‘Boris!’ kroelt hij.
Het duizelt mij, maar ik laat mij niet uit m'n ritme brengen. Plotseling pakt hij mijn hand en trekt die weg.
‘Wilt u mij slaan?’ vraagt François nu.
Daar ben ik niet voor gekomen, denk ik.
‘Dat moet iemand anders maar doen. Ik heb zo genoeg gedaan. Ik moet ook nodig naar huis François, want mijn poes moet nog eten hebben. Dus als je het niet erg vindt...’
Hij luistert niet. Hij trekt zijn broek naar beneden en gaat op zijn buik op de bank liggen. Ik kijk naar zijn witte jeugdige billen en sta op.
‘Ik vind alles best jongen, maar ik voel me niet geroepen jou te slaan. Ik heb mijn eigen zoon ook nooit geslagen, dus waarom dan wel iemand anders?’
‘Sla mij. Mevrouw Dolman, sla mij. Ik denk aan Boris. Sla mij. Ik heb straf verdiend. Sla mij!’
Moet ik m'n jas aantrekken en weggaan? En hem zo achterlaten? Of één klapje geven? Wat is er tegen één klapje? Hij vraagt er zelf om. En misschien heeft hij het wel verdiend. Zal ik hem één klapje op die witte, maar wel frisse, billen van hem geven?
‘Sla mij, met uw eeltige handen.’
Dat is niet zo aardig, maar goed. Ik kom op hem af, haal uit en pang.
‘Au.’
‘Heb ik je pijn gedaan?’
‘Sla!’
Hij antwoordt niet eens meer. Ben ik te goedig?
‘Sla. Godverdomme, kutwijf!’
Nou gaat hij te ver. Pang en klets en daar d'r nog een bovenop en hier die heb je ook verdiend. We zullen je leren. Mijn zoon verkrachten, hoe durf je. Klets, hier heb je d'r nog een.’
‘Mevrouw Dolman, in de kast ligt een zweep, wilt u die even pakken?’
‘Nu ga je te ver, François. Dit is mijn grens. Werkelijk waar. Je bent er beroerd aan toe omdat Boris jou verlaten heeft. En ik voel me min of meer verantwoordelijk voor hem, vandaar dat ik een heel eind met je mede kan gaan, maar verder dan dit ga ik echt niet. Dat slaan, dat heb ik al nooit gedaan.’
‘Dan niet. Vond u het vervelend?’
Ik voel dat ik een hoogrode kleur heb. ‘Het is wennen. Maar het