De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Essay | |
[pagina 31]
| |
Schrijven in Spanje
| |
[pagina 32]
| |
op den duur wordt origineel en ongewoon talent commercieel en verdwijnt het... Geloof me, u bevindt zich in een bevoorrechte positie. Uw problemen vervullen ons met afgunst...’ Degene die zich zo uitdrukte was ongetwijfeld oprecht, maar ik kon mij nog een paar redevoeringen van werkgevers herinneren die ik in mijn kinderjaren had gehoord en zei bij mezelf: ‘Dat probleem is gemakkelijk op te lossen, mijnheer. Als u ons dit lot zo benijdt, waarom komt u dan niet in ons land werken?’ Daar een dergelijk antwoord mij niet op zijn plaats leek, besloot ik mijn mond te houden. Zijn woorden hebben me echter niet losgelaten en nu, na maanden van rijpe overpeinzingen, ben ik geneigd te denken dat ze een diepe waarheid voor ons inhouden. Het bestaan van een eeuwenoude en op wonderbaarlijke wijze aan de eisen van onze tijd aangepaste censuur, de autoriteit van de pers waarin datgene wat ‘niet gezegd behoort te worden’ ook niet gezegd kan worden, en het contact met de meest onverdraagzame samenleving ter wereld en haar intellectuelen en schrijvers, mogen dan misschien elementen zijn die bevorderlijk en nuttig zijn voor de ontwikkeling van de artistieke schepping, het lijdt geen enkele twijfel dat de situatie waarin wij Spanjaarden verkeren niet alleen bevoorrecht is, maar tevens, zou ik daaraan willen toevoegen, werkelijk uniek. Slechts weinig landen zouden ons namelijk deze voordelen kunnen bieden. Terwijl onze politieke instellingen of onze economische structuren, om maar een voorbeeld te noemen, veel te wensen overlaten, kunnen wij Spanjaarden prat gaan op het grote aantal dienstjaren en de buitengewone doelmatigheid van onze politiebeambten en onze censoren. Sinds de tijd dat onze grote auteur Larra de uitmuntende deugden van bovengenoemden roemde - ‘Is het niet waarlijk een genot dat, als er een of ander overmoedig schrijvertje aankomt met de zin “Dit loopt niet,” er prompt van een andere kant een censor opduikt die ervan maakt “Dit gaat niet”?’ - heeft de organisatie waarin zij een erefunctie vervullen zich geleidelijk aan verrijkt met de vernieuwingen van de opeenvolgende dictaturen, die zich er met beleid op toeleggen ons te redden van de verschrikkelijke afgrond van vrijheid en democratie. Vanaf de lang vervlogen tijden waarin de inquisiteurs van broeder Tomás de Torquemada iedereen die verdacht werd van ketterse of joodse denkbeelden naar de brandstapel stuurden tot aan de hui- | |
[pagina 33]
| |
dige reglementen van het Ministerie van Informatie en Toerisme heeft de Spaanse censuur een schat aan ervaring verworven die geen ontevreden mens (het is treurig, maar die zijn er nog steeds) haar kan afnemen. Tegenwoordig worden er geen schrijvers meer en plein public verbrand (zoals in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw), en zelfs niet hun werk (zoals in de negentiende eeuw en nog heel recent), maar deze instelling (bron van en lichtend voorbeeld voor de instanties die vandaag de dag in de hele wereld als paddestoelen uit de grond schieten) heeft geen greintje kracht en energie verloren. Een Fransman vindt onze kleine nationale ijdelheid waarschijnlijk belachelijk, maar wij, Spaanse schrijvers, die vier eeuwen inquisitie achter de rug hebben, zijn enthousiast over de huidige wetgeving van onze censoren die ons een garantie biedt voor ons bestaan, soms gedwongen rust en, in ieder geval, stilte. Als een Spaanse burger het enigszins absurde idee krijgt een roman of gedicht van nonconformistische aard te schrijven - wie leest er nu werkelijk zulke literatuur in Spanje? - en een uitgever vindt die zo altruïstisch is om tot publikatie over te gaan - waarbij hij uiteraard verlies lijdt -, moet het origineel gekeurd worden door het prestigieuze Departement van Oriëntatie en Advies - de nieuwste doopnaam van de censuur -, zodat op kortere of langere termijn - van twee weken tot een jaar, en soms