De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Kort proza
| |
Vergif makenToen ik vijf was maakten mijn broer en ik vergif. We woonden toen in een stad, maar waarschijnlijk zouden we het vergif hoe dan ook gemaakt hebben. We bewaarden het in een verfblik onder iemand anders' huis en we deden er alle giftige dingen in die we konden bedenken: paddestoelen, dode muizen, lijsterbessen die misschien niet giftig waren maar er wel zo uitzagen, pis die we opspaarden om erbij te doen in het verfblik. Tegen de tijd dat het blik vol was, was alles | |
[pagina 155]
| |
erin heel erg vergiftig. Het probleem was dat we het vergif, toen we het eenmaal hadden gemaakt, niet zomaar konden laten staan. We moesten er iets mee doen. We wilden het niet in iemands eten stoppen, maar we wilden een doel, een afronding. Er was niemand die we genoeg haatten, dat was de moeilijkheid. Ik kan me niet herinneren wat we uiteindelijk met het vergif hebben gedaan. Lieten we het daar staan, onder de hoek van het huis, dat van hout was en bruinachtig geel? Gooiden we het naar iemand, een of ander argeloos kind? Een volwassene zouden we niet hebben aangedurfd. Is dit beeld dat ik voor me zie echt, een klein gezicht dat stroomt van tranen en rode bessen, de plotselinge wetenschap dat het vergif toch echt giftig was? Of gooiden we het weg, herinner ik me dat die rode bessen wegdrijven in een goot, een rioolput in, ben ik onschuldig? Trouwens, waarom maakten we het vergif eigenlijk? Ik kan me herinneren met hoeveel plezier we roerden en toevoegden, het gevoel van magie en prestatie. Vergif maken is net zo leuk als een taart maken. Mensen maken graag vergif. Als je dat niet begrijpt, zal je nooit iets begrijpen. | |
GriezelstripsToen ik twaalf was pikten mijn vriendin C. en ik altijd griezelstrips uit de rekken in de winkels. Ze kostten toen maar tien cent. We lazen ze altijd op weg van school naar huis, speelden de verschillende rollen na, met radiostemmen en geluidseffecten, om te laten zien dat we erboven stonden. Het bloed was te overvloedig en gruwelijk, de gezichten waren groen en paars, het gegil al te dramatisch. We leunden tegen het lage stenen muurtje bij de begrafenisonderneming en lachten zo hard dat C., die van haar moeder nooit op school naar de wc mocht uit angst dat ze een of andere niet nader omschreven ziekte zou oplopen, haar benen over elkaar moest slaan en me moest smeken ermee op te houden. ‘Ik ben eigenlijk een vampier, weet je,’ zei ik dan op conversatietoon terwijl we verder liepen, likkend aan onze citroen-ijslollies. Die betaalden we wel. ‘Niet waar,’ zei C. met onzekere stem. | |
[pagina 156]
| |
‘En dat weet je best,’ zei ik rustig. ‘Maar je hoeft niet bang voor me te zijn. Jij bent mijn vriendin.’ Ik liet mijn stem een octaaf zakken. ‘Eigenlijk ben ik dood, weet je.’ ‘Hou op,’ zei C. ‘Waarmee?’ zei ik onschuldig. ‘Ik zeg je alleen maar de waarheid.’ Hiermee vulden we de vier blokken tussen de begrafenisonderneming en het benzinestation. Daarna gingen we over op jongens. 's Winters, als het na school al donker was, gooiden we sneeuwballen naar grote mensen, van achteren, we gooiden zorgvuldig mis en sloegen dubbel van het lachen omdat ze niet eens wisten dat er naar ze gegooid werd. Een keer raakten we zelfs iemand, een vrouw van middelbare leeftijd in een bisam-mantel. Ze draaide zich om en keek ons aan, met een wit en dreigend gezicht. We renden weg, gierden het uit al voelden we ons schuldig, lieten ons ruggelings vallen in een sneeuwbank om de hoek en hielden onze buik vast van het lachen. ‘Zag je hoe ze keek?’ riepen we. Maar we waren ons doodgeschrokken. Het was hoe ze keek, pure haat, het bestond dus toch. De ondoden waren onder ons. | |
