De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Bernadette
| |
[pagina 126]
| |
erop. Misschien wil ze zo haar dankbaarheid tonen, omdat wij haar als mens behandelen en niet als een slavin. Denk je ook niet?’ ‘Vast.’ ‘Ik ben zo moe,’ zei Nora. Ze leunde met gesloten ogen achterover in haar stoel, een toonbeeld van uitputting. Die morgen had ze finaal een van haar nagels gebroken, terwijl ze Bernadette had geholpen met iets dat Bernadette gemakkelijk alleen had afgekund. ‘Maar je hebt gelijk dat ze gewend is om hard te werken. Ze heeft waarschijnlijk nooit anders gedaan.’ Robbie probeerde hierop geen antwoord te geven. ‘Het is een van die dingen waartegen ik altijd gevochten heb,’ zei Nora. Hij gaf het op. Zijn krant gleed op de grond. Verplicht om over de gevechten van zijn vrouw na te denken kon hij zich onmogelijk op iets anders concentreren. Nora's wapens waren altijd in vlijmscherpe conditie om er twee draken mee te verslaan: politiek geknoei en de Kerk van Rome. Ze had gestreden voor geboortenregeling, gepasteuriseerde melk, inenting, moedertehuizen, bejaardentehuizen en honden- en kattenasielen. Tegen de censuur, voor stemgerechtigheid van kloosternonnen en voor provinciale inkomstenbelasting. ‘Jij zal nooit veranderen,’ zei Robbie afwezig. Nora nam deze hulde in ontvangst zonder haar ogen open te doen. Robbie keek naar haar en naar de magere, nerveuze hand met de gebroken nagel. ‘Opwindend kun je haar moeilijk noemen,’ had hij eens tegen een van zijn maîtresses gezegd. ‘Maar ze is echt van het goeie soort, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel, ze is echt uit het goeie hout gesneden. Ik zou me mijn leven, eerlijk gezegd, niet voor kunnen stellen zonder Nora.’ De jongedame, die aldus was toegesproken, was onmiddellijk in tranen uitgebarsten, maar daar was Robbie aan gewend. Overdreven emotionaliteit in andere vrouwen versterkte het respect dat hij voor zijn vrouw voelde. De Knights waren bijna zestien jaar getrouwd. Zij beschouwden zichzelf als hecht met elkaar verbonden. Als zoveel mensen die de liefde ontgroeid zijn, hadden zij hun relatie geconsolideerd met favoriete vooroordelen, dingen die voor hen een speciale betekenis hadden en een geheel eigen terminologie, waardoor ze tijdens een diner geamuseerde blikken konden uitwisselen en ze zich een tikkeltje verheven voelden boven de rest van de wereld. Hun huis bond hen, en hun twee dochters die nu op kostschool zaten. Particuliere scholen druisten in tegen de sociale opvattingen van de Knights, | |
[pagina 127]
| |
maar waar het hun eigen kinderen betrof hadden zij een kostschool noodzakelijk geacht. ‘Het waren zulke egoïsten,’ legde Robbie graag uit. ‘Net als hun vader.’ Hier lachte hij meestal even en zijn toehoorders ook. Hij deed graag een beetje jongensachtig kleinerend over zichzelf, een gewoonte die hem, evenals zijn jongensachtige voornaam, uit zijn schooltijd was bijgebleven. ‘Nora heeft ze alletwee in St. Margaret's gedumpt en binnen een jaar was het over.’ Drie keer was Nora er achter gekomen dat Robbie een verhouding had. Iedere keer had zij hem moedig geconfronteerd en hem gedwongen het met haar te bespreken, iets wat zij ‘tot een oplossing komen’ noemde. In het begin was zo'n gesprek altijd vormelijk geweest, een kille opeenvolging van vragen en antwoorden - Robbie bang en bijna misselijk; Nora die hem, ontmoedigend, niets voor de voeten wierp. Gewoonlijk sliep ze een paar nachten in een andere kamer. Dit stelde haar in staat, zei ze, om na te denken. Na een nacht van nadenken was zij uitgerust en klaar voor weer een dag praten. Ze ontleedde hun huwelijk, hun beider levensloop en jeugd en hun ongebruikelijke karakters. Ze legde Robbie uit wat een Don Juan-complex was en ze legde uit wat hij ermee probeerde te bewijzen. Met elkaar verzoend, tenslotte, konden ze de hele nacht zitten praten, meestal in de keuken, het meest neutrale vertrek in huis, waarbij ze langzaam en kameraadschappelijk een fles whisky dronken. Robbie begon de telefoontjes van zijn vriendin te mijden en schreef haar tenslotte een brief waarin hij zei dat zijn huwelijk door de mangel gegaan was en zij zonder het ongelooflijke begrip van zijn vrouw allemaal in een onverkwikkelijke situatie beland zouden zijn. Hij en zijn vrouw hadden nu een nieuwe verstandhouding bereikt die voller, echter, rijper en dieper was. Door hun lange genegenheid voor elkaar zouden zij een nieuwe start kunnen maken op een andere basis, zo eindigde de brief gewoonlijk. Deze brief was in de grond van de zaak waar. Na dergelijke beroeringen ging het geweldig met zijn huwelijk. Hij voelde zich kleiner gemaakt, op een niet onprettige manier, en het was Nora's gewoonte om hem geduldig en goedgemutst te behandelen, als een ziek kind. Hij keek naar de krant die aan zijn voeten lag en probeerde een filmrecensie te lezen. Het was hopeloos. Nora's stilzwijgen eiste zijn aandacht op. Hij stond op, kuste haar vluchtig, en maakte aanstalten om te vertrekken. | |
[pagina 128]
| |
‘Ga je nog wat werken?’ vroeg Nora, zonder haar ogen open te doen. ‘Mmm, ja,’ zei hij. Ik zal zorgen dat het stil blijft in huis. Zal ik je je lunch laten brengen?’ ‘Nee, ik kom wel naar beneden.’ ‘Wat je wilt, schat. Het is geen moeite.’ Hij ontsnapte. Hij was partner in een firma die bouwkundige adviezen gaf. Ooit had hij toneelschrijver willen worden. Het was deze interesse geweest, naast andere dingen, waartoe Nora zich tijdens hun studietijd had aangetrokken gevoeld. Robbie had een college toneelschrijven gevolgd - een zijlijn naast zijn hoofdstudie. Zijn familie had er op gestaan dat hij ingenieur zou worden; hij had wel eens gezegd dat hij ze zou tarten en naar Londen of New York zou gaan. Nora wist toen al dat het worstelen en strijden haar in het bloed zat. Ze had vaak gewenst dat zij een man was. Ze geloofde dat zij, ter compensatie van die overmatige strijdlustigheid in haar karakter, met iemand moest trouwen die in wezen vrouwelijk was, een of ander soort kunstenaar. Tegelijkertijd had een brandende angst voor armoede haar in de richting gedreven van iemand met stabiliteit, connecties en een beroep buiten de sfeer van de kunst. Zowel zij als Robbie waren als student politiek actief geweest. Ze hadden elkaar ontmoet op een bijeenkomst die iets met de Spaanse burgeroorlog te maken had - het soort bijeenkomst, zoals Nora het later beschreef, waarbij iedereen op de grond zat en bier dronk uit lege augurkenpotten. De groep had een homogeniteit uitgestraald die nogal bedrieglijk was; politieke betrokkenheid was een grote gelijkschakelaar. Voor Nora, die uit een armoedig, bekrompen gezin uit de lagere middenstand kwam, was politieke actie een stap omhoog geweest. Het had haar in contact gebracht met mensen die zij anders niet zou hebben leren kennen. Haar snobisme kreeg een nieuwe dimensie; zij noemde zichzelf iemand uit de arbeidersklasse, wat, strikt genomen, niet waar was. Voor Robbie, in opstand tegen zijn familieleden, die bemiddeld en conservatief waren en geen idee hadden van de kwetsende dingen die hij achter hun rug over hen zei, was het een uitstapje naar een andere wereld. Hij raakte in een linkervleugel van bierdrinkers verzeild, waar hij met open armen ontvangen werd vanwege zijn geld, zijn knappe uiterlijk en het respectabele cachet dat hij aan de groep gaf. Zijn favoriete uitdrukking in | |
