicht. Of, als er sprake is van vooruitgang, zijn wij niet in staat die te onderkennen. Want poëzie is niet een poëtische tekst, maar dat wat wij beleven bij het lezen van een poëtische tekst. We kunnen de poëzie van onze tijd niet vergelijken met die van een andere tijd, want we weten niet hoe de mensen uit die andere tijd de gedichten van hun tijd beleefden. Dat wat we poëzie van een andere tijd noemen zijn de gedichten van een andere tijd zoals wij ze in onze tijd beleven. Met andere woorden het is poëzie van onze tijd.
poëzie en ritme (2) De poëtische ervaring is niets anders dan het gelukkige gevolg van de botsing tussen twee ritmen: het ritme van de alledaagsheid, die de gewaarwording is dat men deel uitmaakt van de voortgaande tijd, en het ritme van het verlangen deze gewaarwording te overstijgen, wat inhoudt dat men op zoek is naar een poëtische tijd. Elke poëtische ervaring betekent een ontsporing uit het kale asfalt van alledag, een glorieus verlaten van de rechte baan op weg naar een ideaal ritme.
poëzie en taal (3) Wanneer Keats stelt dat de dichter de minst poëtische mens ter wereld is wil hij, denk ik, dit zeggen: de dichter gaat niet uit van de poëzie maar komt er uiteindelijk bij terecht, hij zoekt niet naar woorden die poëtisch zíjn maar probeert woorden | |
[pagina 85]
| |
poëtisch te maken. Want vóór de poëzie bestaat er geen poëtische taal waaruit men zou kunnen putten. Elk woord in de poëzie begint bij het begin, bouwt zijn poëtisch karakter op uit het niets. Zijn dichterlijkheid is niet over te brengen naar een ander gedicht, want het krijgt zijn wezenstrekken door de concrete woorden die het omringen. Daarom is het uniek en onherhaalbaar. Het ontstaat met het gedicht waarvan het deel uitmaakt en bestaat alleen ten behoeve van dat gedicht.
poëzie en engagement De opvatting dat de dichter het engagement moet vermijden doet de poëzie evenzeer schade als de opvatting dat de dichter geëngageerd dient te zijn. Preoccupaties van dien aard doen de ziel zich beperken in haar uitingsmogelijkheden: zij kan onmogelijk dichterlijk functioneren, als zij het gedicht niet toestaat haar te leiden waarheen dit maar wil.
poëzie en ethos In laatste instantie hangt de ethische houding van een dichter af van de manier waarop hij met de taal omgaat. De immoraliteit in zijn poëzie is niet evenredig aan de schandelijke dingen die hij misschien zegt, maar aan zijn onvermogen zich te reinigen van de erfzonde tegen de taal: de scheiding van het woord in vorm en inhoud. De poëtische taal is de taal van een religieus bepaald verlangen: het verlangen van de mens opgenomen te worden in het paradijs van de expressie. Haar ethos is afhankelijk van de hartstocht waarmee zij de verloren eenheid van het teken tracht te heroveren.
poëzie en staat De beslissing van bepaalde filosofen de poëzie uit hun ideale staat te bannen geeft weliswaar blijk van hun onwetendheid ten aanzien van de betekenis van de poëzie, maar in de eerste plaats van onwetendheid ten aanzien van de betekenis van de staat. Want de poëzie is de ideale gesteldheid en de ideale staat is niets anders dan de poëtische staat. Zoals de ideale mens de poëtische mens is, is de ideale staat de collectieve beleving van de psychische gesteldheid van iemand die een poëtische ervaring beleeft. Met andere woorden: de staat die in een poëtische gesteldheid verkeert. Elke staat zou ideaal kunnen worden, maar de ideale staat in de vorm waarin de antipoëtische filosofen hem zich voorstellen kan niet | |
[pagina 86]
| |
bestaan. Want de harmonie, die de belichaming is van zijn ideale gesteldheid, is een kunstmatige, uiterlijke harmonie. De werkelijk ideale, de enige ideale gesteldheid, is een innerlijke gesteldheid, van psychische aard.
poëzie en tijd (2) Aangezien de poëtische gesteldheid van psychische aard is, is zij niet iets dat kan voortduren. Want duur betekent continuïteit en continuïteit betekent opeenvolging, herhaling, gelijkvormigheid, stagnatie; d.w.z. juist dat wat de poëtische gesteldheid wil doorbreken. Het gevoel van innerlijke harmonie is een dynamisch, niet een statisch gevoel. Maar het is een paradoxaal gevoel want zijn dynamiek is een statische dynamiek, of liever gezegd een dynamische ‘statiek’. Het is een dynamisch gevoel omdat het, eenmaal bereikt, maakt dat de tijd niet meer beleefd wordt als opeenvolging van momenten; het doorbreekt de smaak van continuïteit, van monotonie, van de ‘statiek’ van de tijd. Maar tegelijk brengt die doorbreking een andere ‘statiek’ met zich mee (een momentane ‘statiek’), die dynamisch is juist omdat ze momentaan is, omdat ze niet successief is, ‘tijdgebonden’, monotoon.
