De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Uit: ‘Een inleiding bij Home Truths’
| |
[pagina 70]
| |
alleen als hun werk over Canada en de Canadezen gaat; het kan niemand iets schelen wat de Canadeze schrijver van Tibet vindt. Ik heb bij Canadese lezers het gevoel dat ik terecht sta. De aanklacht heeft niets te maken met stijl of structuur of inhoud of verbeeldingskracht of controle over onderwerp en vorm - niets wat gewoonlijk met literatuur in verband wordt gebracht - maar alles met wat naar men aanneemt mijn verborgen bedoelingen zijn. Ik word ervan verdacht taal te gebruiken om een diepe en onwelwillende betekenis te verhullen, of om fraude te plegen. Men vraagt mij of het een of ander voorval dat ik heb beschreven ‘echt gebeurd’ is, òf, wat ogenschijnlijk belangrijker is, maar er absoluut niets mee van doen heeft: ‘Is het u zelf overkomen?’ De toon waarop de vragen gesteld worden, suggereert iets dat vijandiger is dan gewoon maar nieuwsgierigheid, en ik vraag me af of er niet nog iets van wantrouwen jegens de verbeelding in doorschemert; de schrijver, door wiens werk de verbeelding spreekt, heeft zich wellicht schuldig gemaakt aan intellectuele misleiding, en het bewijs daarvoor zal in het werk zelf wel tot uitdrukking komen. Er is nog een andere vraag die, naar mijn ervaring, alleen door Canadezen wordt gesteld: ‘Meent u wat u schrijft?’ Vaak haalt de lezer dan een passage aan waardoor hij zich gekwetst voelt, niet om wat er staat, want dat is zonder meer duidelijk, maar om een of andere onuitgesproken kleinering van Canada en de Canadezen waarvan hij voelt dat die erin verborgen moet zitten. Hij denkt dat er meer achter steekt en in een bepaald opzicht heeft hij gelijk: literatuur, evenals schilderkunst, bestaat volledig uit datgene wat erachter zit; anders verdient het zelfs geen seconde onze aandacht. De ondervraging is het vereffenen van de rekening met de kunstenaar die nagelaten heeft ‘Canadees’ te schilderen. Het is niet toegestaan onderscheid te maken tussen het staatsburgerschap van de schrijver, met de wettelijke en emotionele implicaties daarvan, en zijn meer algemene loyaliteit als kunstenaar. Tenzij hij met zijn land van herkomst heeft gebroken - en daar kunnen veel redenen voor zijn - is een burger vanzelfsprekend meer aan zijn eigen land verplicht dan aan enig ander. In een democratie zijn de meeste van zijn verplichtingen van vrijwillige en morele aard, en om precies die redenen moeten ze des te meer in acht worden genomen. Maar wat betreft zijn werk is de schrijver, net als elke andere kunstenaar, niets meer en niets minder aan zijn landgenoten verschuldigd dan aan de mensheid in het algemeen. Dit | |
[pagina 71]
| |
is bepaald geen originele gedachte; het is een ouderwets, liberaal en humanistisch idee; maar het is de moeite waard het in dit verband, in een inleiding bij een aantal Canadese verhalen, nog eens te herhalen. Ik ga ervan uit dat het begrip ‘Canadese verhalen’ een specifieke betekenis heeft. En toch, al is het geheel in tegenspraak met al het bovenstaande, toch verzekert men mij steeds weer dat Canadezen niet weten wie ze zijn, of wat het Canadees-zijn zou moeten inhouden. Bij gebrek aan een bevredigende definitie is er een nationale identiteit zoekgeraakt. Als ik beleefd wil blijven is het enige wat ik hierover kan zeggen dat ik het niet geloof. Een Canadees die niet zou weten wat het is om Canadees te zijn, zou helemaal niets weten, zelfs zijn eigen naam niet. Het is alsof men een geruststellende verklaring verwacht; een lijst met kenmerken - hoe strenger en beperkender, des te beter - die vervolgens ter goedkeuring wordt overlegd. En aan wie of wat? Een computer? Een parlementaire commissie? En bovendien, datgene wat voor jou geldt, geldt niet eens voor je naaste verwanten. Ik neem aan dat een Canadees iemand is die een logische reden heeft om te denken dat hij er een is. Mijn logische reden is dat ik nooit iets anders ben geweest, en dat het ook nooit bij me is opgekomen dat ik iets anders dan Canadees zou kunnen zijn. Ik bedoel niet dat de eigenschappen die me onderscheiden van andere mensen in landen waar ik gewoond heb of gereisd heb, zo herkenbaar Canadees zijn. Ik woon al vele jaren in Parijs; wanneer ik door andere delen van Europa reis, word ik vaak voor een Française aangezien en aangesproken in het Frans. De beste nog levende schrijfster van Frans proza, Marguerite Yourcenar, woont nu al zo'n dertig jaar in Amerika. Hoewel ze uitsluitend in