[pagina 129]
| |
die tijd was ‘uit het volk’. Hij zag Nora per vergissing voor iemand uit het volk aan en was al met haar getrouwd bijna voordat hij zijn vergissing had ingezien. Nora deed toen iets ongelooflijks. Zij verzoende Robbie met zijn familie. Zij moedigde hem aan om bij de firma van zijn vader te gaan. Zij zette, op uiterst tactvolle wijze, een domper op de gedachte aan Londen en New York. Toch bleef ze zijn belangstelling voor het toneel aanmoedigen. Meer nog, zij creëerde zo'n nadrukkelijke sfeer van toneelschrijven in huis dat veel van hun oppervlakkige kennissen dachten dat hij toneelschrijver was en versteld stonden als ze hoorden dat hij de Knight was van Turnbull, Knight & Beardsley. Robbie was, na de universiteit, vaak aan een toneelstuk begonnen en had het even zo vaak weer opgegeven. Hij had geen cursussen meer gevolgd na de universiteit, maar hij las en gaf kritiek en was op een punt aangekomen waar hij alles afwees wat met het Engelstalige toneel te maken had. Nora viel hem in alles bij waarin hij geloofde. Hardnekkig deelde ze zijn passie voor toneel - die allang niet meer echt was, behalve als zij erop stond - en praatte met hem over zijn werk, deelde zijn problemen en probeerde te helpen. Zij wist dat zijn moeilijkheden voortkwamen uit het feit dat hij zijn daguren op het kantoor van de firma moest doorbrengen. Ze was het met hem eens dat het toneel zijn ware leven was, met de firma als een praktische bijkomstigheid. Zij was realistisch; zij eiste niet dat hij zijn aandeel in de zaak verkocht en zich in een leven van onzekerheid stortte - een vooruitzicht dat hem bijzonder beangstigd zou hebben. Zij wist dat de firma de basis van alles was, dat die de school van de meisjes betaalde en hun reis naar Europa om de andere zomer. Het was de firma die Nora tijd en bewegingsvrijheid gaf voor haar nooit aflatende gevechten met de politieke en kerkelijke autoriteiten van Quebec. Zij moedigde Robbie aan om in zijn vrije tijd te schrijven. Praktisch iedere dag, gedurende zijn ‘goede’ periodes, herinnerde ze hem aan zijn werk. Ze nam zelden een uitnodiging aan zonder eerst Robbie op kantoor te bellen en te vragen of hij zich wilde opsluiten die avond, om te werken. Zij kon zonder verveling, zonder dat het haar ooit te veel werd, over zijn werk praten, zoals ze ook over zijn verhoudingen kon praten. Het enige verschil was dat ze whisky dronken als zij gezamenlijk Robbies ontrouw aan het verklaren waren. Als ze het over zijn toneelstuk hadden, hoe het maar niet op wilde schieten, liep Nora naar de ijskast en haalde een fles melk te voor- | |
[pagina 130]
| |
schijn. Ze was eerlijk en onverdroten; ze beschikte over een woordenschat die hun relatie en huwelijk binnenstebuiten kon keren. Na een hele avond naar Nora geluisterd te hebben, het in alles met haar eens, ging Robbie, getemd door de waarheid en helemaal leeg, naar bed. Hij voelde dat zij het absolute nulpunt hadden bereikt van alles wat ze ooit zouden kunnen zeggen. Na te veel gepraat, dacht hij dan, zou een echtpaar uit elkaar moeten gaan, gewoon uit elkaar, zonder nog een woord, vol goede gedachten en wederzijds begrip. Hij was bang voor woorden. Daarom kreeg het eenvoudige verlaten van de huiskamer, die zondagmorgen tegen het eind van oktober, het dramatische karakter van een ontsnapping. Hij liep de trap op - een vrij man. Bernadette zat geknield de geverfde plinten te soppen. Haar goedkoop gepermanente haar lag geplet in op slakken gelijkende krullen, elke slak vastgehouden door twee over elkaar geschoven schuifspeldjes. Ze was jong, met die aandoenlijke aantrekkelijkheid van de jeugd. ‘Bonjour, Bernadette.’ ‘'Jour.’ Zij boog zich voorover en dompelde haar handen onder in de emmer met zeepsop. Even daarvoor had ze overwogen van de trap te springen en te doen alsof het een ongeluk was. Robbies onverwachte verschijning had haar, van schrik gekalmeerd. Ze veegde haar voorhoofd af en wachtte tot hij de deur achter zich had dichtgedaan. Toen wierp ze zich met haar dweil op de plint. Voelde zij iets - iets dat aan haar trok, pijn? ‘Merci, mon Dieu,’ fluisterde ze. Maar er was niets om dankbaar voor te zijn, ondanks de muren en de emmers water en het buigen en rekken.
Nu was het eind december, de honderdzesentwintigste dag - Bernadette kon niet langer denken dat ze het niet zeker wist. De Knights gaven een feestje. Bernadette legde de kalender terug in de lade, onder haar opgevouwen onderjurken. Ze had er zovaak op geteld dat hij haar angst leek uit te schreeuwen; iedereen die hem zag zou het onmiddellijk weten. Wekenlang had zij in een zwarte zee van angst en misselijkheid geleefd. De Knights hadden aangeboden haar met Kerstmis naar huis, naar Abititi, te laten gaan, hadden zelfs haar reiskosten willen betalen. Maar ze wist dat haar vader het meteen zou weten als hij haar zag en haar zou vermoorden. Ze ging liever haar gangetje in een vertrouwde omgeving, alsof de normaliteit, de steeds terug- | |
[pagina 131]
| |
kerende routine van het 's morgens opstaan, koffie zetten voor mijnheer Knight en thee voor mevrouw Knight, uit de macht der gewoonte, de dingen zou dwingen zo te zijn als ze voor oktober geweest waren. Tot dusver hadden de Knights niets gemerkt, hoewel de meisjes, thuis voor de kerstvakantie, hadden geplaagd dat zij dik werd. St. Jozef zij gedankt waren de meisjes nu naar het noorden gestuurd om er met vrienden te skiën en bestond er geen gevaar meer dat ze de aandacht op Bernadettes taille zouden vestigen. Voor het feest moest Bernadette een uniform dragen, iets wat ze een tijdje niet gedaan had. Ze perste het op en hing het weer over de hanger zonder het aan te passen, verdoofd door voorgevoelens, te bang om nog te kunnen denken. Ze had de hele morgen aan de huiskamer besteed. Die was nu keurig, onwerkelijk, als een kamer die gereed was voor een kleurenfoto in een tijdschrift. Er stonden bloemen en asbakken in overvloed. Het was een kamer die wachtte totdat de wanorde zou inzetten. ‘Dankjewel, Bernadette,’ had Nora gezegd, als altijd de houding aannemend dat Bernadette haar een onverwachte dienst bewezen had. ‘Het ziet er fantastisch uit.’ Nora hield van de kamer; hij was gerieflijk en sloot aan bij haar afschuw van vertoon. Aan het begin van haar huwelijk was zij tot de slotsom gekomen dat ze zich niet zeker voelde van haar smaak; omdat ze elegantie met luxe verwarde had ze beide vermeden. Later had ze de Frans-Canadese meubelen ontdekt en ze kon haar interieur nu zien als eenvoudig, charmant, een tikkeltje amusant zelfs. De bar, bijvoorbeeld, was een prie-dieu die Nora, vlak na de oorlog, op een van haar strooptochten door het boerenland ontdekt had, voordat Amerikaanse toeristen, met een goede neus voor een koopje, de provincie (volgens haar) van zijn voornaamste erfgoed hadden beroofd. Zij had de prie-dieu in een oude schuur gevonden en hem voor drie dollar gekocht. Geschuurd, geboenwast, van binnen uitgediept zodat er flessen in konden staan, werd hij algemeen als een van Nora's beste trouvailles beschouwd. Het feest die avond werd ter ere van een priester gegeven - een vrijzinnige priester uit België, een voorvechter van moderne kerkkunst en eveneens een van Nora's ontdekkingen. (Wie, behalve Nora, zou op de gedachte komen om een feest te geven voor een priester?) Robbie vroeg zich af of hij geen aanstoot zou nemen aan de priedieu. ‘Misschien kun je het blad beter omhoog laten zodat hij het kruis niet ziet,’ zei hij. | |