poëzie en het leven van alledag De gevoelens en opvattingen die de dichter in een gedicht onder woorden brengt vallen niet samen met de gevoelens en opvattingen die hij heeft in het dagelijks leven. Want poëzie is geconcentreerde en verheven taal, en dat wat zich in het gedicht bevindt heeft een diepere wezensinhoud dan wanneer het zich buiten het gedicht bevindt. Dit is de keerzijde van de reden dat de poëtische gesteldheid niet kan voortduren. Het poëtische ik van een mens is zijn ik in zijn hoogste vorm en het gewicht van deze vorm kan iemand niet al te lang torsen. De poëzie die de meest menselijke gesteldheid is, is tegelijk ook de meest onmenselijke. De last van de poëtische ervaring is zo zwaar dat haar prolongatie degene die haar beleeft zou kunnen verpletteren. Iemand kan onmogelijk voortdurend in een poëtische toestand leven. Het leven van alledag is onmisbaar om van de poëzie te kunnen genieten, net zoals de poëzie onmisbaar is om het dagelijks leven te kunnen verdragen.
poëzie en geschiedenis De opvatting dat de geschiedenis voortschrijdt ten gevolge van de menselijke tegenstellingen, dat haar drij- | |
[pagina 87]
| |
vende kracht de klassenstrijd is, is juist, maar dekt slechts de zichtbare kant van de zaak. De dieper liggende vraag is waarom de klassen in onderlinge strijd gewikkeld zijn. Op de bodem van die vraag vibreert gelukzalig, glanzend, onverstoorbaar het antwoord: de poëzie is de drijvende kracht van de geschiedenis. Alle handelingen van de geschiedenis worden gedicteerd door het verlangen van de mens naar de ideale gesteldheid. De marxistische droom van de klasseloze maatschappij, die het visioen is van een gelukkige maatschappelijke onverstoorbaarheid, van een dynamische ‘statiek’, is niets anders dan een overbrenging van het visioen van de poëtische gesteldheid op een collectief niveau. Met het verschil dat dit visioen, evenals dat van de platonische staat, gestalte krijgt binnen het kader van de tijd, die opeenvolging impliceert (en een accumulatie van tegenstellingen): het is een ‘tijdgebonden’ visioen en daarom niet te verwezenlijken. Het marxistische visioen bevindt zich evenwel dichter bij de poëtische werkelijkheid dan het platonische, want het is een klasseloos visioen. De harmonie ervan vloeit voort uit een opheffing van de menselijke tegenstellingen, een harmonie die, evenals in het geval van de poëzie, een resultaat is van een versmelting van die tegenstellingen, niet van een compromis ertussen, zoals bij het platonische visioen.
poëzie en werkelijkheid De poëzie brengt de werkelijkheid onder woorden. Maar wat is de werkelijkheid? Zeker niet de alledaagse werkelijkheid, die door de poëzie nooit onder woorden wordt gebracht, maar slechts wordt gebruikt om haar te overstijgen. De alledaagse werkelijkheid is een vergankelijke materie en daarmee alleen kan de poëzie geen gedicht maken. De poëzie brengt de werkelijke werkelijkheid onder woorden, die onzichtbaar is, maar overal voelbaar aanwezig in de alledaagse werkelijkheid; zij brengt de diepere werkelijkheid onder woorden die niets anders is dan het voortdurende, vurige, eeuwige verlangen van de mens zijn gesteldheid van alledag te overstijgen en de ideale werkelijkheid te beleven. De werkelijke werkelijkheid is het onvergankelijke verlangen van de mens naar poëzie.
vier stellingen over het vertalen van poëzie 1. Als een gedicht ‘niet moet betekenen maar moet zijn’, zoals Archibald Macleish stelt, dan is het schrijven van poëzie een daad die vereenzel- | |
[pagina 88]
| |
vigt: doel en middel vallen samen, het is onmogelijk het woord te scheiden van zijn betekenis, de betekenaar van het betekende. Poëtische taal is de taal van vóór de zondeval, de ene en ondeelbare, de ideale taal (de taal in haar ideale vorm), vrij van elk dualisme tussen lichaam en ziel: een taal-lichaam waarvan het vlees tegelijk ook de ziel is. Daarom zou men poëtische taal kunnen definiëren als onvertaalbare taal. Onvertaalbaar, omdat zij absoluut is en omdat vertalen een handeling is die de betrekkelijkheid van taal veronderstelt: vertalen is alleen dan te verwezenlijken als de betekenis losgeweekt kan worden van het teken. 2. Poëzie vertalen (áls we bij poëzie van vertalen konden spreken) is: een poëtisch lichaam overbrengen in een poëtisch lichaam van een andere taal. Hier is de scheiding van betekenden en betekenaars zelfs niet bij wijze van conventie denkbaar. In de poëzie verschilt het betekende van dat in andere literaire genres, doordat de wezensinhoud ervan in hoofdzaak bepaald wordt door de materialiteit van de tekens. Elke wijziging van deze materialiteit, bijvoorbeeld elke poging tot vertalen van de tekens, brengt aantasting van hun wezensinhoud met zich mee (vooral aantasting van hun emotionele lading) en daarmee aantasting van de wezensinhoud van het poëtisch woord als geheel. Zo is bij het vertalen van poëzie dat wat we overbrengen hebben genoemd, een handeling die zelfs niet als hervormen kan worden beschouwd. Hervormen is immers het opnieuw vervaardigen van een vorm met hetzelfde materiaal, terwijl bij het vertalen van poëzie het materiaal verschillend is, doordat de talen verschillend zijn. Vertalen van poëzie is dus herscheppen, scherper geformuleerd: het scheppen, met de taal van de vertaler als materiaal, van een nieuw poëtisch lichaam, een lichaam dat overeenkomt met (want niet hetzelfde kan zijn als) het lichaam van het origineel en van gelijke zwaarte en klank is. 3. Als het vertalen van poëzie onmogelijk is, dan is het vertalen van poëzie een echte kunst. 4. Bij het vertalen van poëzie is het origineel de beleving en het vertaalproces de poëtische daad. |
|