| |
| |
| |
De Apennijnen*
Pier Paolo Pasolini
(Vertaling Karel van Eerd)
1
Zondronken, bleekgekookte bergenketen,
stil theater, de stille maan is je bewust,
lauw boven Lucca's velden, te zeer bezeten
van mensenwerk, witheet boven de kust
van de Versilia, zo vol boven het lege
zeevlak - verbijsterd boven de rust
van ruimen, rompen, gesjorde zeilen,
na het oud gebruik van de vissersreis
rond Elba, Mont'Argentario...
De maan, ander leven zou er niet zijn.
En daarin bleekt Italië, van Pisa,
lint langs de Arno in een dood festijn
van lichten, tot Lucca, kuis in het grijze
licht van zijn katholieke, eeuwenoude
Aan deze verijsde stenen onttrekt
menselijk de maan een hitte
van diepe hartstochten... Er blijkt
achter hun stilte, de dode witte
gloed die herinnert aan hun stil ontstaan:
het marmer, in Lucca of Pisa, tufsteen
| |
L'Appennino
I
Teatro di dossi, ebbri, calcinati,
muto, è la muta luna che ti vive,
tiepida sulla Lucchesia dai prati
troppo umani, cocente sulle rive
della Versilia, così intera sul vuoto
del mare - attonita su stive,
carene, vele rattrappite, dopo
viaggi di vecchia, popolare pesca
tra l'Elba, l'Argentario...
La luna, non c'è altra vita che questa.
E vi si sbianca l'Italia da Pisa
sparsa sull'Arno in una morta festa
di luci, a Lucca, pudica nella grigia
luce della cattolica, superstite
Umana la luna da queste pietre
di alte passioni... È, dietro
il loro silenzio, il morto ardore
traspirato dalla muta origine:
il marmo, a Lucca o Pisa, il tufo
| |
Aantekeningen van de vertaler
Ik heb Ilaria del Carretto zo'n twintig jaar geleden voor het eerst in Lucca opgezocht. Zij is me bijgebleven, maar ik moet bekennen dat ik haar naam was vergeten. Wie Midden-Italië kent en een goed geheugen heeft voor wat landkaarten en reisgidsen te bieden hebben, zal de tour die PPP de lezer in de schijnwerper van het maanlicht laat meemaken, zonder veel moeite kunnen volgen. Anderen, wellicht zelfs Italofielen die niet alles hebben onthouden, hebben vermoedelijk baat bij de volgende aantekeningen. Ik beperk me tot wat niet in elke schoolatlas vlot te vinden is. Ook de basilieken en andere highlights van Rome laat ik onbesproken, net als bijvoorbeeld Pienza, waarover veel te melden is dat er hier niet toe doet, behalve dat het ook in Toscane ligt.
(II) Orvieto, opzij van de snelweg Florence-Rome, honderd km ten noorden van Rome, heeft op de top van zijn heuvel de middeleeuwse muren nog bewaard. Boven de Porta Maggiore staat in een nis aan de buitenzijde het beschreven borstbeeld van paus Bonifatius viii († 1303), groot voorvechter van de suprematie van Rome, die tijdens zijn leven in veel steden standbeelden van zichzelf liet plaatsen. - Het borstbeeld is ook nu nog in verkommerde staat ter plekke, maar onbestrate stegen, die er in 1951 nog volop waren, zoekt men in goed gerestaureerd Orvieto nu vergeefs.
(III) In de noorderzijbeuk van de Dom van Lucca vindt men het grafmonument van Ilaria del Carretto, de jonggestorven vrouw van een der plaatselijke machthebbers, een vermaard meesterwerk (1406) van Jacopo della Quercia.
(IV) Cassino, opzij van de snelweg Rome-Napels, honderdtwintig km ten zuidoosten van Rome, was in januari-mei 1944 de sleutelpost in de Duitse linie die de opmars van de Geallieerde troepen naar Rome blokkeerde. Het stadje werd net als zijn beroemd klooster verwoest. Er waren veel vluchtelingen, er zijn kinderen verhandeld. De Aniene stroomt in het noordoosten van Rome door armelijke wijken de stad in. PPP woonde daar, toen hij De Apennijnen schreef. Ciampino was toen nog het belangrijke vliegveld van Rome. In die twee buitenwijken groeiden bidonvilles waar immigranten uit het Zuiden, maar ook wel uit o.a. de Emilia Romagna (zuidelijke Povlakte) hun toevlucht zochten.