[pagina 132]
| |
Maar Nora vond dat dat bedriegerij zou zijn. Als de priester haar gastvrijheid accepteerde, moest hij ook haar opinies accepteren. ‘Maar hij kent je opinies niet,’ zei Robbie. ‘Als hij ze wel kende, zou hij waarschijnlijk niet komen.’ Hij was verkouden en bracht de dag thuis door, zodat hij opgeknapt zou zijn voor het feest begon. De verkoudheid maakte hem bemoeiziek en ruzieachtig. ‘Ga naar bed, Robbie,’ zei Nora vriendelijk. ‘Heb je niets te lezen? En al die boeken dan die je voor Kerstmis gehad hebt?’ Zij beschouwde hem als afgehandeld en stoomde Bernadette klaar voor de avond. Ze repeteerden het doorgeven van het dienblad en het onopvallend legen van asbakken. Nora merkte op dat Bernadette minder verlegen leek. Ze staarde nietszeggend en gehypnotiseerd voor zich uit en concentreerde zich uit alle macht. Na een jaar in huis begon ze zo'n beetje te begrijpen wat er van haar vvrwacht werd. Ze wist wat werken was, ze had haar hele leven gewerkt, maar ze begreep niet altijd wat deze angstaanjagende, welmenende mensen wilden. Als bij het stoffen van een boekenkast haar arm iets langzamer ging, als ze talmde en aan niets in het bijzonder dacht, stond plots een van hen, als een geestverschijning, naast haar en joeg haar de stuipen op het lijf. ‘Zou je een van deze boeken willen lenen, Bernadette?’ Vriendelijk, tolerant en oneindig raadselachtig bood mijnheer of mevrouw Knight haar dan een Frans boek aan. ‘Voor mij?’ ‘Ja. Je kunt 's middags lezen terwijl je rust.’ Lezen terwijl ze rustte? Hoe kon je alletwee tegelijk doen? 's Middags tijdens haar rustperiode ging Bernadette meestal op bed liggen en keek uit het raam. Als ze een hele dag vrij had, ging ze met een bus de stad in om etalages te kijken. Vaak was ze, tegen het eind van de middag, iemand tegengekomen, een onbekende, een man die haar voor een ritje in zijn auto meenam of naar zijn kamer. Zij had die avontuurtjes als onvermijdelijk geaccepteerd - zo vaak was ze ervoor gewaarschuwd voor ze uit huis was gegaan. Sluwheid voorkwam dat ze haar naam of adres gaf, en als een van haar partners haar terug wilde zien en een tijd en een straat opgaf, vergat ze het meestal of kwam onderweg iemand anders tegen. Ze was net zo gelukkig in de bioscoop, alleen, of als ze naar een etalage met eau de cologne keek. Een en al verwarring wierp ze weer een blik op het boek. Lezen? ‘Misschien maak ik het vuil.’ | |
[pagina 133]
| |
‘Maar boeken zijn er om gelezen te worden, Bernadette.’ Ze liet haar hoofd hangen, vroeg zich af wat ze wilden en hoopte dat ze weg zouden gaan. Tenslotte had ze zich gewonnen gegeven. Het was in de herfst geweest, het begin van haar angstperiode. Ze was Robbies kamer aan het stoffen geweest. Onverwachts, op die spookachtige manier van hen, stond hij naast haar bij de boekenkast. Blind van verlegenheid herinnerde zij zich wat mevrouw Knight, een en al tact en vriendelijkheid en kordate nuchterheid, die morgen had gezegd: dat Bernadette soms naar transpiratie rook en dat dit onaangenaam was. Waarschijnlijk dacht mijnheer Knight dat op dit moment ook. Met een paniekerige beweging vloog haar hand naar L'Amant de Lady Chatterley, dat Nora uit Parijs had meegebracht om de klungeligheid van de censuur te toetsen. (De Engelse versie was door de douane in beslag genomen, de Franse doorgelaten, wat Nora ammunitie voor een hele winter gegeven had.) ‘Ik denk niet dat dat iets voor je is,’ had Robbie gezegd. ‘Hoewel...’ Hij had het uit de boekenkast gehaald. Ze had het boek mee naar haar kamer genomen, het voorzichtig in krantenpapier gewikkeld en in een lade gelegd. Een paar dagen later had ze op de deur van Robbies kamer geklopt en L'Amant de Lady Chatterley teruggebracht. ‘Vond je het mooi?’ ‘Oui. Merci.’ Hij had haar La Porte Etroite gegeven. Ze had het in krantenpapier gewikkeld en vijf dagen in een la weggeborgen. Toen ze het terugbracht had hij een van de Claudine-boeken voor haar gekozen, en daarna, nogal weifelend. Le Rouge et le Noir. ‘Is dat boek van Stendhal je bevallen, Bernadette?’ ‘Oui. Merci.’ Als er mensen kwamen eten zei Nora nu: ‘Oh, Bernadette! Nog geen jaar uit Abititi en ze leest Gide en Colette. Ze weet meer over Franse literatuur dan wij. Ze vliegt door Stendhal heen. Ze is dol op Giraudoux.’ Als Bernadette dan de kamer binnenkwam en zich, grauw van inspanning, probeerde te herinneren wat ze nu moest doen, waren alle blikken op haar gericht en vroeg ze zich af wat ze fout had gedaan. Tijdens de repetitie voor het feest was Robbie, veronachtzaamd, naar bed gegaan. Hij wist dat Nora het hem nooit zou vergeven als hij die avond niet beter was. Volgens haar was een hoofdverkoudheid iets dat je met een beetje inspanning wel van je af kon zetten; | |
[pagina 134]
| |
trouwens, ieder ziekteverschijnsel in haar man beschouwde zij als een tegen haar gerichte daad van agressie. Hij zat rechtop in bed en had het bitter koud, niettegenstaande drie dekens en een kamerjas. Het was een griepkou, die diep in zijn botten zat; geen uitwendige warmte had er vat op. Hij hoorde Nora de deur uitgaan om nog wat laatste boodschappen te doen en in de keuken hoorde hij Bernadettes radio. ‘Sans amour, on est rien du tout,’ zong Edith Piaf. Het lied was uit en er volgde een reclamespot. Hij probeerde het niet te horen. Op het tafeltje naast zijn bed lagen de boeken die Nora hem voor Kerstmis gegeven had. Hij had die winter besloten om een aantal schrijvers te herlezen die hem in zijn jeugd beïnvloed hadden. Hij was aan dit project begonnen met het nogal grandioze idee om tot een definitie van zichzelf te komen, uit te vinden wat de richting in zijn leven bepaald had. Hij wist nog dat hij zichzelf, op de universiteit, een leven vol actie, vrijheid en politiek avontuur had voorgespiegeld. Misschien had iedereen dat gedaan. Maar hij, Robbie Knight, had het toch verder moeten brengen dan een huis in pseudo-Tudorstijl in een buitenwijk van Montreal. Hij was algemeen als veelbelovend beschouwd - een aantrekkelijke jongeman met