De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Essay | |
[pagina 44]
| |
Knut Hamsun
| |
[pagina 45]
| |
kelijk met listige komma's, de handen van de afgeleefde grijsaard beven, schrijven zij, maar de oude man dringt hen wel het ritme van zijn taal op. En op een nacht lees je het boek, twee delen waarin niets gebeurt, maar niemand anders had ze kunnen schrijven. En diep onder het schrale, erbarmelijke leven in een kleine stad dat hij nogmaals schildert, bespeur je een broze, klagerige toon, een heimwee naar de wereld die Hamsun is, naar die aardse vreugde die er voor zorgde dat de wereld hem beminde. Geen enkele Europese schrijver heeft tot op heden de reactie openlijker omhelsd dan Hamsun. Zijn naam, gezaghebbend door zijn levenswerk, wordt thans gebruikt als gesel tegen vrije mensen onder de dictatuur van het fascisme. Hamsun doet zichzelf hiermee niet alleen onrecht, hij begaat ook een onrechtmatigheid. Er zijn bepaalde waarden in hemzelf waarvan hij wellicht is vervreemd. ‘Vervreemd!’ zou Hamsun verontwaardigd uitroepen - noem mij de man die consequenter was, die een ononderbrokener lijn heeft gevolgd in zijn opvattingen! Dat is juist. Maar het bijzondere van Hamsun was niet zijn consequentheid, integendeel, hij trad zegevierend de literatuur binnen met een overdaad aan inconsequentie, aan ongemotiveerd zwerven, wemelend van wildgroei en tegenstrijdig leven.
Hamsuns opvattingen worden duidelijk door zijn uiterlijk leven verklaard. Hij is onder armoedige omstandigheden opgegroeid, sprankelend van opmerkelijke talenten. Vóór hem lag, wit in de middernachtszon, het huis van Mack. Dat maakte een overweldigende indruk, het werd zijn droom en zijn maatstaf. Zou je zo ver kunnen komen? Zijn eigen unieke lotsbestemming, zijn roes van begaafdheid, werd tot levensbeschouwing. Hij was een uitverkorene, op duizelingwekkende afstand van de massa. In zijn boeken doet hij zich dikwijls voor als een zwerver, iemand die niets is op aarde, maar juist dan is hij verder dan ooit verwijderd van zijn eigen oorsprong. Hij kan zichzelf deemoedig vinden, maar dat is hij dan uitsluitend ten opzichte van de ruimte en de dood, en zeker niet wanneer het gaat om de strijd en de hoop van de mensheid. In zijn eigen ogen is hij de heerser, de Übermensch. Hij wil graag geloven dat het met andere groten in de literatuur | |
[pagina 46]
| |
net zo gesteld is; in huiveringwekkende onwetendheid heeft hij getracht Byron als geestverwant binnen te halen. In zijn ‘hemelbrief’ vraagt Hamsun de dode om hulp en wapenbroederschap; nu, ridder, is het tijd om weerom te komen - want: onze tijd wordt dodelijk besmet door het uitschot der arbeiders door de plaag van het geklets over vrede, (enz.) Hamsun had er geen idee van dat Byron een van de vurigste aanhangers was van de arbeidersbeweging van zijn tijd. Zo schreef hij strijdliederen voor de revolutionaire Engelse arbeiders, de Ludditen, ‘weef jullie weefsel af, en kleur het met het bloed van de onderdrukkers!’ En wat de plaag van het geklets over vrede betreft, mag niet worden vergeten dat Byron verkondigde dat het een grotere daad was om een traan weg te wissen, dan om een zee van bloed te vergieten. Men kan veel van Lord Byron zeggen, maar hij had de ambitie om heerser te zijn niet nodig; voor hem was het een natuurlijke zaak om zijn leven aan de onderdrukten te offeren. Het feit dat Hamsun zichzelf zag als een lid van een unieke kaste, de heerserskaste, de strijderskaste, bracht hem er vóór de oorlog toe te dwepen met de Duitse jonkers. Hij koesterde dan ook een grenzeloze haat jegens de Engelse aristocratie van die tijd. Hieraan ligt zeer waarschijnlijk