(IV-V) Niet dat heel Italië toen verurbaniseerde tot pauperdom. Op slechts dertig km van Rome, in Zuid-Toscane, was het berglandschap van de Soratte nog idyllisch als toen Horatius het bezong. Dat gold en geldt in mindere mate voor de Noordtoscaanse kust, het gebied van Luni en de Versilia (1), maar zeker voor grote stukken van het Apennijns binnenland, daar waar in het noorden de Serchio ontspringt, die nabij Lucca in zee uitmondt, zuidelijker, niet ver van Siena, de Obrone, en de Tiber zich over een afstand van tweehonderd km in de bergen voedt om in Rome machtig te zijn.
(VII) Ten zuiden van de heuvels van de Massico, die de grens vormt tussen Zuid-Latium (Sperlonga, Gaeta) en Noord-Campanië, was en is het vooral boerenland, met vlak aan zee weinig, iets meer het binnenland in talrijke stadjes en dorpen (o.a. Sparanise).
| |
| |
| |
2
licht brandt er de maan, boven de slaap van
azuren Etruriërs, zij verrijst
slechts om stemmen te horen van knapen
vanaf de pleinen in Pienza of Tarquinia...
Zij onthult in de weergalmende, brake
ruggen halfweg de Apennijnen
Orvieto, krap aan de heuvel afgehangen,
omringd door geciseleerd ploegland, een minia-
tuur, en de hemel. Ondanks lange
eeuwen gaaf, Orvieto, daken geperst
binnen stadsmuren, onbestrate stegen,
met de uitgang van het muildier langs vers
Klem in de portiek, in het licht van de poort,
langs verkruimeld metselwerk en vervallen
huizen, klimt het dier naar boven voort
met langs de flanken de kuipen roodhelle
druiven, onder het borstbeeld van Bonifatius,
bijna geheel verpulverd, beveiligd
door barokke hoogte in de middeleeuwse
| |
II
la luna che grigiore, dove azzurri
gli etruschi dormono, non pende
che a udire voci di fanciulli
dai selciati di Pienza o di Tarquinia...
Sui dossi risuonanti, brulli
ricava in mezzo all'Appennino
Orvieto, stretto sul colle sospeso
tra campi arati da orefici, minia-
ture, e il cielo. Orvieto illeso
trai secoli, pesto di mura e tetti
sui vicoli di terra, con l'esodo
del mulo tra pesti giovinetti
Chiusa nei nervi, nel lucido passo,
tra sgretolate muraglie e scoscese
case, la bestia sale su dal basso
con ai fianchi le tinozze d'accesa
uva, sotto il busto di Bonifacio
prossimo a farsi polvere, difeso
da barocca altezza nella medioevale
| |
| |
| |
3
Het eigen gebaar ontgaat Bonifatius,
het zwaaien van de slinger in de forse
hand David, en Hilaria, alleen Hilaria...
In de dwarsbeuk die een kruisgewelf torst,
als in een aquarium, zijn van marmer
in ruste de oogleden, de borst
waar zij de handen vouwt in kalme
afwezigheid. Daar ligt de dageraad
en de avond van Italië, zijn barre
geboorte, zijn kleurloos vale dood.
Slaap, de leegte der eeuwen: geen scalpel
zal in staat zijn van deze oogleden bloot
Jacopo heeft in Hilaria verbeeld
Italië, kwijt aan de dood, toen het
jong was, nog puur, nog niet zichzelf vreemd.
| |
III
È assente dal suo gesto Bonifacio,
dal reggere la fionda nella grossa
mano Davide, e Ilaria, solo Ilaria...
Dentro nel claustrale transetto
come dentro un acquario, son di marmo
rassegnato le palpebre, il petto
dove giunge le mani in una calma
lontananza Lì c'è l'aurora
e la sera italiana, la sua grama
nascita, la sua morte incolore.
Sonno, i secoli vuoti nessuno
scalpello potrà scalzare la mole
tenue di queste palpebre.