een redelijk goed verstand, bruikbare connecties, verrassende meningen en een aanzienlijke dosis charme. Hij vond niet dat hij ongelukkig was, maar hij begon zich af te vragen waar hij mee bezig was, en waarom. Hij was van plan geweest dit herwaarderingsproject in het geheim uit te voeren. Helaas had hij niet kunnen laten het aan Nora te vertellen, die hem prompt de complete Orwell, in groene banden, gegeven had. Hij las met de overtuiging van de gewoonte. Daar was het Spanje van Orwell, het Spanje van actie en van zijn studietijd. Er bestond ook een Spanje dat hij en Nora als toerist hadden leren kennen, een arm, stoffig land waar buitenlanders het aan hun maag kregen, van de olie. Tijdelijk vergat hij wat hij gezien had, net zoals hij soms kon vergeten dat hij geen toneelschrijver geworden was. Het speet hem van het Spanje dat hij was misgelopen, maar de dood van een goede zaak wond hem niet meer op. Tot dusver was een gevoel van verlies het enige resultaat van zijn project. Hij liet Spanje voor wat het was en begon aan een essay over Engeland. Het was een essay dat hij nog niet eerder gelezen had. Hij las hier en daar wat, rusteloos, en bleef plotseling steken bij het volgende: ‘Ik ben vaak getroffen door die aparte, ongedwongen volledigheid, de perfecte symmetrie | |
[pagina 135]
| |
in zekere zin, van een arbeidersinterieur op zijn best. Vooral op winteravonden na het eten, als het vuur in de open haard opvlamt en dansend in het ijzeren haardrooster weerspiegeld wordt en vader, in hemdsmouwen, in de schommelstoel aan de ene kant de gokuitslagen leest, terwijl moeder aan de andere kant met haar naaiwerk zit en de kinderen blij zijn met een cent snoep en de hond zich koesterend op de rafelige mat uitstrekt...’ Omdat hij verkouden was en Nora de deur uit was en hem hier op een ellendige middag, terwijl het sneeuwde, aan zijn lot had overgelaten, zag hij in dit beeld alles wat er aan zijn leven ontbrak. Hij had het ijskoud en voelde zich buitengesloten. Robbie was nog nooit in een arbeiderskeuken geweest; het kwam niet bij hem op dat het zojuist geschetste beeld idyllisch of sentimenteel kon zijn. Hij voelde alleen dat hij en Nora iets misgelopen waren en dat hij haar dat moest vertellen; maar hij wist dat het op langdradig geanalyseer zou uitdraaien en daar had hij de fut niet voor. Hij snoot zijn neus, trok de kraag van zijn kamerjas hoog op rond zijn oren, en leunde achterover in de kussens. Bernadette klopte op de deur. Nora had gezegd dat zij om vier uur een blad met thee, rum en aspirine moest brengen. Het was nu half vijf en Bernadette vroeg zich af of mijnheer Knight haar zou verraden aan mevrouw Knight. Bernadettes mouwen waren opgerold en ze bracht een sfeer van warmte en lekker eten met zich mee. Ze had namelijk juist een ham gekookt voor het feest. Haar haar zat weer in die afschuwelijke slakken, maar het gaf haar het aanzien, vond Robbie, van een hardwerkende vrouw - iets wat zijn vrouw alleen kon bereiken door totale uitputting voor te wenden. ‘Y a un boek, ook,’ zei Bernadette met haar grove, vlakke stem. Zij zette het blad voorzichtig neer. ‘Je l'ai mis sur le blad.’ Zij wees op de nieuwe Prix Goncourt, die Robbie haar, de dag van aankomst, geleend had. Hij zag meteen dat het boek nog niet opengesneden was. ‘Vond je het niets?’ ‘Oh, oui,’ zei ze automatisch. ‘Merci.’ Nog nooit had een leugen hem zo pathetisch geleken, en zo gerechtvaardigd. In plaats van het boek te pakken of zijn thee, greep hij Bernadette bij haar mollige, sterke onderarm. De kamer was een en al warmte en gerieflijkheid. Bernadette had deze sfeer meegebracht, het was haar natuurlijke element. Zij vertegenwoordigde de wereld die zij zestien jaar geleden misgelopen waren en zíj, in hun | |
[pagina 136]
| |
domheid, hadden geprobeerd om haar boeken te laten lezen. Krachtig hield hij haar arm omklemd. Ze staarde hem aan, op haar beurt, en hij kon zien dat ze bang was. Woedend op zichzelf liet hij haar los en zei, nogal koeltjes: ‘Denk je wel eens aan thuis in Abititi?’ ‘Oui,’ zei ze vlak. ‘Sommige boerderijen daar zijn nu erg modern, geloof ik,’ zei hij en het klonk alsof hij boos op haar was. ‘Die van jullie ook?’ Zij haalde haar schouders op. ‘On a pas la télévision, nous,’ zei ze. ‘Dat dacht ik ook niet. Maar jullie keuken. Hoe was jullie keuken thuis, Bernadette?’ ‘Sais pas,’ zei Bernadette terwijl zij met haar vrijgekomen arm langs de rug van haar jurk wreef. ‘Hij is groot,’ wilde ze nog wel kwijt, na enig nadenken. ‘Dank je,’ zei Robbie. Hij richtte zijn aandacht weer op zijn boek, nog steeds woedend, overstuur. Zij bleef weifelend staan, een dik, donker wezentje, niet veel ouder dan zijn eigen oudste dochter. Hij sloeg een bladzijde om, zonder te lezen, en eindelijk ging ze weg. Diep verbijsterd keerde Bernadette naar de keuken terug en bekeek peinzend de ham die stond af te koelen. Zij dacht zelden aan thuis. Nu bracht haar geheugen, geactiveerd, haar een groot, druk vertrek te binnen. De overheersende geur was er een van mannelaarzen als de mannen uit de bijgebouwen naar binnen waren gekomen. De tafel, onder een zeiltje, stond tussen de maaltijden door altijd gedekt - de dikke borden omgekeerd, de lepels in een fles. Midden op tafel stonden de onontbeerlijke dingen die nooit weggehaald werden: boter, azijn, ingeblikte jam, met het deksel van het blik half opengemaakt en weer teruggebogen, ketchup, een blik stroop, muurvast op een schoteltje. 's Winters hing de was boven de kachel. Naast de kachel had ieder jaar, op de laatste paar na, een mand met een baby gestaan - een huilende, ingepakte baby die droevig en zuur rook. Maar een paar van de kinderen van Bernadettes moeder hadden het verder dan de kleutertijd weten te brengen. Dood en kleine kinderen waren in Bernadettes bewustzijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als kind had ze een jong broertje blauw zien worden en zien stikken. Ze had twee anderen aan difterie zien doodgaan. De onschuldige doden werden engelen; er was geen reden om bedroefd te zijn. Bernadettes moeder deed wat zij kon; doodsbang voor injecties en vaccins weerde zij de districtsverpleegster uit haar huis. Zij wikkelde haar kinderen zo stevig mogelijk in om onnodige beweging tegen te gaan, liet hen bij de gloeiend hete | |
[pagina 137]
| |
kachel staan en gaf hen een aftreksel van bloem en warm water te eten om ze dik te laten worden. Als Bernadette aan de keuken thuis dacht, dacht zij aan haar moeders zwangere gestalte, en aan haar opgezwollen voeten in gymschoenen zonder veters. Nu was zij zelf zwanger. Misschien wist mijnheer Knight het en had hij daarom naar de keuken van haar moeder gevraagd. Omdat zij een verband bespeurde tussen haar moeder en haarzelf, dacht ze dat hij het ook had opgemerkt. Niets was te vergezocht bij deze mensen, geen wijsheid of inzicht. Hun mentale sprongen en veronderstellingen waren even mysterieus voor haar als die van heiligen of geesten.