een bittere jeugdherinnering ten grondslag. De Duitse aristocraat is eenvoudig, uiterst overzichtelijk; de Engelse is, met onmerkbare of afwezige middelen, volledig onnavolgbaar. Dit heeft de heerser Hamsun zeer waarschijnlijk met uitzinnige woede vervuld. Het is zeer verfrissend - in een tijd waarin de pers waar Hamsun zich thans mee verbonden voelt, ons inprent dat wij de grootste voorzichtigheid moeten betrachten, wanneer wij over de fascistische oorlogsvoorbereiders spreken - om, enkele jaren vóór de wereldoorlog, kennis te nemen van Hamsuns bijdrage aan de wereldpolitiek. In Den siste Glede beschrijft hij de Engelsen, door en door verdorven in hun perversiteit; als zij in de Noorse bergen bij een boerderij aankomen, rennen zij snel naar de stal om zich te vergrijpen aan de beesten. ‘Aan mij besteedden zij geen aandacht, de twee jonge Engelsen in de geitestal, ik was slechts een van de autochtonen, een Noor, ik had slechts te zwijgen voor de machtige toeristen. Maar zelf behoorden zij tot de natie van palfreniers en koetsiers, van lie- | |
[pagina 47]
| |
derlijkheid die op een dag door het gezonde lot uit Duitsland dodelijk getuchtigd zal worden...’ Twee jaar nadat dit was geschreven, brak het gezonde lot los. De plaag van het geklets over vrede had, God zij gedankt, niets uitgehaald. Tien miljoen jonge mensen werden gedood, velen werden invalide. Hoe verdroeg Hamsun dit nu? Hij stak zijn vingers stevig in zijn oren, hij wilde in het geheel niets weten van het gekreun van de stervenden, hij zat in Noord-Noorwegen, aan de voet van een berg, en schreef Markens grøde. Dit is een epos over de vrede, over het graan dat groeit, over het veroveren van de natuur, wat voor de mensen voldoende zou moeten zijn. Geen lijkenhopen. Hier was sprake van nieuwe kennis om op voort te bouwen, een basis voor verdere groei. Maar bij Hamsun vereiste dit het aanpassen van een schokkend inzicht, deemoed tegenover dat leven dat recht heeft om te bestaan en niet vernietigd te worden. Hier slaagde hij niet in. Hij had bepaalde meningen gehad, en hij stond erop die te mogen behouden, het was voor hem hoogstnoodzakelijk om gelijk te hebben. In Duitsland dook het fascisme op, de erfgenaam van de jonkerheerschappij, Hamsun vatte nieuwe hoop. Hier was sprake van leidersverheerlijking, oorlogsverkondiging, er was nog hoop op een gezond lot voor Europa. Hamsun kon nu weer buitengewoon consequent zijn, volledig in overeenstemming met zijn verleden; hij kon bijvoorbeeld Ossietzky aanvallen, die ziek in een concentratiekamp gevangen zat omdat hij voor de vrede had gestreden. Met verwondering nam de wereld kennis van de simpele eis die Hamsun aan de gevangene stelde: hij zou deel moeten nemen aan de bewapening om zo zijn grote land te helpen. Geen van Hamsuns latere politieke uitingen is in enig opzicht gelijk te stellen met zijn artikel over Ossietzky. Er kan nog melding worden gemaakt van een bekend oplichter en geldafperser die onlangs een schotschrift over de Noorse arbeidersbeweging uitgaf; Hamsun stond voor hem in. Wij hebben een partij die een fascistische dictatuur wil, Hamsun steunt deze partij. Stuurde de meester uit Nørholm nog maar eens een hemelbrief naar de vrijheidsstrijder Byron om hem over enige zaken te raadplegen. Maar deze levensdoder - is dat Hamsun? Nee. Zijn zelfverhevenheid is een aspect van de reactie; maar het diepste van zijn werk is er niet door besmet. | |
[pagina 48]
| |