Jacopo con Ilaria scolpì l'Italia
perduta nella morte, quando
la sua età fu più pura e necessaria.
| |
| |
| |
4
Achter de gesloten oogleden lacht
onder de luizen het jochie van Cassino
tot de ouders die hem hebben gekocht,
bij de kolkende oevers van de Aniene
in de kost bij een moordenaar en een hoer, in 't
tropisch duister waar Ciampino
onder ontluisterde sterren verblind
zindert van vliegtuigen van machtigen
der aarde, en langs de Tiberoevers ginds
waar slopende uren lang sexschildwachten
tippelen rond latrines in de drek,
van San Paolo tot San Giovanni, tot de verdachte
heetste buurten van Rome, klinkt het slaafs gesmeek
van het uurgelui voor negentien-
honderdeenenvijftig, en in stukken breekt
de stilte, tussen krotten en basilieken.
In Hilaria's gesloten oogleden rilt
het koortsontstoken vlies van de nachten
van Italië... mild van bries, vredig stil
van lamplicht... schreeuw van minachtende,
hete, bloedbeluste binken... stank
van hete vodden, kletsnat nu... vlot gebrachte
| |
IV
Sotto le palpebre chiuse ride
tra i pidocchi il mammoccio di Cassino
comprato ai genitori; per le rive
furenti dell'Aniene, un assassino
e una puttana lo nutrono, nelle
coloniali notti in cui Ciampino
abbagliato sotto sbiadite stelle
vibra di aeroplani di regnanti,
e per i lungoteveri che sentinelle
del sesso battono in spossanti
attese intorno a terree latrine,
da San Paolo, a San Giovanni, ai canti
più caldi di Roma, si sentono supine
novecento cinquantuno, e s'incrina
la quiete, tra i tuguri e le basiliche.
Nelle chiuse palpebre d'llaria trema
l'infetta membrana delle notti
italiane... molle di brezza, serena
di luci... grida di giovanotti
caldi, ironici e sanguinari... odori
di stracci caldi, ora bagnati... motti
| |
| |
spot van oude stemmen uit het Zuiden... rappe klank
van Emiliaanse koren tussen krotwijk en beerput...
Van de verdorven provincie tot het blank
lamplicht dat het hart is van de smerige
kroegen aan de rand van de grote stad,
hebben vlees en ellende hun vredige
di vecchie voci meridionali... cori
emiliani leggeri tra borghi e maceri...
Dalla provincia viziosa ai cuori
bianchi dei globi dei bar salaci
delle periferie cittadine,
la carne e la miseria hanno placidi
zang en galm. Maar slaap, alleen dat,
in Hilaria's massieve, fijngesponnen
oogleden. Gestalten van de dageraad
die de dood, eer het meisjesleven was begonnen,
aan het marmer bond. Italië resteert
slechts haar marmeren dood, haar onontgonnen
jeugd die werd afgekapt...
Achter haar oogleden, in haar
slaap, heeft vleesgeworden de aarde van het schijnsel
der maan een maagdelijk orgasme in het zilverklaar
duister dat vervaagt langs de Apennijnse
helling omlaag naar kusten waar het schuim
de Adriatische zee beparelt of de Tyrrheense.
Door een hek van vachten en ijzer omheind,
afgezonderd temidden van hakhout
rondom een groener dan groene wei,
hoog op de helling van de Soracte,
is een natte, nu zwarte kudde in slaap,
met haar herder, stampvoetend, met samengepakte
ariosi suoni. Ma nelle veline
e massicce palpebre d'Ilaria, nulla
che non sia sonno. Forme mattutine
che, precoce, la morte alla fanciulla
legò al marmo. All'Italia non resta
che la sua morte marmorea, la brulla
sua gioventù interrotta...
Sotto le sue palpebre, nel suo
sonno, incarnata, la terra alla luna
ha un vergine orgasmo nell'argenteo buio
che sulla frana dell'Appennino sfuma
scosceso verso coste dove imperla
il Tirreno o l'Adriatico la spuma.