het Frans schrijft en, naar ik mag aannemen, in het Frans denkt, weet ik zeker dat ik, als ik nooit een foto van haar had gezien en haar in de trein zou ontmoeten, haar intuïtief in het Engels zou aanspreken; er is sprake van een soort schutkleur, een verworven oppervlaktelaagje, waardoor men eerder aan, laten we zeggen, Willa Gather denkt dan aan Colette. En toch is de essentie van haar geest, als men mag afgaan op haar werk, door en door Frans. Behalve in zeldzame gevallen van moedwillige vernietiging blijft de essentie altijd onaangetast. Soms voel ik me in Canada minder op mijn gemak dan waar ook, maar ik ben er nooit van uitgegaan dat ik daardoor ook maar een haar minder Canadees zou zijn. Dat ongemakkelijke gevoel is te ver- | |
[pagina 72]
| |
wachten; geen enkele schrijver kiest voor een wapenstilstand. Als hij dat wel deed, zou hij waarschijnlijk ophouden met schrijven. Ik weet dat ik mezelf niet plotseling in een Noorse of een Poolse zou kunnen veranderen, of, om het aannemelijk te houden, aangezien ik Engelstalig ben (en alstublieft niet ‘Anglofoon’), in een Australische of een Amerikaanse of een Engelse. (Het feit dat ikzelf en mensen zoals ik in Quebec nog altijd als ‘Engels’ worden betiteld, doet me eraan twijfelen of het begrip ‘Canadees’ ooit afdoende omschreven zal kunnen worden. Ik moet voortdurend uitleggen dat ik als ik Anglaise was, een Brits paspoort zou hebben en niet een Canadees.) Als ik op de Amerikaanse scholen die ik vroeger heb bezocht, weigerde voor de vlag te salueren, zoals ik in In Youth is Pleasure beschreven heb, dan was er in dat geval meer dan puberale halsstarrigheid in het geding. Ik had beslist geen hekel aan Amerikanen; in New York, als veertienjarige, begreep ik voor het eerst dat het mogelijk was gelukkig te zijn in het leven. Maar ik was gewoon geen Amerikaanse, de ‘Stars and Stripes’ was mijn vlag niet, punt uit. Toen de gelegenheid zich voordeed om van nationaliteit te veranderen, weigerde ik, omdat ik wist dat het resultaat een wassen neus zou zijn: wat men mij ook zou noemen, ik zou mezelf als Canadees blijven beschouwen. Ik geloof dat het volstrekt respectabel is om Canadees te zijn. Toch ergeren Canadezen zich als ik dat woord ‘respectabel’ gebruik. Ze nemen aan dat ik conformistisch, kleinzielig bedoel. Ik gebruik het woord echter in zijn oorspronkelijke betekenis van respect verdienend, het tegenovergestelde van beschamend en onfatsoenlijk, en ik heb altijd gezorgd dat er recht gedaan werd aan het Canadese aspect van mijn identiteit, die paar keer dat men zich daar zonder het verschuldigde respect over uitliet. Ik sta verbaasd als ik soms in het buitenland Canadezen tegenkom die liever niet willen zeggen waar ze vandaan komen. (Dit geldt niet, het zij met nadruk gesteld, voor Frans-Canadezen.) Soms proberen ze voor Britten door te gaan, zonder veel succes overigens, of voor Europeanen van vagelijk chique komaf. Ik vraag me dan af, zonder ernaar te willen informeren, wat zij dan in de plaats stellen van hun nationaal zelfbesef. Toen ik eens in een Zwitsers ziekenhuis uit een zware narcose bijkwam, was ik even mijn geheugen kwijt. Ik wist niet waar ik was, waarom ik daar was, of welke taal ik zou moeten spreken. Het eerste feit dat boven kwam drijven, was dat ik Canadees was en, bijna tegelijkertijd, dat ik uit Quebec kwam. Ik nam aan dat ik me in een ziekenhuis bevond ergens in Quebec, | |
[pagina 73]
| |
en dat ik daarheen was gebracht na een auto-ongeluk. Ik hoorde iemand met bladzijden ritselen en dacht: Ze knoeien met mijn manuscripten; ik was schrijver. Daarna volgde de rest snel. Wat ik zo onhandig het nationaal zelfbesef noem, staat geheel los van nationalisme, iets wat ik absoluut wantrouw en afwijs, en zelfs van patriottisme, dat vaak gebruikt wordt als een stok om de hond te slaan. Canada is een van de weinige landen waar je alleen al door er geboren te worden het staatsburgerschap verkrijgt, en we zijn geneigd te denken dat een nationaal karakter zich automatisch aan een geboorteakte hecht. Het toeval van geboorte leidt niet tot een nationaal bewustzijn, maar ik denk dat het effect van de eerste schooljaren onuitwisbaar is. Zij verschaffen ons een zwaartepunt, een allereerste wereldbeeld, de kiem van ons cultuurgevoel. In het geheugen zit nog een diepere cultuur vervat: het geheugen is immers iets dat niet gesubsidieerd of van bovenaf opgelegd kan worden. Het kan echter wel vernietigd worden; en het is onafscheidelijk verbonden met taal. |
|