Nora kwam thuis en spoedig daarna drentelde Robbie naar beneden. Zijn vrouw had gezegd dat hij op moest staan (klaarblijkelijk vergetend dat zij het was geweest die hem naar bed had gestuurd) zodat ze de kamer kon opruimen. Ze vroeg niet hoe hij zich voelde en scheen het vanzelfsprekend te vinden dat hij weer beter was. Hij kon niet nalaten haar onverschilligheid te vergelijken met de zorg van Bernadette, die hem thee en rum had gebracht. Hij begon Bernadette te vergelijken met andere vrouwen die hij goed gekend had. Zijn maîtresses waren, faute de mieux, jonge vrouwen geweest met een baan en een klein flatje. Zij hadden met Nora de behoefte gemeen gehad de situatie te willen bespreken; nadat ze naar bed waren geweest, hadden ze de afschuwelijke neiging in tranen uit te barsten, omdat Robbie niet genoeg van hen hield, of naar huis moest voor het avondeten. Hij had nog nooit een arbeidersmeisje gekend, afgezien van de meisjes die zijn vrouw in dienst had. (Ook bij zichzelf gebruikte hij nooit meer de uitdrukking ‘uit het volk’.) Voor zover hij nu kon vaststellen waren meisjes als Bernadette uiterst deugdzaam, woonden ze tot aan hun trouwen bij hun ouders en verdwenen dan uit het gezichtsveld zoals moslimvrouwen. Tijdens zijn studietijd had hij misschien een interessante verbintenis aan kunnen gaan, die zijn prijzenswaardige sociale nieuwsgierigheid had kunnen bevredigen, maar hij was meteen Nora tegen het lijf gelopen. Het was een teleurstelling geweest toen hij ontdekt had dat haar vader niet op een fabriek werkte. Er bestond een onoverbrugbare kloof, had hij sindsdien gemerkt, tussen een meisje wier vader met een boterhamtrommeltje naar zijn werk ging en de dochter van een man die macaroni met kaas at in de bedrijfskantine. Bij al haar bezorgdheid voor de minderbedeelden liet Nora hem dit nooit uit het | |
[pagina 138]
| |
oog verliezen. De drie keren dat zij achter zijn verhoudingen was gekomen, was een van haar eerste vragen geweest: ‘Wat is het voor iemand? Wat doet ze?’ Robbie besloot Bernadette om verontschuldiging te vragen. Hij had haar bang gemaakt en daar had hij het recht niet toe. De klassieke rol die hij zichzelf had toebedeeld, de vriendelijke opvoeder van arbeidersmeisjes, beviel hem niet meer. Hij had maar een flits van zijn magere, bezige vrouw hoeven op te vangen om alles in het juiste perspectief te zien. Hij stond zichzelf nog een laatste onbarmhartige gedachte toe en genoot ervan; vergeleken met Bernadette zag Nora er precies uit als een opgerolde paraplu. Bernadette zat aan de keukentafel. De ham was weggezet, het vertrek gelucht. Ze poetste zilver voor het feest met een vies ruikende, antiseptische, roze pasta. De sfeer van warmte en eten en behaaglijkheid die Bernadette in zijn kamer had gebracht kon hij niet meer ontwaren. Ze keek niet op. Ze staarde naar haar omgekeerde spiegelbeeld in een lepel. Haar handen bewogen langzaam, kwamen tot stilstand. Wat wilde hij nu weer? Voordat ze naar Montreal was gekomen, was Bernadette gewaarschuwd voor de losbandige Engelsen - aan de oppervlakte gereserveerd, maar daaronder hypocriet en oneindig verdorven - en zij beschouwde het in zekere zin als onvermijdelijk dat mijnheer Knight zou proberen haar te verleiden. Als het voorbij was, zou zij weer een zonde op haar geweten hebben. Mijnheer Knight, die protestant was, zou absoluut niet gezondigd hebben. Uniek in haar zonde voelde ze zich nu al eenzaam. Door zijn verontschuldiging belandde ze weer in die vreemde moeraswereld, een wereld zonder houvast; ze had zich net zo gevoeld toen zij hadden geprobeerd haar boeken te laten lezen. Waar had hij spijt van? Dommig keek ze de keuken rond. Boven kon ze Nora horen aan de telefoon. Robbie hoorde haar ook en dacht: Bernadette is bang voor Nora. De gedachte dat het meisje misschien iets tegen zijn vrouw zou zeggen kwam bij hem op en hij besefte geërgerd dat Nora's eerste zorg zou uitgaan naar Bernadettes gevoelens. Zíjn motieven, zíjn gedrag zouden later besproken worden, met een borrel. Hij wist al lang niet meer wat hij tegen Bernadette had willen zeggen. Met veel omhaal dronk hij een glas water en ging de keuken uit.
's Avonds was Robbies temperatuur boven de achtendertig. Nora beschouwde het niet als ernstig. Volgens haar probeerde hij opzet- | |
[pagina 139]
| |
telijk het feest te bederven en dat zei ze dan ook. ‘Neem een stevige borrel,’ zei ze, ‘en je voelt je weer kiplekker.’ Hij zag het feest door een koortsachtig waas. Nora was in de zevende hemel, zij zette de kamer naar haar hand en was een en al plagerij over de kerk, maar wel op uiterst charmante wijze. Geen priester kon er echt aanstoot aan nemen, zeker niet een aardige jonge priester uit België die in moderne kunst geïnteresseerd was en wiens reputatie van ruimdenkendheid hem vooruit was gereisd. Veel terugzeggen kon hij niet; zijn kennis van het Engels was beperkt. En daarnaast kende hij de situatie in Quebec niet, zoals Nora niet afliet op te merken. Hij kon alleen gezichten trekken in antwoord op haar plaagstoten, waarbij hij vermakelijk op de steel van een koude pijp kauwde. ‘Zolang u dit gedeelte van de wereld niet leert kennen, kent u uw eigen kerk niet,’ hield Nora hem voor, glimlachend, niet agressief. De aanwezige Engels-Canadezen waren het daarmee eens en wierpen zenuwachtige blikken op de Franstaligen. Frans-Canada was vertegenwoordigd door drie journalisten die dicht tegen elkaar aan op de sofa zaten. (Nora had de priester, alsof het om hors d'oeuvre ging, vertegenwoordigers beloofd van wat zij ‘onze belangrijkste etnische groepen’ noemde.) De drie journalisten vielen Nora bij, nadat het hun duidelijk was geworden dat grappigheden over de kerk en de Fransen niet gecombineerd werden. Als hun vrouwen er geweest waren, zouden ze misschien niet zo welgemoed hun instemming hebben betuigd, maar Nora kon haar Frans-Canadese ontdekkingen er maar zelden toe bewegen hun vrouw mee te brengen. Het drinken van de Angelsaksische vrouwen verontrustte hen nogal en ze hadden het idee dat hun echtgenotes, netjes, donzig gekapt, in keurige jurkjes met een parelsnoer, teleur zouden stellen en teleurgesteld zouden zijn. Nora drong nooit aan. Zij was voor emancipatie, maar niemand was welsprekender dan zij in het betreuren dat er Frans-Canadezen waren die hard, vlak Engels spraken en op onherkenbare wijze waren verengelst. Robbie, koortsig en trouweloos, verwachtte bijna dat zij met een zwaai van haar arm op de drie journalisten zou wijzen en zou verklaren: ‘Ik heb ze in een oude schuur gevonden en voor vijf dollar per stuk gekocht. Ik heb ze geschuurd en geboenwast en hier zijn ze dan.’ Van de kerk ging ze over op Bernadette. Ze volgde het bekende patroon en legde uit hoe milieu in enkele maanden had gezegevierd over generaties lange intellectuele armoede. | |
[pagina 140]
| |
‘Bernadette leest Gide en Lawrence,’ zei ze en koos schrijvers die de jonge priester wel moest afkeuren. ‘Ze is dol op Colette.’ ‘Prachtig,’ zei hij lauwtjes. Bernadette kwam binnen, met voorzichtige stapjes, alsof zij koorddanste. Ze had de grootste moeite met haar feestuniform gehad en vroeg zich af of iemand iets kon zien. ‘Bernadette,’ vroeg Nora, ‘hoeveel kinderen heeft je moeder gehad?’ ‘Dertien, Madame,’ zei het meisje. Ze was gewend aan deze ondervraging en bleef zich door het vertrek bewegen, daarbij Nora's aanwijzingen tijdens de repetitie voor ogen houdend. ‘In hoeveel jaar?’ vroeg Nora. ‘Vijftien.’ ‘En hoeveel leven er nog?’ ‘Zes, Madame.’ De jonge priester staakte het kauwen op zijn pijp en zei zachtjes, in het Frans: ‘Vind je het erg dat je zeven broertjes en zusjes gestorven zijn, Bernadette?’ Opgeschrikt uit haar gewone doen, antwoordde Bernadette onmiddellijk, alsof ze er vaak over na had gedacht. ‘Oh, nee. Als zij waren blijven leven zouden zij als ze groot geworden waren hard moeten werken, en de jongens zouden naar de oorlog gemoeten hebben, als er oorlog was, om te vechten’ - Ze had bijna gezegd, ‘om te vechten voor de Engelsen,’ en stopte. ‘Nu zijn het engeltjes die voor hun moeder bidden,’ zei ze. ‘Waar?’ vroeg de priester. ‘In de hemel.’ ‘Hoe ziet een engeltje eruit, Bernadette?’ vroeg hij. Ze wierp hem haar gehypnotiseerde blik toe en zei: ‘Ze zijn erg klein. Ze hebben kleine gouden hoofdjes en kleine vleugeltjes. Sommigen zijn groter en dragen roze en blauwe jurkjes. Je kunt ze niet zien door de wolken.’ ‘Werkelijk? Dankjewel,’ kwam Nora tussenbeide en de lezeres van Gide en Colette verdween naar de keuken met haar dienblad.