nog langer - de ambtenaren van dit Departement - louter en alleen priesters, militairen en solide burgers - in het licht van de principes van de katholieke moraal en de belangen van de staat kunnen beslissen of publikatie al dan niet opportuun is. En de onervaren jongeman die erotische scènes beschrijft, of een ongeoorloofde liefde suggereert zonder die te veroordelen, of zich ironisch uitlaat over de officiële godsdienst of de bestaande orde, ontvangt een briefje met de vriendelijke mededeling: ‘komt niet in aanmerking’ of hij krijgt zijn manuscript terug met een lijst van de benodigde coupures, variërend van weglating van hele hoofdstukken of gedeelten tot het doorstrepen van cru klinkende zinnen en zelfs woorden waar een eventuele lezeres uit de provincie aanstoot aan zou kunnen nemen. Dit alles, ik zeg het met nadruk, uiterst hoffelijk, zonder enige vorm van gewelddadigheid of bedreiging. In beide gevallen gaat het om een gezonde waarschuwing die erop gericht is een reëel, tastbaar feit begrijpelijker te maken: om in dit zo harde vak verder te komen kan de jonge auteur, in plaats van | |
[pagina 34]
| |
vrijelijk zijn inspiratie te volgen of de werkelijkheid te analyseren op de manier zoals hij die via zijn eigen ervaring waarneemt, zich beter voegen naar de morele en maatschappelijke vereisten om zodoende boeken te kunnen schrijven die in de pers vervolgens op gepaste wijze aangeprezen worden, en zelfs, als hij talentvol genoeg is, te kunnen meedingen naar een van de vele literaire prijzen die Spanje rijk is. Het Franse publiek vindt deze methode misschien een beetje willekeurig en komt met termen aan als de ‘vrijheid van schepping’ of de ‘heilige rechten van de kunstenaar’; maar de Spaanse intellectueel die niet uit is op stilte of gedwongen rust (er zijn, ondanks alles, nog wat excentrieke en onverbeterlijke idealisten), prijst zich gelukkig met de voorzichtigheid en ijver van onze goede oude instelling, die zich zo bezorgd betoont over de morele gezondheid van haar publiek en de financiële behoeften van de schrijvers. Door de coöperatieve houding van de meest gewetensvolle intellectuelen (laten we de anderen even vergeten) wordt hun vrijheid op geen enkele wijze beperkt. Onze censuur dringt nooit thema's op, maar maakt slechts haar afkeuring of sympathie kenbaar. Zo heb ik er bijvoorbeeld, alweer een paar jaar gelezen, op gewezen dat door middel van een analyse van de Spaanse naoorlogse roman (in het bijzonder de soort die alle lof en beloningen naar zich toetrok) het bestaan ontdekt kon worden van een serie onderwerpen en formules die, omdat ze goed ontvangen werden door de censoren, onze warme aanbeveling verdienden. Deze onderwerpen en formules heb ik toen ondergebracht in vijf categorieën die ik omschreef met de namen Eeuwige roman, Sociale roman, Gedurfde roman, Morele roman en Realistische roman. Dezelfde themakeuze zou vandaag de dag gemaakt kunnen worden voor theater, poëzie of het essay. Maar de bevoorrechte positie van de Spaanse auteur is niet alleen afhankelijk van het bestaan van de censuur: in tegenstelling tot andere, op het eerste gezicht meer ontwikkelde landen dan het onze, mengt de Spaanse pers zich op verstandige en zorgzame wijze in ons literaire leven. Tegenover het handjevol onafhankelijke (en amper gelezen) tijdschriftjes als Insula, Papeles de Son Armadans, enzovoorts, kent het Ministerie van Informatie een royale subsidie toe aan verscheidene publikaties van hoog intellectueel niveau zoals El Español, Poesía española, La Estafeta literaria (dat net zo goed filatelie-, beurs- of militaire estafette zou kunnen heten zonder dat daarvoor | |
[pagina 35]
| |