Hamsuns sociale opvatting, zoals deze in zijn boeken tot uitdrukking komt, is niet de fascistische opvatting. Hij gelooft niet in een systeem van onderdrukking; de schrijver, de fantast - en niet de politicus - schept in zijn boeken orde in de maatschappelijke verhoudingen. Hamsun ontkwam aan de armoede; de anderen bleven achter. Deze zekerheid heeft bij veel schrijvers geleid tot een brandend, rusteloos rechtvaardigheidsverlangen, men hoeft maar te denken aan Hamsuns tijdgenoten Gorki en Andersen Nexø. Dat was niets voor Hamsun, maar in al zijn werk probeert hij zijn slechte sociale geweten te sussen. Hij heeft zijn remedie gevonden, zijn evangelie. Dat is de kans op fortuin. De kans op fortuin is de wetmatigheid die zin geeft aan het bestaan van al degenen die niet in Sirilund bij Mack aan tafel mogen zitten. De kans op fortuin, Hamsuns gehele oeuvre is ervan doortrokken - uitvindingen, wonderbaarlijke visnetten vol haring. Maar nu, in de afgelopen jaren, in de wereldcrisis, ontglipt Hamsun zelfs deze illusie, op onvergetelijke wijze gesymboliseerd in August. Waaruit bestaat Augusts rijkdom? Hij laat de sleutelbos zien van beroemde schatkisten in India; de sleutelbos is het enige wat hij aan schatten heeft. Het verbluffende bankroet van de kans op fortuin, Hamsuns sociale overtuiging.
Nee, Hamsun heeft geen leidraad te bieden, dat pleegt wildgroei niet te doen. In de wereldliteratuur is Hamsun namelijk de wildgroei, een rimboe van indrukken, van de wilde, hitsige weelderigheid van het gevoel. Maar er is hier sprake van vooruitgang, van een verdieping van ons inzicht. De negentiende eeuw heeft zich met de problemen beziggehouden tot de kilte de mensen langs de leden streek; ‘Waar bleef de erotiek?’ riep Ibsen uit, toen hij op zijn leven terug moest zien. Hamsun heeft zich met zijn bloed en zenuwen beziggehouden, overigens niet altijd met een overdaad aan vitaliteit, af en toe door het sleutelgat. Maar wat een wonderwerken heeft hij voortgebracht; wanneer zal een boek als Pan geëvenaard worden? Naakt tot aan de gordel zat hij het in Parijs te schrijven, zijn kracht bruist door het bos en de bergen, het is een van erotiek doortrokken landschap. Zijn eigen gemoed gloeide als de eeuwige dag van het zomerse Nordland. Het is gewaagd geschreven, heroïsch, levensgevaarlijk, en het is | |
[pagina 49]
| |
onverbiddelijk tot de nederlaag gedoemd. Er zijn geen reserves: Hamsun heeft geen ethische waarden om op terug te vallen; als het gedaan is met het bruisen, gaat het bergafwaarts. Er is alle reden te houden van een werk dat de terugtocht versmaadt. Het korte, fantastische, onherroepelijke nut van het aardse leven werd door Hamsun verlengd; daarna moest het gaan zoals het ging. Zelf wist hij hier alles van, al vroeg kreeg hij een hekel aan de ouderdom. Zijn afschuw van impotentie heeft grootse kunstzinnige gevolgen gehad; zijn laatste boeken getuigen van een Jonathan Swift-achtige, gigantische, razende bitterheid, omdat het leven zijn vitaliteit, zijn liefde heeft verloren. Abel, uit Ringen sluttet, heeft ooit liefgehad, zoet en waanzinnig; de wereld was een sprookje. Nu is het voorbij, en de wereld is armzalige idiotie. Hoe kommervol het bestaan is zonder overdaad en verkwisting, heeft Hamsun duidelijk gemaakt door van zijn roman een boek over ondankbaarheid te maken. Ooit waren Hamsuns helden in de eerste plaats verkwisters; maar de held Abel, ook nog eens afkomstig uit een grensgebied, reist rond en houdt nauwkeurig de door hem verlangde dankbaarheid bij. Hij heeft een wafelbakster gefinancierd; in tijd van nood weigert zij hem wafels. Hij heeft geld gegeven aan de uitgehongerde Lili, en zij was toen lief tegen hem geweest; maar zodra zij weer vlees aan haar lijf kreeg, hield zij het op haar eigen man. De mogelijkheden, waarmee mensen hun ondankbaarheid uitleven zijn überhaupt onbegrensd.