Dentro il rotondo recinto di pelli
e di metallo, isolato tra le fratte
in cerchio in una radura d'erba
verdissima sui dossi del Soratte,
dorme un umido, annerito gregge,
e il pastore con le membra contratte
| |
| |
| |
5
Achter haar gesloten oogleden verdwijnt
het vlakland van Luni, en de schichtige
steden waar in graveerwerkhagen de Apennijnen
meer geuren naar wat mensenwerk verrichtte,
temidden van de akkerhitte van Toscane,
of waar ze ruiger de oude stichten
opslokken in Etruriëland - gaan henen
op de wiek van de helle, maagdelijk prille
avondklanken. En zij, de keten,
ontwart zich in eeuwenoude rillen,
de aderen Serchio en Ombrone
en, achter kleibruine kegels en grillige
trechters, geboomte, de Tiber, zijn bron
nabij in het Apennijns oerstof, nog heidens...
Rome, achter velden vol peons,
verguldt decadent puin uit barokke tijden
in maanlicht, en verkrotte buitenwijken van hoon
voor god en geloof, die niets belijden
| |
V
Sotto le sue palpebre chiuse Luni
all'addiaccio, e le trepide
città dove l'Appennino profuma
più umano nelle cesellate siepi,
tra i caldi arativi della Toscana,
o dove più selvaggio le vecchie pievi
assorbe nell'etrurio - s'allontanano
sull'ala dei vergini, chiari
suoni serali. Ed essa si dipana,
la catena, nei solchi secolari
delle vene del Serchio, dell'Ombrone
e, dietro rudi imbuti e terrei fari
d'albore, il Tevere, nel polverone
appenninico, pagano ancora...
Roma, dietro radure di peoni,
ruderi alessandrini e barocchi indora
alla luna, e disfatte borgate
irreligiose, dove tutto si ignora
dan sex en sex, holen bewoond
door kak en knapen; de Tiberkaden
van Pincio tot Aventijn, tot de steile troon
van de naakte Sint-Paulus, waar door lantarens
de hete atmosfeer wordt vergeeld,
stappen weerklinken die op het trottoirsteen
vlekken laten, en waar de echo, als bespeelt
onbekwame hand het vlies van een trommel,
weerklinkt in Rome's avondduister, dat
de urinelucht scherper onthult.
che non sia sesso, grotte abitate
da feci e fanciulli; i lungofiumi
dal Pincio, all'Aventino, alle scarpate
dello spoglio San Paolo dove i lumi
ingialliscono la calda atmosfera,
risuonano dei passi che le umide
pietre macchiano, e la romana sera
echeggiandone, come una membrana
grattata da un vizioso dito, svela
più acuto l'odore dell'orina.
| |
| |
| |
6
Een leger in bivak ligt te verbeiden
christen te kunnen worden in de stad
der christenheid, bezet een verrotte weide
van drabbig gras in het hellicht open land:
ook zij hopen op te klimmen tot in het burgerlijk
licht en wachten op een woning, op iets dat
huis mag heten, zij, uit Sardinië of Apulië,
in een zwijnenstal op het armetierig maal
in nieuwbouw zonder uitpad tussen blinkend natuurstenen
kerken van deze eeuw en wolkenkrabbers.
Achter haar gesloten oogleden deze
belegering van miljoenen zielen
met die stoere koppen van weleer, die gisse
blik van wij-samen, tussen de verziekte open riolen
| |
VI
Un esercito accampato nell'attesa
di farsi cristiano nella cristiana
città, occupa una marcita distesa
d'erba sozza nell'accesa campagna:
scendere anch'egli dentro la borghese
luce spera aspettando una umana
abitazione, esso, sardo o pugliese,
dentro un porcile il fangoso desco
in villaggi ciechi tra lucide chiese
novecentesche e grattacieli.
Sotto le sue palpebre chiuse questo
assedio di milioni d'anime
dai crani ingenui, dall'occhio lesto
all'intesa, tra le infette marane
| |
| |
| |
7
Verderop vervloeien de Apennijnen
naar het wit Zuiden, blauw, rood, verzonken diep
achter de gesloten oogleden, in het schijnsel
van de zee van Gaeta en Sperlonga...