de inhoud veranderd zou hoeven te worden) die efficiënt meewerken aan de vaderlandslievende saneringswerkzaamheden welke door de censuur worden ondernomen. De houding van deze publikaties, en van de dagelijkse pers in het algemeen ten aanzien van auteurs, wisselt uiteraard naar gelang het gaat om schrijvers die zich hebben aangepast aan de morele en sociale eisen in Spanje, dan wel om romantische, ontevreden en rancuneuze individuen. Voor deze laatste categorie heeft de pers een zeer simpele therapie bedacht: stilte. Laten we eens aannemen dat romanschrijver X een stuk ondertekent waarin zulke absurde en ouderwetse zaken geëist worden als vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de rechten van de mens, of dat hij onbezonnen verklaringen aflegt tegenover buitenlandse kranten... In beide gevallen is zijn gedrag kennelijk abnormaal; hij heeft een adequate behandeling nodig waardoor hij gecorrigeerd wordt en niet meer in de oude fout vervalt. Wat moeten ze met hem doen? Uitschakelen? Dwingen tot een paar maanden rust?... Na een jarenlange ervaring hebben in intellectuelenkwalen gespecialiseerde ambtenaren een betere remedie ontdekt: voortaan kent niemand hem meer en zijn naam verdwijnt uit kranten en tijdschriften. Over het algemeen werkt deze procedure goed en na enige maanden onder behandeling te zijn geweest knapt de patiënt meestal op. Er zijn echter jammer genoeg enkele rebelse exemplaren die niet genezen door de stilte-therapie. In dat geval wordt er in de pers een andere, krachtiger methode toegepast, met een uitwerking als van een elektroshock: de patiënt ontdekt op een dag, door middel van een melodieus georkestreerde perscampagne, dat hij een oplichter is, een staatloze, een gigolo of een gangster (ik kies een paar geneeskrachtige kwalificaties uit die ik in maart 1961 in hoge doses toegediend kreeg vanwege het uitblijven van effect van de eerste behandeling); er wordt van hem gezegd dat hij een luxe leventje leidt in Parijs, dat zijn gewoonten eerder Frans dan Spaans zijn (vergeten wordt dat dit laatste bijna een compliment is), en dat zijn naam vaker klinkt op het politiebureau dan in de boekhandel... Als deze kuur geen vruchten afwerpt, wordt weer gegrepen naar de stilte-therapie, en deze keer voorgoed. Naar het schijnt ligt het percentage genezingen zeer hoog. Ten aanzien van de schrijvers die zich bewust zijn van hun ver- | |
[pagina 36]
| |
antwoordelijkheid is de houding van de pers totaal anders. Immers, zoals Larra meer dan een eeuw geleden al opmerkte, ‘wat geoorloofd is’ (hij heeft het over kranten) ‘is prijzen, zonder enige beperking; er is namelijk bewezen dat loftuitingen, vooral voor de geprezene, nooit te veel kunnen zijn.’ Zo mogen auteurs met een robuuste gezondheid zonder enige risico verklaringen afleggen in kranten en voor televisie en radio: Marx filosofisch weerleggen, bewijzen dat Spinoza en Descartes twee imbecielen waren, beweren dat zij met God zijn en dat God met hen is (ofschoon kwade tongen zeggen dat, te oordelen naar wat zij publiceren, de goddelijke genade nog niet helpt romans te schrijven). De grens tussen gezonden en zieken is, uiteraard, niet rigide of lineair. Integendeel, wij maken een reeks periodieke fluctuaties mee waarin kerngezonde auteurs plotseling ziek worden en zelfs terechtkomen in de categorie ernstig zieken, terwijl andere, ogenschijnlijk ongeneeslijk zieke patiënten, die door de maatschappelijke profylaxe veroordeeld waren tot het inademen van buitenlandse lucht, ineens beter worden en naar ons land terugkeren met een benijdenswaardige gezondheid. In het eerste geval neemt de pers meestal een pijnlijk getroffen houding van verbazing aan alvorens de ex-gezonde patiënt aan de stilte-therapie te onderwerpen; deze verbazing wordt verontwaardiging als de persoon in kwestie, ondanks de behandeling, vasthoudt aan zijn ziekte en een chronische patiënt wordt. Op dit kritieke punt is verandering van omgeving altijd heilzaam. In het tweede geval daarentegen wordt de patiënt die genezen terugkeert uit het buitenland, of door de simpele stilte-therapie zijn verloren gezondheid heeft herkregen, in de watten gelegd en vertroeteld door tijdschriften en kranten: hij wordt bij elke stap gefotografeerd om zijn kracht en energie goed te laten uitkomen, er worden interviews met hem gehouden en hij krijgt in ruime mate lovende adjectieven toebedeeld... Als de genezing definitief is, krijgt de ex-patiënt zelfs gelegenheid een flat te vinden en een auto te kopen, want het is algemeen bekend dat een goede gezondheid en het zich te voet voortbewegen in Spanje absoluut niet met elkaar te rijmen zijn. In feite zijn de censuur en de pers slechts uitvloeisels van de derde factor die de schrijver uit ons land de unieke positie verschaft die hij geniet. Ik doel op de oude en (ondanks schijnbare veranderingen) | |