Balzac wordt dikwijls genoemd als voorbeeld van een kunstenaar wiens ideologie door zijn scheppingsvermogen omver wordt geworpen. Zelf behoorde Balzac tot de Parijse beurskringen, hij had een onverzadigbare passie voor speculeren, maar geen ander had het geld zo gebrandmerkt als hij in zijn Père Goriot. Hamsun is een fervent verdediger van de kapitalistische maatschappij; maar in Ringen sluttet beschrijft hij feller en hatelijker dan welke socialist ook de macht van het geld: daar waar de jonge Lolla met de oude man van de vuurtoren naar bed gaat, om zich een soort dekking te verschaffen voor de diefstal die haar vader heeft gepleegd. Hier is niet langer sprake van een Noordnoorse grap, zoals met Mack en de vissersvrouwen, doch van een met oprechte walging vervulde beschrijving: de hebzucht en impotentie die zich tegen betaling levende, warme jeugd kan verschaffen. | |
[pagina 50]
| |
Een verbleekte herinnering, een verloren land, dat is de liefde in Hamsuns laatste boek. Hopeloosheid; ook hier het bankroet. Als kunstenaar kan hij de smart van de ledigheid beschrijven; als politicus tracht hij de zinloosheid met discipline te verzachten. Hebben zijn tienduizenden woorden enige inhoud aan zijn eigen leven gegeven? ‘Geef ons een zwijgzaam man! Wat kan hij zwijgen!’ roept de woordkunstenaar uit, ‘dit is de leider die wij nodig hebben!’ De zinloosheid moet een façade hebben, een houding; dat is ‘de laatste vreugde’. Maar wij moeten ons telkens opnieuw realiseren wat de inzet is van het spel dat Hamsun thans als verloren beschouwt, het miraculeuze, wilde, heerlijke gokken op het korte aardse leven. Tot Hamsuns eeuwige eer dient dit te worden vermeld: als hij ergens niet thuis hoort, is het wel bij de schijnheilige ridders van het Olavkruis. Het was een radicale jood, Edvard Brandes, die als eerste een lans voor hem brak; door de vrije vooruitgangsgedachte werd hij in alle landen begrepen. Het fascisme heeft geen scheppende kracht, het kan slechts stelen, uitbuiten en vernederen wat al erkenning vindt. Na de Ossietzky-affaire gebeurde er iets: een deel van de meest reactionaire Noorse jeugd zamelde handtekeningen in voor de stelling dat Hamsun nooit grootser was geweest dan bij deze gelegenheid. Zij konden dit met een gerust geweten doen: zij kenden Hamsuns literaire werk niet. Zij wisten niet dat hij een gedicht en een toneelstuk heeft geschreven dat Aftenrøde heet, en waarin op dit huldebetoon vooruit wordt gelopen. Zo'n groot schrijver is Hamsun, dat hij wist dat zelfs dit eens moest gebeuren. In alle eerlijkheid: Hamsun had geen enkele moeite met het huldebetoon, tandenknarsend heeft hij vele malen laten zien waar hij het liefst thuis wil horen. Hij biedt de reactie zijn grootste bezit, zijn naam; hij slaat op tafel met een sleutelbos. Maar wij anderen moeten passen op de schatten die hij de wereld heeft geschonken. (oktober 1936) |
|