| |
| |
| |
Vier gedichten
Lou Vleugelhof
Thales, terug in Milete
Een trekvogel door het universum
terug in mijn stad, Milete,
buitenverblijf van zonlichte goden,
dat als een glimlach aan zee ligt,
ik Thales, een bereisde kameel
die zijn lange kamelenhals uitstak
naar alle windstreken, een halszaak
makend van waarheid en leugen,
hier ben ik, Milete, ken mij terug,
grijs als ik ben van de oerstof
waar het heelal van gemaakt is,
en als de waarheid dakloos geworden.
Wie herkent in mijn windhese stem
het gouden geluid van de spreker
die de marktplaats tot afzetgebied
van zijn kostbare wijsheid maakte,
toen hij de dag en het uur voorspelde
waarop de zon haar gezicht zou bedekken,
de priesters alarm sloegen, te wapen
tegen de afkalving van hun gebied.
| |
| |
Milete prijst courante waarheden aan
verkoopt orakels en gunsten van goden
bij afslag als vis die snel moet gelost
voor hitte de stank aan het licht brengt.
Mijn laatste wijsheid dat het water
stromend van de bewolkte bergen naar zee
de laatste waarheid is van de aarde
is een lacher geworden van mond tot mond,
want de rijst is weer schaars als vroeger,
de broodprijs gestegen, de koopkracht gedaald,
geruchten van grensincidenten sijpelen
de stadsmuur binnen, de lucht is vervuild
van oorlogsgeruchten, de goden snuiven
bloed en jagen de tempels vol mensen,
alleen waarheden op korte termijn
overleven de dag van vandaag.
Het leven is moeizaam, slecht verstaanbaar
een staanplaats in het theater geworden,
ik heb geen deel aan de handeling meer,
de ontknoping blijft onvoorspelbaar.
| |
| |
| |
Taalthuis
Wij waren met velen thuis
en smeedden de omgangstaal
tot een doorlopend verhaal
voor eigen gebruik binnenshuis,
want binnen het dorpsdialekt
tref je onverhoors een hiaat,
een woord dat nog niet bestaat,
geluid dat nog niet is gebekt.
Zo ontstonden teesk, issewis,
taal van achter de Oeral, begin-
komt er een dode taal bij,
| |
| |
| |
Biologieleraar
voor Jan Oets
Hij leerde pubers dat ze ogen hadden
om te kijken hoe complex ze waren
handen tegen de onhandigheid
voeten om ten voeten uit te leven
schonk hij systeem en samenhang,
hij liet ze wonen in hun eigen hart
duiken van de hoge in hun bloedstroom
spelevaren in hun lymfenstelsel
wrikken aan hun eigen doodsskelet,
dat eenheid, evenwicht en integratie
de sleutelwoorden waren tot de poort
waarvoor ze samendromden naar het leven,
hij maakte ze ten dode toe gelovig.
| |
| |
| |
Achelse kluis
Hemelsbreed de middag over de hei,
de torenhaan blijft met de hemel
on speaking terms, de aarde
gaat zich liturgisch te buiten
bier en roggebrood communiceren.
Monniken geloven nog bij het leven,
eten zich dood aan stilte,
drinken de tijd als een vloed
die nooit afneemt, hun blik op oneindig
vegen zij de wereld, een lastig vuiltje,
Kastanjes ontsteken hun kaarsen
op de binnenhof mengt zich een geur
van metten en lauden, de dag wordt heel
bij het rijpen van de completen.
|
|