Achter de Massico spreidt Sparanise
olijvenkandelaars, temidden van de krans
van klimplanten boven de Elysische
weiden, waar met Sinterklaas lampions
te branden hangen... Daar gaapt de Afrikaanse
golf van Napels, natie soeverein
in de onderbuik van de natie...
Dan geeft niet meer Jacopo (meer recent
is Hilaria's droom) achter de oogleden als tevoren
de wereld van Italië's volk decent
| |
VII
Si perde verso il bianco Meridione,
azzurro, rosso, l'Appennino, assorto
sotto le chiuse palpebre, all'alone
del mare di Gaeta e di Sperlonga...
Dietro il Massico stende Sparanise
candelabri di ulivi, tra festoni
di piante rampicanti sulle elisie
radure, dove lucono i lampioni
a San Nicola... Si spalanca il golfo
affricano di Napoli, nazione
E non più Jacopo (più recente è il sonno
di Ilaria) sotto le palpebre fonde
in civile forma il popolare mondo
vorm, geen hand beent haar, tegen de contouren
van haar landschap, uit tot op het bot
in het licht van intellect - dat de duistere oerstof
onverhuld laat - en verenigt met God
de pauperwijk. Daar diep in het zuiden
is alles voormenselijk, en menselijk het genot,
tegenover de vulgaire, te luide
lach van het plebs was daar en is vergeefs
elk woord van verlossing: het glanst in met te duiden
hete onaandoenlijkheid van zeventiende-eeuws
coloriet, alsof in zon of schaduw
voldoende was louter de onbeschaamde
italiano, e contro gli sfondi
del suo paesaggio, non più scarnisce
in luce di intelletto - che non nasconde
la buia materia - una mano che unisce
a Dio il povero rione. Quaggiù
tutto è preumano, e umanamente gioisce,
contro il riso del volgare fu
di redenzione splende nella più
ardente indifferenza dei colori
seicenteschi, quasi che al sole
o all'ombra non bastasse che la sola
| |
| |
presentie van vodden, gouden juwelen,
met in de ogen de verstokte lach
van woonkelders nooit gelaafd door liefde.
Laat-latijnse jongens zingen achter
de gesloten oogleden in het hart van de soort
der armen, die steeds barbaars is gebleven
in oertijden, uitgesloten van het geheim
wedervaren van het licht der christenheid,
van de opeenvolging der eeuwen gegeven door het lot:
en ze maken van Italië een eigen bezitting,
spottend, in de lach van een dialect
waarin niet stad of provincie maar een bezeten
woonterp, een wijk, de lijnen trekt,
als eenieder, besloten binnen de hitte
van sex, hun enige maatstaf, in een mensdom leeft
dat zich willoos laat leiden door het puurste
cynisme en door de puurste passie; door onbeheerst
zichzelf ontkennen en onbeheerst zich geven; in het mysterie
klaarhelder, want zuiver en verdorven...
Als eenieder kennis draagt van het oud, puur taaleigen
van ongelovigheid, van lef aangeboren,
van spot, in het meest wijze en kwalijke
dialect, sluit zij de oogleden, verloren
het bewustzijn, verliest zich in een volk
waarvan de schreeuw als stilte slechts gehoord wordt.
(1951)
sfrontata presenza, di stracci, d'ori,
con negli occhi l'incallito riso
dei bassi digiuni d'amore.
Ragazzi romanzi sotto le palpebre
chiuse cantano nel cuore della specie
dei poveri rimasta sempre barbara
a tempi originari, esclusa alle vicende
segrete della luce cristiana,
al succedersi necessario dei secoli:
e fanno dell'Italia un loro possesso,
ironici, in un dialettale riso
che non città o provincia ma ossesso
poggio, rione, tiene in sè inciso,
se ognuno chiuso nel calore del sesso,
sua sola misura, vive tra una gente
abbandonata al cinismo più vero
e alla più vera passione; al violento
negarsi e al violento darsi; nel mistero
chiara, perchè pura e corrotta...
Se ognuno sa, esperto, l'ingenuo linguaggio
dell'incredulità, della insolenza,
dell'ironia, nel dialetto più saggio
e vizioso, chiude nell'ińcoscienza
le palpebre, si perde in un popolo
il cui clamore non è che silenzio.
1951
|
|