De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Sonnetten uit China
| |
ISo from the years their gifts were showered: each
Grabbed at the one it needed to survive;
Bee took the politics that suit a hive,
Trout finned as trout, peach moulded into peach,
And were successful at their first endeavour.
The hour of birth their only time in college,
They were content with their precocious knowledge,
To know their station and be right for ever.
Till, finally, there came a childish creature
On whom the years could model any feature,
Fake, as chance fell, a leopard or a dove,
Who by the gentlest wind was rudely shaken,
Who looked for truth but always was mistaken,
And envied his few friends, and chose his love.
| |
IIThey wondered why the fruit had been forbidden:
It taught them nothing new. They had their pride,
But did not listen much when they were chidden:
They knew exactly what to do outside.
They left. Immediately the memory faded
Of all they'd known: they could not understand
The dogs now who before had always aided;
The stream was dumb with whom they'd always planned.
They wept and quarrelled: freedom was so wild.
In front maturity as he ascended
Retired like a horizon from the child,
The dangers and the punishments grew greater,
And the way back by angels was defended
Against the poet and the legislator.
| |
[pagina 197]
| |
2't Was vreemd dat zij die vrucht niet mochten eten:
Ze leerden er niets nieuws van. Ze verborgen
Hun trots, maar wilden van gepreek niets weten:
Ze zouden buiten voor zichzelf wel zorgen.
Ze gingen weg. Wat onuitwisbaar scheen
Verbleekte plots. De honden werden raadsels
En konden niet meer helpen als voorheen;
De stroom was stom waarmee ze vroeger praatten.
Ze huilden, vitten; vrijheid was zo wild.
En met zijn opkomst vluchtte rijpheid weg,
Vervagend als een horizon voor 't kind.
Gevaar en straffen werden steeds gerichter,
En engelen sloten de weg terug
Zowel voor de wetgever als de dichter.
| |
3Alleen een geur wist zich bekend te maken,
Alleen een oog wees nu een richting uit,
De bron-stem bleef alleen zijn eigen baken:
Maar hij zocht de connectie tussen buit
En jager in benaming te vertalen;
Zijn keel bleek heel voordelig: hij vond uit
Dat hij nu knechten hout kon laten halen
Of meisjes kon verrukken met geluid.
Ze fokten als insekten tot ze groen
En grond hadden bezet: verward, verworpen,
Schepsel aan eigen schepping onderworpen,
Verteerd door haat om dingen nooit gezien,
Zocht hij een liefde naar zijn droom ontworpen,
En voelde zich belast als nooit voordien.
| |
[pagina 198]
| |
4Hij bleef, bezit werd zijn gevangenis:
Seizoenen waakten bij zijn ene weg,
't Gebergte koos een moeder voor zijn kroost,
Zijn dag werd steevast door de zon beslecht.
Ver weg vervolgden neven in de stad,
Van een toegeeflijk soort maar zonder waarden,
Hun haastig en hun onnatuurlijk pad,
Veel minder bang voor vreemden dan voor paarden
Hij nu veranderde maar amper,
Onttrok zijn huidskleur aan de aarde,
Begon te lijken op zijn vee en ganzen.
De stadsmens vond hem krenterig en simpel,
Bedroefde dichters hielden hem voor waarheid,
Tirannen predikten zijn levenswandel.
| |
5Zijn zwierige bravoure was uit de kunst:
Het leven was te saai, te traag, te statig.
Met paard en zwaard vond hij bij meisjes gunst,
Een rasveroveraar, gul en heldhaftig.
Op wie teenagers voor bevrijding wachtten:
Op zijn bevel verlieten zij hun moeders,
De lange trektocht scherpte hun gedachten,
Zijn kampvuur maakte heel de horde broeders.
Tot hij zijn doel bereikt had: ongewenst,
Verlopen, vadsig, vet, teleurgesteld,
Begon hij zich een ongeluk te drinken,
Of zat in een bedrijf dat hij bestal,
Liet in 't gezin zijn donderpreken klinken,
En spoog met hart en ziel zijn gal.
| |
[pagina 199]
| |
6Hij keek naar sterren, vogels in hun vlucht;
Een fort viel of een dijk werd overstroomd:
Wat hij voorspelde bleek wel eens terecht;
Zijn toevalstreffers werden goed beloond.
Verliefd op Waarheid zonder Haar te kennen,
Doorkruiste hij imaginaire landen,
Zocht Haar met vasten en gebed te winnen,
En hoonde wie Haar dienden met hun handen.
Belust op toverij en kronkelpaden,
Was zijn geloof in Haar nochtans oprecht,
En toen Ze wenkte trad hij volgzaam aan,
Keek in Haar ogen: schuw maar vastberaden,
Zag hij daarin elk menselijk gebrek,
En wist zijn plek in 't menselijk bestaan.
| |
IIIOnly a smell had feelings to make known,
Only an eye could point in a direction,
The fountain's utterance was itself alone:
He, though, by naming thought to make connection
Between himself as hunter and his food;
He felt the interest in his throat and found
That he could send a servant to chop wood
Or kiss a girl to rapture with a sound.
They bred like locusts till they hid the green
And edges of the world: confused and abject,
A creature to his own creation subject,
He shook with hate for things he'd never seen,
Pined for a love abstracted from its object,
And was oppressed as he had never been.
| |
IVHe stayed, and was imprisoned in possession:
By turns the seasons guarded his one way,
The mountains chose the mother of his children,
In lieu of conscience the sun ruled his day.
Beyond him, his young cousins in the city
Pursued their rapid and unnatural courses,
Believed in nothing but were easy-going,
Far less afraid of strangers than of horses.
He, though, changed little,
But took his colour from the earth,
And grew in likeness to his fowls and cattle.
The townsman thought him miserly and simple,
Unhappy poets took him for the truth,
And tyrants held him up as an example.
| |
VHis care-free swagger was a fine invention:
Life was too slow, too regular, too grave.
With horse and sword he drew the girls' attention,
A conquering hero, bountiful and brave,
To whom teen-agers looked for liberation:
At his command they left behind their mothers,
Their wits were sharpened by the long migration,
His camp-fires taught them all the horde were brothers.
Till what he came to do was done: unwanted,
Grown seedy, paunchy, pouchy, disappointed,
He took to drink to screw his nerves to murder,
Or sat in offices and stole,
Boomed at his children about Law and Order,
And hated life with heart and soul.
| |
VIHe watched the stars and noted birds in flight;
A river flooded or a fortress fell:
He made predictions that were sometimes right;
His lucky guesses were rewarded well.
Falling in love with Truth before he knew Her,
He rode into imaginary lands,
By solitude and fasting hoped to woo Her,
And mocked at those who served Her with their hands.
Drawn as he was to magic and obliqueness,
In Her he honestly believed, and when
At last She beckoned to him he obeyed,
Looked in Her eyes: awe-struck but unafraid,
Saw there reflected every human weakness,
And knew himself as one of many men.
|
|