De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Twee gedichten
| |
Til foraaretO Foraar! Foraar! red mig!
Ingen har elsket dig ømmere end jeg.
Dit første Graes er mig meer vaerd end en Smaragd.
Jeg kalder dine Anemoner Aarets Pryd,
skjøndt jeg nok veed, at Roserne ville komme.
Ofte slyngede de Fyrige sig efter mig.
Det var som at vaere elsket af Princesser.
Men jeg flygtede: Anemonen, Foraarets Datter, havde min Tro.
O vidn da, Anemone, som jeg fyrigen har knaelet for!
Vidner, foragtede Løvetand og Leerfivel,
at jeg har agtet eder meer end Guld, fordi I ere Foraarets Børn!
| |
[Nederlands] | |
[pagina 157]
| |
Getuig, Zwaluw, dat ik een feestmaal voor je aanrichtte als voor een
teruggekeerd verloren kind, omdat jij de afgezant van de lente was!
Zoek de heer van deze wolken en smeek hem dat ze geen naalden meer
in mijn borst neerschudden vanuit hun koude blauwe openingen.
Getuig, oude Boom, die ik heb aanbeden als een god
en waarvan ik de knoppen elke lente heb geteld met meer ijver dan parels!
Getuig, u die ik zo vaak heb omhelsd
met de eerbied van een achterkleinzoon voor zijn overgrootvader.
Ach ja, hoe vaak heb ik niet gewenst een jonge es te zijn
uit uw onsterfelijke wortel, en mijn kruin te vermengen met de uwe!
Ja, Oude, getuig voor mij! U zult geloofd worden.
U is immers eerbiedwaardig als een patriarch.
Bid voor mij en ik zal wijn op uw wortels scheppen
en uw littekens genezen met kussen.
Uw kruin zal al wel in haar schoonste lichtgroen staan,
uw bladeren al ritselen daarbuiten.
O Voorjaar! De Oude roept voor mij, hoewel hij hees is.
Hij strekt zijn armen ten hemel, en de anemonen,
uw blauwogige kinderen, knielen en bidden dat u
zult redden, mij, degene die u zo innig heb bemind.
| |
[Noors]Vidu, Svale, at jeg gjorde Gjaestebud for dig som for et
hjemkommet fortabt Barn, fordi du var Foraarets Sendebud.
Sog disse Skyers Herre og bed, at de ikke laenger maae ryste Naale
ned i mit Bryst fra deres kolde blaac Aabninger.
Vidn, gamle Trae, hvem jeg har dyrket som en Guddom
og hvis Knopper jeg hvert Foraar har talt ivrigere end Perler!
Vidn Du, som jeg saa ofte har omfavnet
med en Sonnesønssøns AErbødighed for sin Oldefader.
Ah ja, hvor tidt har jeg ikke ønsket at vaere en ung Lon
af din udodelige Rod og at blande min Krone med din!
Ja, Gamle, vidn for mig! Du vil blive troet.
Du er jo aervaerdig som en Patriark!
Bed for mig, skal jeg ose Viin paa dine Rodder
og laege dine Ar med Kys.
Din Krone maa alt vaere i sit fagreste Lysgrønt,
dine Blade alt suse derude.
O Foraar! den Gamle raaber for mig, skjøndt han er haes.
Han raekker sine Arme mod Himlen, og Anemonerne,
dine blaaøjede Børn, knaele og bede at du skal
redde mig - mig, der elsker dig saa ømt.
| |
[pagina 158]
| |
Mijzelf
| |
Mig selvJeg i slet Lune, Morgenblad? Jeg som kun behøver et Glimt af Solen,
for at briste i høj Latter af en Glaede, jeg ikke kan forklare mig?
Naar jeg lugter til et grønt Blad, glemmer jeg bedøvet
Fattigdom, Rigdom, Fiender og Venner.
Min Kats Strygen mod mit Kind ud-glatter alle Hjertesaar.
I min Hunds Øje saenker jeg mine Sorger som i en dyb Brønd.
Min Ved-bende er vokset. Did ud af mit Vindu har den baaret på sine Blade
alle de Erindringer. jeg ikke bryder mig om at gemme.
Den første Foraars-Regn vil falde paa Bladene og udviske nogle tro-løse Navne
De ville falde ned med Draaberne og forgifte Regnormens Huler
Jeg, som laeser Henrykkelser paa hvert af Centifoliens, den Vaar-Gaves hundrede Blade, -
mig skulde en slet Avis bringe til at kvaele en Sekund med AErgrelse?
Det vilde vaere som at draebe himmel-blaa og rosen-røde Sommer-Fugle.
Den Synd gyser mit Hjerte for i sit inderste.
| |
[Nederlands] | |
[pagina 159]
| |
Het zou zijn als het strooien van as op mijn hoofd dat nog
niet grijs is,
en het wegwerpen van de diamanten van flonkerende seconden die
de Tijd er nog op zaait.
Nee, komaan journalisten! scherp uw vosseklauwen maar aan de
rots.