[pagina 37]
| |
starre Spaanse samenleving, deze samenleving waaraan de tijd voorbijgaat en die er met bewonderenswaardige trouw naar streeft morgen te worden wat ze gisteren was en vandaag is. Zoals Larra al zei: ‘Kan er iets mooiers of vredigers zijn dan een land waarin niet gesproken wordt?’, en daar voegde onze grote essayist (die door een chronische ziekte op fatale wijze tot zelfmoord werd gedreven) aan toe: ‘Spanje is altijd in twee klassen verdeeld geweest: mensen die grijpen en mensen die gegrepen worden.’ Met deze diepe waarheid in hun achterhoofd werken de auteurs die besloten hebben zich niet te laten grijpen spontaan mee aan de instandhouding van de principes die hun materiële toekomst en bevoorrechte gezondheid veilig stellen. De liefde van de Spaanse samenleving voor haar kunstenaars kent geen grenzen. De lichamelijk en geestelijk gezonde schrijvers leven met haar in goede verstandhouding en harmonie, en de vaderlijke bezorgdheid van hen die verantwoordelijk zijn voor onze cultuur laat niet toe dat de intellectuelen (of althans een groot deel van hen) zich uit wrok ontfermen over de politieke avonturen die een periodieke teistering vormen voor naties met een minder vooruitziende blik dan de onze. Voor zieken lijkt de houding van de samenleving streng, en de Franse intellectueel begaat gemakkelijk de fout om die negatief te beoordelen. Welnu, als we bijvoorbeeld de lijst met namen nemen van de beste Spaanse dichters van onze tijd, mag de geneeswijze inderdaad rigoureus lijken, maar zoals we zullen zien is er sprake van een deelaspect van het probleem: García Lorca stierf namelijk zoals hij stierf en Miguel Hernández overleed in gedwongen rust; de stoffelijke resten van Antonio Machado, Pedro Salinas en Luis Cernuda liggen ver van hun vaderland in de aarde. Andere chronisch zieken als Rafael Alberti en Jorge Guillén leven in ballingschap sinds de Nationale Kruistocht van 1936-1939; José Bergamín, die in 1958 naar Spanje terugkeerde, ging eind vorig jaar, officieel ongeneeslijk verklaard, weer weg... Maar de Spaanse maatschappij mag dan hardvochtig zijn ten aanzien van levende rebellen, de doden neemt ze grootmoedig in haar schoot op: de werken van Lorca en Hernández worden in Spanje uitgegeven en de autoriteiten organiseren officiële plechtigheden ter ere van Juan Ramón Jiménez en Antonio Machado. Wat de patiënten betreft die momenteel nog in ballingschap leven, mogen we er | |
[pagina 38]
| |
zeker van zijn dat zij bij hun dood ook weer onderwerp zullen worden van de eerbiedige en respectvolle hommages die hun ongeneeslijk gebleven ex-collega's ten deel vallen. Zoals een van onze beste huidige dichters zei (ik doel op Luis Cernuda, die in 1963 in Mexico is overleden): ‘Welk land verdraagt zijn dichters nu graag? Zijn levende dichters bedoel ik, want over de dode weten we al dat er geen land is waar ze niet geëerd worden. Het grootste gebrek van een dichter is misschien dat hij leeft, maar dit is een gebrek dat mettertijd verholpen wordt.’ De chronisch en ongeneeslijk zieken hebben dus nog, zoals we zien, deze laatste, opbeurende troost over, en daar wij per se willen leven in plaats van de roem en erkenning ontvangen die de dood met zich meebrengt, is het beste en meest fatsoenlijke dat we tot die tijd kunnen doen, zwijgen. Of in koor herhalen met de pers, die na vijfentwintig jaar stilte zojuist het bestaan van Cernuda ontdekt heeft: ‘Aangezien Cernuda nu toch dood is: leve Luis Cernuda!’ |
|