De Tweede Ronde. Jaargang 7
(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
1De verwaarloosde tuin, de hoge ruime zalen,
de barokke balkons omkranst door wingerdgroen
plaatsen de villa in temps-perduverhalen:
villa-cliché in een bloemlezing Achttientoen.
Droef droomt de villa van betere dagen, dromen
van blije croquetteams op Engelse gazons,
in de weidse eetzaal diners voor gastronomen,
bals in door antiquairs onttakelde salons.
Maar waar in vroeger tijden bezoek kwam van groten
van onze industrie en van de politiek,
stopt nu een automobiel met horten en stoten,
sloopt vreemd volk in ruig leer de leeuw van de portiek.
Geblaf en een stap klinkt er, dan sluit zich voorzichtig
de deur... In die kloosterstille kazerne leeft
Ton Tieme Romeny met een tante die beeft,
met een verloederde neef en nichtje schichtig.
| |
[pagina 24]
| |
2Ton Tieme is haast vijftig, van aanleg hooghartig,
belezen, met plezier in stil monnikenwerk,
intelligent, met weinig moraal, onbarmhartig
helderziend; oorlogskind, zonder vrouw, zonder kerk.
Ton Tieme was lang leraar, voor 't geld, zonder blijheid
(Adwaita!...), mikte op iets in de politiek
en leeft hier nu als balling, bespiegelt in vrijheid
zijn leven van weleer en maakt dat niet publiek.
Hij is niet kwaad. Hij geeft voor blinden en voor tering,
hij stuurt aan een vriendin een kistje voorjaarsfruit:
hij is niet kwaad. Hij ontvangt thuis menige leerling
voor bijles, menige Turk helpt hij graag vooruit.
Zichzelf zich bewust en zijn fouten, een kouwe,
is hij niet kwaad: een Goed Mens, om wie Nietzsche lacht
‘... ik moet lachen om de dwaas die zichzelf goed acht,
omdat hij 't redden moet zonder 'n paar sterke klauwen...’
Na ernstige lectuur gaat hij de tuin in, spelen
met zijn hartsvrienden op 't uitnodigend gazon;
zijn kameraden zijn: een ekster, rauw ter kele,
een poes, een circusaap bij name Kwakwajon...
| |
[pagina 25]
| |
3Wat het leven beloofd had, bleek allemaal meineed.
Hij droomde jaren van de Liefde die nooit kwam,
droomde van chic en charme, waardoor hij veel pijn leed,
tot hij hier als minnares het keukenmeisje nam.
Wanneer 't stil is in huis, sluipt zij op blote voeten,
fris als door morgendauw een rijp stuk zomerfruit,
de gang door, zijn kamer in; zij zoent hem eens goed en
berijdt haar oude heer, verzaligd onderuit...
| |
4Ton Tieme kan niet voelen. Volledig verdorde
door een trage kwaal de bron vanwaaruit men voelt;
door kille sofistiek is deze mens verworden
tot wat resteert als brand zijn woede heeft gekoeld.
Maar zoals aan het puin waar het vuur eerder woedde
irissen ontspruiten van vlammend paarse pracht,
ontspruit aan die verdorde ziel dat onvermoede
bundeltje troostende verzen van iele kracht.
| |
5Ton Tieme Romeny kent, na de trieste jaren,
het klein geluk: 't essay en tussendoor het rijm.
In zich besloten denkt hij, groeit hij, gaat ervaren
het leven van de Geest, het verrassend geheim.
Zijn geluid is klein, en de kunst waarvoor wij lijden
eeuwig. Tijdens dit vers vervluchtigt reeds de Tijd!
Dus wil Ton Tieme blij zijn tijd terzijde beiden:
leeft, hij is geboren; leeft, tot hij overlijdt.
|
|