U trekt slechts bloemen los en wat mos voor een zacht graf.
Als de steek van een insekt in de mossel, kweken beledigingen
slechts paarlen in mijn hart.
Eens zullen zij de diadeem van mijn geest tot sieraad zijn.
Ik haten? Wanneer een vogel over mijn hoofd vliegt, is mijn
haat meteen duizend el verder.
Hij vloeit weg met de sneeuw, hij gaat met de eerste golven
van land en ver de zee in.
Maar waarom zouden mijn aderen niet toornig zijn?
Beroof het landschap niet van zijn bruisende beek!
Hooggeëerde wilgestruiken, sta de beek toe te schuimen, wanneer
zij tussen stenen stroomt.
Ik houd niet van een eeuwig blauwe hemel, zoals ik
domme starende ogen haat.
Heb ik geen hemel, omdat hij bedekt is met drijvende wolken,
de sprookjeslanden van de zon?
En zo ik er geen zou hebben, is die van God niet groot en heerlijk
genoeg?
Klaag niet onder de sterren over een gebrek aan lichtpunten in
je leven.
Ha! Zij twinkelen toch, alsof zij tot ie willen spreken!
| |
[Noors]Det vilde vaere som at overøse mit endnu ugraanede Hoved med Aske,
og at bort-kaste de Diamanter af straalende Sekunder, Tiden endnu ned-saar der-over.
Nej, frisk, I Journalister, hvaesser eders Raeve-Klør kun paa Klippen!
I rive kun Blomster løs og lidt Mos til en blød Grav!
Som Insektets Stik i Muslingen, avler Fornaermelser kun Perler i mit Hjerte.
De skulle en gang pryde min Aands Diadem.
Jeg hade? Naar en Fugl flyver over mit Hoved, er mit Had fluks tusind Alen borte.
Det flyder hen med Sneen, det gaar med de første Bølger fra Land og langt ud i Havet.
Men hvi skulle ikke mine Aarer vredes?
Berøv ikke Landskabet dets brusende Baekke:
Højst-aerede Vidje-Buske, tillader Baekken at skumme, naar den gaar imellem Stene!
Jeg elsker ikke evindelig blaa Himmel, som jeg hader dumme, glanende Øjne.
Har jeg ikke en Himmel, fordi den er fuld af drivende Skyer, Solens Eventyrs-Lande?
Og om jeg ingen havde, er Gud ikke stor og herlig nok?
Klag ikke under Stjernerne over mangel paa lyse Punkter i dit Liv!
Ha, de blinker jo, som om de vilde tale til dig!
| |
[Nederlands] | |
[pagina 160]
| |
Wat straalt Venus vanavond! Is het in de hemel ook lente?
Nu hebben de sterren de hele winter gestraald; nu rusten zij en
verblijden zich. Halleluja!
Welk een rijkdom voor een sterveling!
Mijn ziel verblijdt zich over de hemelse lentevreugd, en zal
deelnemen aan de aardse.
Zij flonkert sterker dan de lentesterren, en zal weldra met
de bloemen ontluiken.
Heerlijke Avondster! Ik ontbloot mijn hoofd.
Als een stortbad van kristal valt jouw glans erop.
Er bestaat verwantschap tussen de ziel en de sterren.
Zij treedt in het sterrenlicht buiten het gordijn van het gelaat,
waarvan de plooien zijn verdwenen.
De stralen overspoelen mijn ziel met een kalmte als van albast.
Als een borstbeeld staat zij in mij. Let op haar trekken!
Nu zijn ze zoals u ze hebben wilde. De spottende zijn verstard.
Mijn ziel heeft slechts de milde glimlach van een lijk. Waarom
bent u nog bevreesd?
De drommel! Onder zijn kalmte heeft het borstbeeld een lachend hart.
Wee uw matte vingers, dat u daar geen vat op krijgen kunt!
| |
[Noors]Hvor straaler Venus i Aften! Har Himlen ogsaa Foraar?
Hu have Stjernerne lyst hele Vintren; nu hvile de og fryde sig. Halleluja!
Hvilken Rigdom for en dødelig!
Min Sjael fryder sig i Himlens Foraars-Glaede, og skal deltage i Jordens.
Den tindrer staerkere end Vaar-Stjernerne, og den vil snart springe ud med Blomster.
Herlige Aften-Stjerne! Jeg blotter mit Hoved.
Som et Krystal-Bad ned-falder din Glans der-paa.
Der er Slaegtskab mellem Sjaelen og Stjernerne,
Den triner i Stjerne-Lyset udenfot Ansigtets forhaeng, hvis Folder ere forsvundne.
Straalerne over-gyde min Sjael med en Rolighed som af Alabaster.
Som en Byste staar den i mit Indre. Stirr i dens Traek.
Nu ere de, som I ville have dem. De spodske ere stivnede.
Min Sjael har kun Ligets milde Smil. Hvi forfaerdes i mere?
Den Djaevel! Bysten har et leende Hjerte under sin Rolighed.
Ve eders matte Fingre, at I ikke kunne faa fat paa det!
|
|