De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Prue
| |
[pagina 162]
| |
Of was de naam zelf een garantie dat dit niet zou gebeuren? Achter in de veertig nu, tenger en blond, haar klanten altijd met een plichtsgetrouwe levendigheid te woord staand, een plezierig tafelgenoot - misschien kwam ze aardig in de buurt van wat die ouders destijds voor ogen had gestaan: pienter en attent, een opgewekte toeschouwer. Het is moeilijk haar persoon in verband te brengen met verantwoordelijkheidszin, moederschap, echte problemen. Haar volwassen kinderen, de produkten van een vroegtijdig Vancouver Island-huwelijk dat ze zelf een kosmische ramp noemt, komen haar regelmatig opzoeken, en in plaats van om geld te vragen, zoals de kinderen van andere mensen, brengen ze cadeautjes mee, proberen haar de administratie uit handen te nemen en regelen de isolatie van haar huis. Ze is dolblij met hun cadeautjes, luistert naar hun adviezen en verzuimt als een wispelturige dochter hun brieven te beantwoorden. Haar kinderen hopen dat ze niet omwille van Gordon in Toronto blijft. Iedereen hoopt dat. Ze zou het een grappig idee vinden. Ze geeft parties en gaat naar parties; ze gaat soms met andere mannen uit. Haar houding tegenover seks is een bron van troost voor diegenen onder haar vrienden die lijden onder verschrikkelijke aanvallen van hartstocht en jaloezie en zich dan helemaal losgeslagen voelen. Ze lijkt seks te beschouwen als een heilzaam, lichtelijk onnozel tijdverdrijf, te vergelijken met dansen en leuke dinertjes - iets wat wederzijdse vriendelijkheid en opgeruimdheid niet in de weg mag staan. Nu zijn vrouw voorgoed weg is, komt Gordon Prue af en toe opzoeken, en zo nu en dan vraagt hij haar mee uit eten. Ze gaan niet altijd naar een restaurant; ze gaan soms naar zijn huis. Gordon kan goed koken. In de tijd dat Prue of zijn vrouw met hem samenwoonde kon hij helemaal niet koken, maar zodra hij zich er serieus mee bezig ging houden werd hij er - zegt hij naar waarheid - beter in dan zij alletwee. Pas geleden hadden hij en Prue een dinertje bij hem thuis. Hij had Kip à la Kiev gemaakt en als dessert crème brûlée. Zoals de meeste beginnende toegewijde koks praatte hij over eten. Gordon is rijk, naar Prue's maatstaven - en die van de meeste mensen. Hij is neuroloog. Zijn huis is nieuw, gebouwd tegen een heuvel aan de noordkant van de stad, waar vroeger pittoreske, onrendabele boerderijen stonden. Nu staan er unieke, door een architect ontworpen, uiterst prijzige huizen op stukken grond van veer- | |
[pagina 163]
| |
tig bij vijftig meter. Als Prue Gordons huis beschrijft zegt ze: ‘Weet je dat het vier badkamers heeft? Op die manier zijn er nooit problemen als er vier mensen tegelijk in bad willen. Het lijkt wat veel, maar het is werkelijk heel prettig en je hoeft nooit de gang over.’ Gordons huis heeft een verhoogde eethoek - een soort platform waaromheen een praatkuil, een muziekkuil en een aarden wal met weelderige planten onder schuin glas. Vanuit de eethoek kan je de ruimte bij de voordeur niet zien, maar er zitten geen muren tussen, dus in het ene gedeelte kun je wel wat opvangen van wat er zich in het andere afspeelt. Onder het eten ging de bel. Gordon excuseerde zich en liep het trapje af. Prue hoorde een vrouwenstem. Degene aan wie die toebehoorde was nog buiten, dus ze kon de woorden niet verstaan. Ze hoorde Gordon iets zeggen op een lage, waarschuwende toon. De deur ging niet dicht - blijkbaar was de persoon in kwestie niet binnen gevraagd - maar de stemmen bleven hoorbaar, gedempt en boos. Plotseling klonk er een kreet van Gordon, en zwaaiend met zijn armen verscheen hij halverwege de trap. ‘De crème brûlée,’ zei hij. ‘Zou je zo goed willen zijn?’ Hij rende terug naar beneden, terwijl Prue opstond en naar de keuken ging om het dessert te redden. Toen ze terugkeerde kwam hij, iets langzamer dan daarnet, de trap op. Hij zag er geagiteerd en moe uit. ‘Een vriendin,’ zei hij somber. ‘Alles in orde?’ Prue realiseerde zich dat hij het over de crème brûlée had en ze zei ja, die was perfect, ze was er precies op tijd bij geweest. Hij bedankte haar maar klaarde niet op. Het leek minder het dessert dat hem dwars zat, dan wat er aan de deur gebeurd was. Om hem af te leiden begon Prue hem deskundige vragen over de planten te stellen. ‘Ik heb er totaal geen verstand van,’ zei hij. ‘Dat weet je.’ ‘Ik dacht dat je je er misschien in verdiept had. Net als in het koken.’ ‘Zij verzorgt ze.’ ‘Mevrouw Carr?’ zei Prue. Mevrouw Carr was zijn huishoudster. ‘Wie dacht je anders?’ Prue bloosde. Ze had er een hekel aan voor achterdochtig te worden gehouden. ‘Het probleem is dat ik denk dat ik graag met je zou trouwen,’ zei Gordon, zonder dat deze gedachte hem merkbaar opfleurde. Gordon is een grote man met een wat grof gezicht. Hij draagt graag | |