Het bedierf de avond. Het feest liep uit de hand. Iedereen hield op met praten over dingen waarover Nora wilde dat er gepraat werd en de etnische groepen werden dronken en begonnen te schreeuwen. Nora hoorde iemand over de wisselende koers van de dollar praten en iemand anders zei, over televisie, tegen haar: ‘Zo Nora, nog | |
[pagina 141]
| |
steeds niet bezweken?’ - terwijl iemand die een toestel gekocht had daar nog maar een paar maanden geleden schaapachtig en verlegen over had gedaan en had gezegd dat het eigenlijk voor het meisje was. Toen alles achter de rug was en Nora nog even stofzuigde zodat Bernadette de volgende dag minder te doen zou hebben, fronste ze haar voorhoofd en zag er moe en nogal oud uit. Er was iets fout gegaan met het feest. De eregast was vroeg weggeglipt. Robbie was voor middernacht, zonder een woord tegen iemand, naar bed gegaan. Nora had zich buiten het feest voelen staan, verveeld en teleurgesteld, en had gewenst dat iedereen in godsnaam zou vertrekken. Alleen had zij bij de open haard gestaan en zich verwonderd over de vlaag van gastvrijheid die haar deze slecht bij elkaar passende en rumoerige mensen had doen uitnodigen. In het verleden waren haar feesten zo anders geweest: iedereen had haar gastvrijheid geprezen, haar leiderschap toegejuicht, luide bewondering geuit voor haar gezonde verstand. Delend in haar verontwaardiging over nieuwe knoeierijen in de politiek of de kerk, waren zij haar dankbaar geweest voor haar stellingname en hadden dat gezegd - steeds vaker naarmate de avond verstreek. Vanavond leek iedereen gekomen te zijn zoals ze overal naartoe gingen: voor de drank en de lekkere hapjes. De klad zat erin, een zekere zelfvoldaanheid had zijn intrede gedaan. Zij had de kamer rondgekeken en met een vreemde huivering gedacht: Wat lijkt iedereen oud! En juist op dat moment was een van haar etnische schatten - een onlangs geïmmigreerde Duitse dokter - naar haar toegekomen en had gezegd: ‘Dat meisje is zwanger.’ ‘Wat zegt u?’ ‘Het dienstmeisje. Het is overduidelijk.’ Later vroeg ze zich af hoe het haar had kunnen ontgaan. Alles aan Bernadette verried haar: haar ogen, huid, de typische verdikking van haar middel. Ook waren er minder tastbare tekens, tekens die niet zuiver fysiek waren. Ondanks haar eigen moederschap verafschuwde Nora, met een soort preutse huiver, de gebruikelijke manier van praten over zwangerschap. Maar zelfs bij zichzelf, nu, kon zij over Bernadette alleen in deze veelgebruikte termen denken, de terminologie die haar eigen familie (lang geleden afgedankt, hier nooit uitgenodigd) gebruikt had. Vanwege een ‘stommiteit’ zat Bernadette waarschijnlijk ‘met de gebakken peren’. Het ‘tekende’ al. Zij was minstens vier maanden ‘heen’. Het leek Nora dat ze maar beter meteen ter zake kon komen met Bernadette. Het meisje was | |
[pagina 142]
| |
onder de eenentwintig. Het was heel goed mogelijk dat de Knights verantwoordelijk gesteld zouden worden. Als de dokter zich vergist had, dan kon Bernadette haar daarop wijzen. Als Bernadette tegen Nora zou zeggen dat ze zich met haar eigen zaken moest bemoeien, zoveel te beter, dat zou betekenen dat zij meer pit had dan ze leek te hebben. In beide gevallen zou Nora het geen bezwaar vinden om haar verontschuldigingen aan te bieden.
Vanwege het feest en het daaraan verbonden extra werk had Bernadette de volgende middag vrij gekregen. 's Morgens ruimde zij op. Nora bleef haar uit de weg gaan. Robbie hield het bed, halsstarrig volhoudend dat hij zich niet goed voelde. Het was na de lunch en Bernadette was gekleed en klaar om naar een film in de stad te gaan, toen Nora besloot om niet langer te wachten. Ze sneed Bernadette de pas af in de keuken en toen ze tegenover haar stond schoot haar opeens te binnen hoe zij als kind veldmuizen gebiologeerd had met een zaklantaarn en daarna verdronken. Bernadette leek te weten wat er komen ging, zij zweette angst. Zij stond voor haar folteraarster met dierlijk kloppend hart. Nora ging aan de keukentafel zitten en begon, zoals zo vaak tegen Robbie, met de woorden: ‘Ik geloof dat er iets is dat we moeten bespreken.’ Bernadette staarde haar aan. ‘Is er iets dat je me zou willen vertellen?’ vroeg Nora. ‘Nee,’ zei Bernadette en schudde haar hoofd. ‘Maar je maakt je ergens zorgen over. Er is iets mis. Heb ik gelijk of niet?’ ‘Nee.’ ‘Bernadette. Ik wil je alleen helpen. Ga zitten. Vertel me eens, ben je zwanger?’ ‘Begrijp niet.’ ‘Jawel, dat begrijp je wel. Un enfant. Un bébé. Heb ik goed geraden?’ ‘Sais pas,’ zei Bernadette. Zij keek naar de klok boven Nora's hoofd. ‘Bernadette.’ Het begon laat te worden. Bernadette zei: ‘Ja, ik geloof het wel. Ja.’ ‘Arm schaap,’ zei Nora. ‘Blijf daar niet zo staan. Ga zitten, hier, aan tafel. Trek je jas uit. We moeten praten. Dit is veel belangrijker dan een film.’ Bernadette bleef staan met haar jas aan en hoed | |
[pagina 143]
| |
op. ‘Wie is het?’ vroeg Nora. ‘Ik wist niet dat je een... Ik bedoel, ik wist niet dat je hier iemand kende. Zeg het maar. Het is heel belangrijk. Ik ben niet boos.’ Bernadette bleef omhoogkijken naar de klok, alof er geen ander punt in het vertrek was waarop zij haar blik durfde vestigen. ‘Bernadette!’ zei Nora. ‘Ik heb je iets gevraagd. Wie is de jongeman?’ ‘Un monsieur,’ zei Bernadette. Bedoelde zij daarmee een oudere man, of gebruikte Bernadette het woord monsieur om een maatschappelijke laag aan te geven. ‘Quel monsieur?’ vroeg Nora. Zij keek Nora tersluiks aan en die zijdelingse blik leek te duiden op meer dan alleen angst en gedraai. Er viel Nora een woord te binnen: achterbaks. ‘Kan je... ik bedoel, is het iemand met wie je gaat trouwen?’ Maar nee. In dat geval zou het een eenvoudige jongen geweest zijn, iemand uit hetzelfde milieu als Bernadette. Nora zou aan hem zijn voorgesteld. Ze zouden hem in de keuken stiekem Robbies bier hebben zien drinken. Hij zou Bernadette iedere zondag en donderdagmiddag zijn komen afhalen. ‘Is het iemand met wie je kan trouwen?’ vroeg Nora. Stilte. ‘Wees maar niet bang,’ zei Nora en haar stem klonk opzettelijk vriendelijk. Zij wilde het meisje door elkaar schudden, haar een klap in het gezicht geven zelfs. Het was belachelijk; hier had je Bernadette in een afschuwelijke situatie en het enige wat ze kon doen was van de ene voet op de andere wippen alsof een film het belangrijkste ter wereld was. ‘Als hij al niet getrouwd is,’ zei Nora, ‘wat naar ik begin te vermoeden het geval is, zal hij zeker met je trouwen. Daar hoef je je geen zorgen over te maken. Ik zal het wel in orde brengen, of anders mijnheer Knight.’ ‘Pas possible,’ zei Bernadette zacht. ‘Ik had gelijk, dus. Hij is getrouwd.’ Bernadette keek naar de klok, wanhopig. Zij wilde dat het gesprek op zou houden. ‘Een getrouwde man,’ herhaalde Nora. ‘Un monsieur.’ Een op niets gebaseerd en totaal uit de lucht gegrepen gedachte kwam plotseling bij haar op. Zij wees deze gedachte van de hand en zei: ‘Wanneer is het gebeurd?’ ‘Sais pas.’ ‘Doe niet zo dom. Dat is werkelijk een heel dom antwoord. Natuurlijk weet je dat. Je bent alleen op bepaalde tijden het huis uit geweest.’ Het was echter waar dat Bernadette het niet wist. Ze wist niet hoe hij heette, noch of hij getrouwd was of zelfs waar ze hem zou kun- | |
