De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Geheim dagboek: 3 januari 1945Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 15]
| |
Ga vanavond mee naar Borssele, blijf een dag, of een paar voor de jaarwisseling, zoals je wilt, dan kunnen we alles nog eens bepraten.’ ‘O, dat mag ik niet meer. Ze weten thuis dat ik het uitgemaakt heb en dan vinden ze het onbehoorlijk als ik met je meega, tegenover jou, je ouders. Bovendien: wat heeft het voor zin, alles nog eens en nog eens te overwegen. We weten het nu wel, het is toch altijd precies hetzelfde? Ik kàn het echt niet langer volhouden.’ ‘O.’ Stilte. We liepen naast elkaar door het natte park. Zij had de handen in de zakken van haar bontjas, ik hield de mijne stijf op de rug. Ook m'n benen voelden stijf aan, ze schuurden onwillig over het grint, of ik er geen controle over had. Haar gezicht stond diep ongelukkig. Ik vreesde geen stem te zullen hebben als ik weer wat zeggen wou. Eindelijk: ‘Weet je heel goed wat je doet?’ Ze knikte. ‘Hoe is het zo ineens gekomen?’ ‘Niet ineens - het is toch al lang mis. Het zou misschien wel goed komen wanneer we altijd bij elkaar konden zijn, maar dat gaat immers niet, en dan nog jaren dit gedoe, met telkens onze vervreemdingen, de scènes, het is veel beter er nu direct een eind aan te maken.’
Het pad daalde naar het bolwerk af; het was met een glazige ijskorst overdekt en we kozen de graskant. Opeens sloeg ik mijn arm om haar schouder, rukte haar naar me toe. Ze wendde haar gezicht af, maar ik greep haar kin, dwong haar me aan te kijken. Ik voelde me geëxalteerd, zei hees: ‘Sibylle hoe kùn je dit doen’ - ik duwde haar toen ruw van me af, ze struikelde op het gladde pad. Zonder haar te helpen liet ik haar de smalle treden van het ravelijn afdalen, terug de stad in. Ik brak doelloos enkele takken van de heesters en volgde haar met die rare slepende benen van me die niet wilden; er viel vermoeidheid over me. Opeens begon gelijkmoedigheid me te doorstromen, het geluk haast dat volgen kan op aangrijpende emoties. Hoog, bevrijd liep ik naast haar, een koning naast een slavin. Nooit zou ze mij hebben kunnen bereiken, ontslagen was ik van de angst dat haar oppervlakkigheid me in de toekomst onverdraaglijk zou worden. We waren zelfs te vroeg terug voor de maaltijd. Het was ellen- | |
[pagina 16]
| |
dig daarop te moeten wachten. In de warme kamer verloor ik mijn strakheid van geest, het stroeve gevoel bleef beperkt tot mijn gladde, gloeiende wangen. Ik slaagde er in een beleefde conversatie te voeren. Over voorbijgangers op straat, over de vraag of de vleesbonnen al ingeleverd waren. Sibylle zat op de leuning van een fauteuil, vlak bij de haard en zo probeerde met zwakke stem ook wat onbenulligheden te zeggen. Haar mond was vormeloos van verdriet, haar gezicht vertrokkener dan van iemand die voluit schreit. Ik kon niet eten, bedankte voor alles, verontschuldigde me en ging snel de kamer uit. Ik had geen plaats meer in dit huis, maar ik ging de trap op naar haar kamer, viel neer op haar bed en snikte het uit. Ik liet me helemaal gaan en men liet me gelukkig betijen. Ik waste mijn gezicht, ging naar beneden met een lach om de mond. Ik kon weer praten, eten, en ik deed of ik haar verwijtende blik niet zag. Toen stond zij op om naar boven te gaan.
Ik vond haar terug voor haar kaptafel. Ze keek me vanuit de spiegel aan terwijl ze haar haren borstelde. Ik meende wrevel in haar ogen te zien omdat ik haar nog niet met rust liet. Zo vaak had ik haar gadegeslagen terwijl ze toilet maakte, en ik ging als anders op een lage tafel zitten. Plotseling kwam ze naast me, ik nam haar handen in de mijne, haar handen die ik altijd iets te breed had gevonden, haast even breed als die van mezelf. Het was zo vertrouwd dat ik me niet realiseren kon dat dit een afscheid was. We keken elkaar aan met onze ongelukkige gezichten en ondanks alles voelde ik hoe ik begon te glimlachen, ik trok haar in mijn armen. ‘Doe dat niet meer, doe dat niet meer.’ Ruw duwde ik haar van me af. ‘Dan ga ik maar weg.’ Ik drukte een kus op haar neergebogen hoofd dat schokte - een hoorbare snik. Ik nam haar op, tranen stroomden over mijn gezicht, ik zei: ‘Ik kan het niet, zo kan ik niet weg - hou je van me? O, je houdt van me, je móet van me houden, zeg het, zeg het!’ ‘Ik wil het niet meer zeggen, nu.’ Grote tranen vloeiden schuin over haar wangen. Ik kuste ze weg. ‘Je màg het niet uitmaken, ik wil het niet, hoor je!’ Ik zou haar vasthouden, zoals ze dat had gewild, eens. Maar mijn | |
[pagina 17]
| |
wil, mijn dwang waren te zwak, kwamen te laat. ‘Lieveling, je moet nog éen laatste vraag beantwoorden. Dan zal ik weggaan. Hou je nog evenveel van me?’ Ze keek me vol aan, knikte en fluisterde: ‘En toch kom ik hier nóoit meer op terug.’ Terwijl ze haar kapsel en make-up in orde bracht keek ik staande toe. Voor het laatst. Achter het glas de winterse, zwarte magnolia. ‘Moeder heeft Peet laten afmaken.’ De zwarte kat met de groene ogen. Ook voorbij. Ze was klaar, wilde langs me heen lopen. Ik weerhield haar: ‘Geef me nog éen kus.’ Ik legde mijn handen om haar smalle gezicht en zei zacht: ‘Dag vrouwtje.’ Tederder dan ooit, wetend dat het afscheid voorgoed was. Zij ging vóor mij de trap af en bij de overgang naar de benedenverdieping klonk opnieuw die hese snik. Ik nam haar mantel van de kapstok, het korte bont was nog vochtig van de mist. Een dienstbode kwam de gang in toen we al bij de voordeur waren. Het meisje beijverde zich om de deur voor Sibylle te openen. Zij draaide zich nog éen keer om, zei met een vertrokken glimlach ‘Dag...’ en ging de regen in, naar haar werk. |
|