[pagina 164]
| |
dikke kleren, slobbertruien. Zijn blauwe ogen zijn vaak bloeddoorlopen, en hun uitdrukking verraadt dat er een hulpeloze, verbijsterde ziel rondkronkelt in dit dappere fort. ‘Wat een probleem,’ zei Prue luchtig, hoewel ze Gordon goed genoeg kende om te weten dat het dat inderdaad was. De bel ging nog een keer, ging twee keer, drie keer voordat Gordon bij de deur was. Deze keer klonk er een doffe dreun, alsof er met iets gegooid was dat hard neerkwam. De deur sloeg dicht en Gordon verscheen onmiddellijk weer in beeld. Hij wankelde de trap op met zijn ene hand tegen zijn hoofd, ondertussen met de andere gebarend dat er niets ernstigs gebeurd was en dat Prue moest gaan zitten. ‘Verdomde weekendtas,’ zei hij. ‘Ze smeet hem naar mijn hoofd.’ ‘Was het raak?’ ‘Nauwelijks.’ ‘Het ding maakte anders behoorlijk veel lawaai voor een weekendtas. Zaten er stenen in?’ ‘Spuitbussen waarschijnlijk. Haar deodorant en zo.’ ‘O.’ Prue keek toe hoe hij zichzelf een borrel inschonk. ‘Ik heb liever koffie als je het goed vindt,’ zei ze. Ze ging naar de keuken om water op te zetten, en Gordon volgde haar. ‘Ik geloof dat ik verliefd ben op deze dame,’ zei hij. ‘Wie is ze?’ ‘Je kent haar niet. Ze is tamelijk jong.’ ‘O.’ ‘Maar toch denk ik dat ik over een paar jaar met je wil trouwen.’ ‘Als je over je verliefdheid heen bent?’ ‘Ja.’ ‘Ach ja. Je weet nooit wat er in een paar jaar kan gebeuren.’
Als Prue hierover vertelt, zegt ze: ‘Ik denk dat hij bang was dat ik zou gaan lachen. Hij begrijpt niet waarom mensen lachen of hem hun weekendtas naar het hoofd smijten, hij heeft alleen maar gemerkt dat ze het doen. Hij is eigenlijk zo'n fatsoenlijk iemand. Dat heerlijke diner. En dan komt zij met haar weekendtas naar hem gooien. En het is heel redelijk dat hij eraan denkt om over een paar jaar met me te trouwen, als hij over zijn verliefdheid heen is. Ik denk dat hij er voor het eerst aan dacht om het tegen me te zeggen om me wat gerust te stellen.’ | |
[pagina 165]
| |
Ze verzwijgt dat ze de volgende morgen een van Gordons manchetknopen van zijn nachtkastje heeft gepakt. De manchetknopen zijn gemaakt van amber en hij heeft ze in Rusland gekocht, toen hij met zijn vrouw op vakantie was om te vieren dat ze weer bij elkaar waren. Ze zien eruit als brokjes kandij, goudkleurig, transparant, en deze wordt snel warm in haar hand. Ze laat hem in de zak van haar jasje glijden. Er een meenemen is niet echt diefstal. Het kon een aandenken zijn, een intiem grapje, een gekkigheidje. Ze is alleen in Gordons huis; hij is vroeg weggegaan, zoals hij altijd doet. De huishoudster komt pas om negen uur. Prue hoeft niet voor tienen in de winkel te zijn; ze zou een ontbijt voor zichzelf kunnen klaarmaken, wachten op de huishoudster, haar vriendin sinds jaren her, om samen koffie te drinken. Maar nu ze de manchetknoop in haar zak heeft, blijft ze niet langer rondhangen. Het huis lijkt nu te naargeestig om er onnodig lang te blijven. Het was notabene Prue zelf die het stuk grond heeft helpen uitzoeken. Maar in het goedkeuren van de tekeningen heeft ze geen aandeel gehad - toen die aan de orde kwamen was de echtgenote er weer. Als ze thuiskomt stopt ze de manchetknoop in een oude tabaksdoos. De kinderen hebben deze tabaksdoos jaren geleden in een rommelwinkel gekocht en hem haar cadeau gedaan. Ze rookte, in die dagen, en de kinderen maakten zich zorgen om haar. Dus gaven ze haar deze doos, volgestopt met toffees, gevulde boontjes en gomballen, met een briefje ‘Word maar liever dik’ erbij. Dat was voor haar verjaardag. Nu zitten er behalve de manchetknoop allerlei dingen in de doos - allemaal kleine dingetjes, niet kostbaar maar ook niet helemaal zonder waarde. Een klein geëmailleerd schoteltje, een zoutlepeltje van zuiver zilver, een kristallen vis. Het zijn geen sentimentele souvenirs. Ze kijkt er nooit naar en vergeet vaak wat ze in de doos bewaart. Het zijn geen trofeeën, de spulletjes hebben geen rituele betekenis. Het is niet zo dat ze elke keer dat ze naar Gordons huis gaat iets meeneemt, of elke keer dat ze blijft slapen, of om wat ze gedenkwaardige bezoekjes zou kunnen noemen te onthouden. Ze doet het niet in een roes en ze lijkt niet ten prooi aan een dwangneurose. Ze neemt gewoon eens in de zoveel tijd iets mee, en stopt het weg in het duister van de oude tabaksdoos en denkt er daarna nauwelijks meer aan. |
|