[pagina 144]
| |
nen vinden, ook al zou ze dat gewild hebben. Hij leek de minst belangrijke factor. Bij gebrek aan woorden wierp ze weer die tersluikse blik op Nora waardoor ze vulgair en leugenachtig leek. Ze is het tegendeel van onschuldig, dacht Nora, verbaasd en met enige afkeer. Het kwam bij haar op dat zij, ondanks haar lange huwelijk en twee kinderen, onwetender was dan Bernadette. Denkend aan Bernadette en haar minnaar kwam de taal van de straat bij haar boven. Ze herinnerde zich woorden die haar als kind geschokt en gefascineerd hadden. Dat was Bernadettes schuld. Het was Bernadettes sfeertje, dacht Nora, terwijl ze zich voor een denkbeeldige censor verontschuldigde. Ze zei: ‘We moeten weten wanneer de baby geboren wordt. Denk je ook niet?’ Stilte. Ze probeerde het opnieuw: ‘Hoe lang is het geleden dat je... Ik bedoel sinds je niet meer...’ ‘Honderdzevenentwintig dagen,’ zei Bernadette. Ze was zo opgelucht dat er eindelijk een vraag was gesteld die zij kon beantwoorden dat ze dit er, als een soort schreeuw, uitgooide. ‘Lieve God! Wat ben je van plan om te doen?’ ‘Sais pas.’ ‘Oh, Bernadette!’ riep Nora. ‘Maar je moet nadenken.’ Het noemen van het aantal dagen maakte de hele situatie opeens veel directer. Nora voelde dat zij iets moesten doen - opbellen, brieven schrijven, een of ander plan in gang zetten. ‘Wij zullen voor je moeten nadenken,’ zei ze. ‘Ik zal er met meneer Knight over spreken.’ ‘Nee,’ zei Bernadette, bevend, terwijl ze opeens tot leven kwam, ‘niet met meneer Knight.’ Nora leunde voorover op tafel. Zij klemde haar handen hard tegen elkaar. Ze keek Bernadette aan. ‘Is er een speciale reden waarom ik er niet met meneer Knight over zou moeten spreken?’ vroeg ze. ‘Oui.’ Bernadette had zoveel dagen in haar zee van angst en misselijkheid geleefd dat het een vertrouwd element geworden was. Maar er waren nog ergere en meer vernederende dingen, onder andere dat meneer Knight, die nog raadselachtiger en gevaarlijker was dan zijn vrouw, zou proberen dit onderwerp met Bernadette te bespreken. Ze moest denken aan wat hij de dag daarvoor had gezegd en hoe hij haar arm had vastgehouden. ‘Hij weet het vast,’ zei Bernadette. ‘Ik denk dat hij het al weet.’ ‘Je kunt beter gaan nu,’ zei Nora, na een ogenblik. ‘Anders mis je de bus.’ Ze bleef heel stil zitten en volgde Bernadette met haar ogen terwijl die de oprit afliep. Ze keek naar de tweedehands mantel van imitatiezeehonden- | |
[pagina 145]
| |
bont, Bernadettes eerste aankoop (en Nora's wanhoop) en de met geverfd bont afgezette ribfluwelen sneeuwlaarzen met kwastjes aan de veters. Bernadettes tas hing over haar arm. Ze liep als een dik meisje, met kleine stappen, op een lomp drafje. Het was onredelijk. Nora wist dat het onredelijk was; maar er was zoveel dat deze gedachte kracht bij zette - ‘Un monsieur,’ en het feit dat hij het al wist (‘Hij weet het vast,’ had Bernadette gezegd) - en de ontsteltenis van Bernadette toen zij had gezegd dat ze het met hem zou bespreken. Ze dacht aan de belangstelling die Robbie voor Bernadettes opvoeding getoond had. Ze dacht aan Robbie in het verleden, zijn onwil om trouw te blijven, zijn gebrek aan moed en gezond verstand. Terwijl ze aan Bernadettes gelaatsuitdrukking dacht, die ze nu eerder corrupt dan achterbaks wilde noemen, leek het haar dat het meisje zich intens met Nora verbonden voelde; dat zij Nora beter kende dan pas gaf. Robbie was naar beneden gekomen en zat bij de haard in de huiskamer. Hij las een detective. Naast hem stond een borrel. ‘Zal ik je iets inschenken?’ vroeg hij, zonder op te kijken, toen Nora binnenkwam. ‘Nee, dank je.’ Hij ging door met lezen. Hij zag er zo onschuldig uit, zo onbewust van het feit dat zijn leven aan scherven lag. Nora dacht er aan hoe hij geweest was toen zij hem pas kende, zo aardig en afhankelijk en knap en dom. Hij had een toneelstuk willen schrijven, en zij had de wereld willen veranderen, in ieder geval Quebec. Tranen van moeheid en opgekropte spanning welden op in haar ogen. Zij voelde dat de mislukking van het feest gisteravond een symbool van het einde was geweest. Robbie had iets goedkoops en oneervols gedaan, maar het weerspiegelde hun wereld. De wereld was lelijk, Montreal was lelijk, buiten het raam in de straat stonden huizen van een ongeëvenaarde lelijkheid. Er was niets meer om over te praten, alleen de televisie en de wisselende koers van de dollar; dat was er geworden van de wereld. De kinderen zaten op kostschool omdat Nora ze niet zelf durfde op te voeden. De huiskamer stond vol amusant boerenmeubilair omdat zij niet op haar eigen smaak durfde afgaan. Robbie was bang voor haar en vernederde haar het liefst door keer op keer te laten zien dat hij in bed aan bijna iedere vrouw de voorkeur gaf boven haar. Dat was de waarheid. Waarom had zij die tot nu toe niet onder ogen willen zien? Ze zei: ‘Robbie, zou ik even met je kunnen praten?’ Onwillig keek | |
[pagina 146]
| |
hij op uit zijn boek. Ze zei: ‘Ik wilde je alleen maar een droom vertellen. Ik droomde vannacht dat je dood was gegaan. Ik droomde dat er niets was waardoor ik je weer tot leven kon wekken en dat ik mij er helemaal op moest instellen dat ik zonder jou verder moest. Het was een afschuwelijke, verpletterende ervaring.’ Zij had gedacht dat dit schokkend zou klinken, een aankondiging van het naderende einde. Helaas had ze deze droom al vaker gehad en hij begon Robbie te vervelen. Ze hadden er al over gepraat wat het betekenen kon en hij had geen zin om er nu op door te gaan. ‘Ik wou dat je in godsnaam niet steeds droomde dat ik doodging,’ zei hij. Ze wachtte. Er volgde verder niets. Ze knipperde haar tranen weg en zei: ‘Luister dan naar het volgende. Ik wil over Bernadette praten. Wat weet je precies over Bernadettes moeilijkheden?’ ‘Heeft Bernadette moeilijkheden?’ De vloer onder zijn voeten deinde en kwam weer tot rust. Hij was van zijn leven nog niet zo bang geweest. Iets in hem zei hem dat er niets gebeurd was. Hij was ziek geweest, een jong meisje had warmte en behaaglijkheid in zijn kamer gebracht en hij had haar willen aanraken. Wat was daar voor verkeerds aan? Waarom maakte het hem zo bang dat Nora dat wist? Hij sloot zijn ogen. Het was hopeloos; Nora zou hem niet verder laten lezen in zijn boek. Nora keek zonder gevoel naar de twee punten waar zijn haar begon te wijken. ‘Denk je dat zij een beetje overstuur is?’ vroeg hij. ‘Dat is een manier om het uit te drukken. Soms heb je echt een talent voor ironie.’ ‘Oh, Jezus,’ zei Robbie, die opeens genoeg had van Nora's kat-en-muis-spel. ‘Ik heb geen zin in praten. Laten we het zolang vergeten. Het is onbelangrijk.’ ‘Misschien kun je me beter vertellen wat jij belangrijker vindt,’ zei Nora. ‘Dan kunnen we zien wat we kunnen vergeten.’ Ze vroeg zich af hoe hij daar zo kon zitten, in beslag genomen door zijn griepje of zijn kater, terwijl hun hele huwelijk aan het instorten was. Zij kon het skelet van de kamer waar ze zaten al zien, de opgerolde tapijten, de scheuren in de muur waar de schilderijen naar beneden waren gehaald. Hij zuchtte, capituleerde. Hij sloot zijn boek en legde het naast zijn borrel. ‘Het is alleen dat ze me gisteren, toen ik me zo rot voelde, een - een boek terugbracht. Een van die boeken die we haar maar steeds lenen. Ze had het niet eens opengesneden. Het is ge- | |
