De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Ver van de mannequinsGa naar voetnoot*
| |
[pagina 16]
| |
zo konden opensplijten. Hoe je het ook bekeek, het was uitgesloten dat ik daar ‘Help!’ zou gaan roepen. Het was lachwekkend dat niet één van die vijf figuren, waaronder notabene mijn vriendin, op het idee kwam om eens te gaan uitzoeken of er niets ernstigs gebeurd was. Ik was weliswaar vloekend uit de armetierige vakantiebungalow vertrokken waar we nu al meer dan een week op elkaars lip zaten, maar ze konden toch ook wel bedenken dat iemand als ik niet langer dan een kwartier haatdragend ben. Wat voor woorden er ook gewisseld worden, ‘zand erover’ is mijn ‘middle name’. (Kom daar maar eens om bij de gemiddelde Nederlander.) Na zo'n tien minuten in de greppel leek het me niet al te riskant om nog eens voorzichtig aan mijn linkerenkel te voelen. Er was nauwelijks iets opgezwollen, maar aan de pijnscheut voelde ik wel dat de verwonding ernstig was: de enkel had zelfs niet eens meer genoeg reserves om opzichtig dik te worden. Dat was jammer want dan kreeg ik straks natuurlijk weer met het soort van betweters te maken dat meteen aan aanstellerij denkt wanneer er geen opgezette zwellichamen te bekennen zijn. Vlak na de pijnscheut was de eerste bliksemflits te zien. Alles begon ontegenzeggelijk bedenkelijke vormen aan te nemen, en wel op alle niveaus. Een dikke maand geleden was ik aangenomen voor een functie die maar voor weinig mensen weggelegd is. In films wordt deze baan altijd weer gereserveerd voor een figurant, maar in het echt is het beroep van gevangenisbewaker de hoofdrol bij uitstek. Alleen voor ingewijden is dit te begrijpen, voor de mensen die op de scheidslijn hebben gebalanceerd tussen twee onverenigbare werelden, mensen die aan den lijve ondervonden hebben hoe het raakvlak tussen de onschuldige en schuldige wereld aanvoelt. Ik behoorde tot de mensen die met een simpele sleutel de ene wereld hermetisch moesten afsluiten voor de andere wereld. (Ik liet toen al, na een maand, in het midden welke wereld de voorkeur verdiende en ik wist dat ik daarmee geen slecht figuur sloeg.) Het was traditie, tenminste in de bak waar ik werkte, dat een bewaker na zijn eerste maand twee weken vakantie kreeg. Gelukkig viel die verplichte vakantie voor mij op het einde van juli. Ik zou geweigerd hebben om 's winters een paar weken vrij te nemen, want alleen weke types gaan 's winters op vakantie. Na deze vrije weken | |
[pagina 17]
| |
zou het pas echt beginnen. De ware bewaker wist dat hij zich in deze vakantie moest voorbereiden op de vuurproef bij uitstek, de baan waarop alleen de Laatsten der Mohikanen (bij wijze van spreken) berekend zijn. Hoewel ik die vakantie had kunnen missen, was het volgens mij toch niet te veel gevraagd om die weken normaal te laten verlopen. Op geheimzinnige wijze was echter het onzalige idee ontstaan om maar liefst met zes personen een vakantiehuisje te huren. Bovendien waren dat niet zomaar zes willekeurige figuren, maar drie duo's, drie paartjes, bijna allemaal brave onbenullen die zich al jaren met dezelfde minnaar of minnares ophielden, niet uit hartstocht maar uit lamlendigheid. Vanaf het begin werd een aloude waarheid weer eens werkelijkheid: aan het front of tijdens een vakantie onthullen mensen hun ware aard. Wanneer je iemand uur na uur meemaakt, zodat de alledaagse gewoonten stuk voor stuk boven water komen, dan zijn er maar heel weinig mensen die je na een paar dagen niet vervloekt vanwege hun gezeur, kleinzerigheid, vieze gewoonten, voorkeur voor stomme muziek, hun lijzige tempo, gesnoep, gesnurk en neurotisch gekwebbel. En ondanks hun onaangename gedrag, haalden ze het op den duur nog in hun hoofd ook om míj ervan te beschuldigen dat ik me kennelijk alles meende te kunnen permitteren (alleen al dat dameswoord), omdat ik in eigen ogen voor een moeilijk beroep gekozen had. Hun hardleersheid en onbegrip bleek bovenal toen ze instemden met het voorstel om op een avond met zijn allen naar de film Raging Bull te gaan die voor één avond in Haamstede draaide. Deze film had ik al twee keer gezien. Ik wist dat alleen al de openingsbeelden - een zwartwit visioen waarin Robert de Niro zich in zijn eentje, in slow motion, warmdraait en dansend in een soort extravagante, middeleeuwse monnikspij door de boksring gaat, in gedachten vechtend met iedereen die hem niet begrijpt - duizenden films overbodig maken. Ik wist toen ook al, kennelijk als enige, dat er grote meningsverschillen zouden ontstaan. De discussie die zou oplaaien tussen degenen die de film nooit meer zouden vergeten en de figuren die maar niet begrepen wat het nut was van al die natte klappen en het primaire gedrag van de hoofdpersoon, zou onherroepelijk uitlopen op een echte ruzie. Het was tekenend voor ons verblijf dat iedereen, zelfs mijn vrien- | |
[pagina 18]
| |
din en Fedor die de film ook een goed hart toedroegen, zich uiteindelijk tegen mij keerde. Zij vertelden mij de waarheid, maar dan komt Allesandro Lopez jammer genoeg (voor de anderen) pas echt op dreef en voelt hij zich geroepen om geen enkel blad voor de mond te nemen. Ik was Raging Bull waardig, Jake la Motta die in de ogen van de rest van de wereld een kop van beton heeft, maar zichzelf eerder ziet als iemand die nooit door de knieën gaat. Natuurlijk meende de rest van het gezelschap triomfantelijk dat hun visie op mij defenitief bevestigd was, omdat ik me als een achtjarige gedroeg. Ik was een kinderachtig ventje dat ongelooflijk stoer ging doen nadat hij een goedkope film met een nog goedkopere, stoere held had gezien. (Tja, zo kun je het ook bekijken.) Ik lag als een aangeschoten atleet in de greppel en ze lieten mij aan mijn lot over. Niet alleen dat vijftal, niet alleen boswachters of toeristen die zich op normale dagen bewusteloos wandelden in de rijke Dominiale Bossen, maar zelfs konijnen, meeuwen of mieren kwamen niet eens poolshoogte nemen. De gemiddelde Nederlander zou met grote ogen paniekerig om zich heen gaan kijken, maar ik keek eens naar mijn sportbroekje, mijn ontvelde scheenbeen en mijn twee enkels die er ogenschijnlijk allebei even ongeschonden bij lagen. Vervolgens ging ik op mijn gemak op mijn rug liggen. Ik voelde me op mijn plaats, te midden van zoveel natuur, onder een donkere, woeste hemel en in de nabijheid van de zee. De vuurtoren beantwoordde de bliksemflitsen nu waarschijnlijk al met zijn ideaal zwiepende lichtbundel en ik besefte ineens dat het me compleet onverschillig liet of ik binnen een paar minuten al of niet doormidden gekliefd zou worden door een bliksemstraal (of desnoods door een dolgeworden kopmeeuw). Iemand als ik gaat niet liggen jammeren wanneer het zijn tijd is, maar gaat ontspannen babbelend, als de ongeëvenaarde Petronius, zijn laatste momenten tegemoet. Het zal duidelijk zijn dat ik er al helemaal niet over in zat dat ik binnen een kwartier tot op mijn ziel doorweekt zou zijn. Vlak voordat ik ontdekt zou worden door twee echtparen die daar op hun sportfietsen voor het onweer probeerden uit te vluchten, vlak voor die ontmoeting leverde ik weer eens het bewijs dat daar niet de eerste de beste in die greppel lag. Terwijl ik ondanks de gloeiende pijn in mijn enkel probeerde om mijn been te ontspannen, bedacht ik zomaar uit het niets dat Raging Bull zeer veel te maken had | |
[pagina 19]
| |
met Orlando Furioso (de Razende Roeland), het zestiende-eeuwse Monument, bij elkaar geschreven door Ludovico Ariosto. Ik zag een verband dat nog nooit iemand gezien had, zelfs Martin Scorsese niet of Ariosto. Jake la Motta en Orlando, allebei de Idee van de Koppigheid verbeeldend... Jake die door zijn volmaakte jaloezie in de meest minuscule aanwijzingen al het bewijs ziet dat zijn vrouw hem bedriegt en Orlando die zelfs een zee aan tegenbewijzen trotseert waarmee de ontrouw van zijn geliefde onderstreept wordt. Onvermurwbaar, tot de dood erop volgt. Even onvermurwbaar als de absolute kloof die er bestaat tussen mensen die de gevangenis wel aan den lijve ondervonden hebben en de mensen die de gevangenis alleen maar van horen zeggen kennen, of via documentaires en interviews met ter dood veroordeelden. Even ondoordringbaar als een gevangenismuur. De buitenwereld komt er niet in en wie binnen zit is losgezongen van heel die bende, van alle figuren die denken dat zíj geen enkele wet overtreden hebben. |
|