[pagina 147]
| |
woon een komedie. Ze kijkt die boeken niet in.’ ‘Waarschijnlijk niet,’ zei Nora. ‘Of anders doet ze het wel en is dat juist het probleem. Maar om terzake te komen, wat jij blijkbaar niet wilt, Bernadette heeft me verteld dat ze een baby verwacht. Ze neemt als vanzelfsprekend aan dat jij het al weet. Ze is ongeveer vier maanden heen, waardoor gisteren er weinig toe doet.’ Robbie zei ongeduldig: ‘We hebben het niet over hetzelfde.’ Het was niet echt tot hem doorgedrongen wat Nora gezegd had. Zij praatte zo vlug en bracht zoveel dingen tegelijk te berde. Zijn eerste reactie was er een van verbazing en het vreemde gevoel dat Bernadette hem voor de gek gehouden had. Toen drong de betekenis van Nora's woorden in al zijn helderheid tot hem door. Hij zei: ‘Ben je krankzinnig geworden? Heb je je verstand verloren? Ben je dan helemaal krankzinnig geworden?’ Hij was verlamd van woede. Hij kon geen woorden bedenken of vormen in zijn mond. Tenslotte zei hij: ‘Het is jammer dat ik alleen maar misselijk word als ik boos ben. Of misschien is dat maar beter ook. Je bent gek, Nora. Je krijgt soms van die - ik weet het niet - je krijgt soms van die ideeën.’ Hij zei: ‘Als ik je daarnet geslagen had, had ik je misschien wel vermoord.’ Het was zo zelden voorgekomen in hun leven samen dat Robbie moreel in zijn recht had gestaan dat Nora geen enkel verweer had. Zij had altijd gezegevierd. Robbies positie was altijd onverdedigbaar geweest. Zijn laatste opmerking was zo ongewoon dat ze hem nauwelijks gehoord had. Hij had op normale toon gesproken. Ze was bang, maar alleen omdat zij een krankzinnige vergissing begaan had die ze niet meer kon herstellen. Moedig, omdat haar niets anders overbleef, ging ze door over Bernadette. ‘Ze weet eerlijk gezegd niet wat ze moet doen. Ze is minderjarig, dus denk ik dat de verantwoordelijkheid op onze schouders valt. Ik ken een tehuis in Vermont, een particulier tehuis, waar ze zulke meisjes opnemen, ze worden er goed behandeld, ongeveer net als op een kostschool. Ik denk wel dat ik haar daar kan onderbrengen. Jouw aandeel zou zijn om te zorgen dat ze tot de Verenigde Staten wordt toegelaten.’ ‘Je denkt zeker dat dat zo gemakkelijk is,’ zei Robbie bitter. ‘Je denkt zeker dat ze daar om de haverklap zwangere, ongehuwde minderjarigen binnenlaten.’ ‘Niets is in dit geval gemakkelijk!’ riep Nora, die haar zelfbeheersing begon te verliezen. ‘Wie z'n schuld is dat?’ ‘Ik heb er in ieder geval niets mee te maken!’ schreeuwde Robbie haar toe. ‘Jezus Christus, hoe moet ik je dat aan je verstand brengen!’ | |
[pagina 148]
| |
Ze lieten de stilte weer bezinken. Robbie merkte dat hij beefde. Zoals hij had gezegd, viel het hem fysiek moeilijk om kwaad te zijn. Nora zei: ‘Ja, Vermont,’ alsof ze een notitie maakte. Ze was vastbesloten om te doen alsof alles normaal was. Ze wist dat er nooit meer iets normaal zou zijn als zij niet snel de toon bepaalde. ‘Wat is ze ermee van plan?’ Wil ze het laten adopteren?’ vroeg Robbie, zijns ondanks gemakkelijk afgeleid door details. ‘Ze zal het wel naar huis, naar haar familie sturen,’ zei Nora. ‘Op een boerderij is er altijd plaats. Het zal een compensatie zijn voor de babies die gestorven zijn. Zij beschouwen dingen als leven en dood als natuurlijke verschijnselen, zoals het wisselen van de seizoenen. Zij zien die dingen niet als catastrofes.’ Robbie wilde zeggen: ‘Nu praat je over iets dat je ergens gelezen hebt. Je zou je te erg schamen als Bernadette of de baby hier bleven; dit is Quebec tenslotte.’ Maar hij was te moe om op een nieuw onderwerp over te gaan. Hij was zo moe alsof ze al uren hadden zitten praten. Hij zei: ‘Ik neem aan dat dat tehuis in Vermont, die school of wat het ook is, geld gaat kosten.’ ‘Vanzelfsprekend.’ Nora keek zuinig en koeltjes bij deze suggestie van krenterigheid. Het was onnatuurlijk voor haar om het bij het verkeerde eind te hebben en nog onnatuurlijker om in het defensief te blijven. Ze had nu voor zichzelf de houding aangenomen dat Robbie, al was het zijn schuld niet, Bernadette hoe dan ook overstuur had gemaakt. Op de een of andere manier zou hij schuldig gevonden kunnen worden en het toe moeten geven. Ze zou er later wel achter komen. Ondertussen voelde ze zich moreel verplicht om hem voor de kosten te laten opdraaien. ‘Denk je dat het duur zal zijn?’ Ze keek hem eens aan en zei verder niets.
Bernadette zat in het troostende duister van de bioscoop. Het was haar favoriete soort film, een musical in technicolor. Ze waren bij de slotscène gekomen. De held en de heldin, door een of andere domme ruzie ruim dertig jaar van elkaar gescheiden, bevonden zich onverwacht in dezelfde nachtclub, waar zij hetzelfde lied zongen. Hun haar was grijs, maar hun gezichten waren jeugdig. De mensen om hen heen waren blij om hen samen te zien. Ze applaudisseerden en glimlachten. Bernadette glimlachte ook. Zij identificeerde zich niet met de heldin, maar met de mensen die stonden te kijken. Zij zou ook graag naar een nachtclub zijn gegaan in een gedecolle- | |
[pagina 149]
| |
teerde japon om voor zoiets te applaudisseren. Ze geloofde in liefde en in ongecompliceerde verhalen over liefde, ook al was het iets dat zij zelf nooit had meegemaakt of om zich heen had gezien. Ze dacht niet echt dat het haar zou overkomen, of iemand die ze kende. Voor het eerst bewoog haar kind. Ze was zo verbaasd dat ze naar de mensen aan weerszijden naast haar keek om te zien of die het gemerkt hadden. Ze keken naar het doek. Toen, voor het eerst, dacht ze eraan als aan een kind - hier, het leefde - geen angsttoestand, maar iets dat een naam zou krijgen, dat gekleed, gevoed en gedoopt zou moeten worden. Ze dacht er niet aan waar, hoe, of wanneer het geboren zou worden. Mevrouw Knight zou wel iets doen. Iemand zou iets doen. Het zou geboren worden en dan zou het sterven. Ze twijfelde er niet aan dat het zou sterven. Ze was onzeker over zoveel andere dingen; haar eigen lichaam was een mysterie, nooit was haar iets uitgelegd. Thuis was, ondanks haar moeders zwangerschappen, de geboorte van kinderen gehuld in geheimzinnigheid, en iets van zonde, net als hun conceptie. Dit was Bernadettes eigen baby; als het kind stierf, zou het voor haar bidden, voor haar alleen, een eeuwigheid lang. Wat ze de rest van haar leven ook deed, zij zou haar eigen engel hebben, die voor haar bad. Vreemd op haar gemak in het donker, dat van de bioscoop en van haar eigen angst, voelde ze zich beschermd. Zij dacht: Il prie pour moi. Duidelijk, alsof men het in haar armen had gelegd, zag zij haar kind, haar eigen engel, wit en in doeken gewikkeld, gedoopt, onschuldig, klaar voor de dood. |
|