Moord in het donkerDit is een spelletje dat ik maar twee keer heb gespeeld. De eerste keer zat ik in de vijfde klas van de lagere school, ik speelde het in een kelder, de kelder van een groot huis dat van de ouders was van een meisje dat Louise heette. Er stond een biljart in de kelder maar geen van ons wist iets van biljarten. Er stond ook een pianola. Na een tijdje kregen we er genoeg van om de geperforeerde rollen door de pianola te laten lopen en te kijken hoe de toetsen vanzelf op en neer gingen, een beetje zoals in een nachtfilm vlak voor je het lijk ziet. Ik was verliefd op een jongen die Bill heette, die verliefd was op Louise. De andere jongen, waarvan ik me de naam niet kan herinneren, was verliefd op mij. Niemand wist op wie Louise verliefd was. Dus draaiden we het licht in de kelder uit en gingen we Moord in het donker spelen, waar de jongens plezier in hadden omdat ze hun handen om de hals van de meisjes konden leggen en waar de meisjes plezier in hadden omdat ze konden gillen. De opwinding was bij- | |
[pagina 157]
| |
na meer dan we konden verdragen, maar gelukkig kwamen Louises ouders thuis en vroegen ons wat we in hemelsnaam aan het doen waren. De tweede keer dat ik het speelde was met volwassenen; het was lang zo leuk niet, al moest je er meer je verstand bij gebruiken. Ik heb horen vertellen dat dit spelletje eens werd gespeeld in een zomerhuisje door zes normale mensen en een dichter, en dat de dichter werkelijk probeerde iemand te vermoorden. Hij werd alleen weerhouden door de tussenkomst van een hond, die geen fantasie van werkelijkheid kon onderscheiden. Het punt met dit spel is dat je wel moet weten wanneer je moet ophouden. Zo moet je het spelen: Je vouwt een paar stukjes papier op en doet die in een hoed, een schaal of op het midden van de tafel. Iedereen kiest een papiertje. Degene die de x krijgt is de detective, degene die de zwarte stip krijgt is de moordenaar. De detective verlaat de kamer en draait het licht uit. Iedereen tast in het donker rond totdat de moordenaar een slachtoffer uitkiest. Hij kan of fluisteren ‘Jij bent dood,’ of hij kan zijn handen om een keel laten glijden en een speels maar beslissend kneepje geven. Het slachtoffer gilt en valt neer. Iedereen moet nu stil blijven staan, behalve de moordenaar, die natuurlijk niet in de buurt van het lijk wil worden aangetroffen. De detective telt tot tien, draait het licht aan en komt de kamer binnen. Hij mag nu iedereen ondervragen, behalve het slachtoffer, dat niet mag antwoorden aangezien hij dood is. Iedereen op de moordenaar na moet de waarheid speken. De moordenaar moet liegen. Als je wilt kun je met dit spel spelletjes spelen. Je kunt zeggen: de moordenaar is de schrijver, de detective is de lezer, het slachtoffer is het boek. Of misschien: de moordenaar is de schrijver, de detective is de criticus en het slachtoffer is de lezer. In dat geval zou het boek de algehele mise-en-scène zijn, met inbegrip van de lamp die per ongeluk was omgevallen en stukgegaan. Maar eigenlijk is het veel leuker om gewoon het spel te spelen. Hoe dan ook, die daar in het donker ben ik. Ik heb het slecht met je voor, ik ben mijn boosaardige misdaad aan het beramen, ik steek mijn handen uit naar je nek of misschien, per vergissing, naar je dij. Je kunt mijn voetstappen horen naderen, ik draag laarzen en heb een mes bij me, of misschien is het een revolver met parelmoeren handgreep, in ieder geval draag ik laarzen met hele zachte zolen, je kunt de filmische gloed van mijn sigaret zien, wassend en afne- | |
[pagina 158]
| |
mend in de nevel van de kamer, de straat, de kamer, hoewel ik niet eens rook. Onthoud alleen dit, als de gil eindelijk is weggestorven en je het licht hebt aangedraaid: volgens de regels van het spel moet ik altijd liegen. Welnu: geloof je mij? | |
VrouwenboekenVoor Leonore | |
1Mannenboeken gaan over mannen. Vrouwenboeken gaan ook over mannen, maar vanuit een ander gezichtspunt. Je hebt mannenboeken zonder vrouwen erin, behalve misschien de hospita of het paard, maar je hebt geen vrouwenboeken zonder mannen erin. Soms stoppen mannen vrouwen in mannenboeken maar laten ze sommige delen weg: het hoofd bijvoorbeeld, of de handen. Vrouwenboeken laten ook delen van de mannen weg. Soms is dat het stuk tussen de navel en de knieën, soms is dat het gevoel voor humor. Je kunt moeilijk een gevoel voor humor hebben in een cape, bij harde wind, op de heide. Vrouwen schrijven meestal geen boeken van het soort dat mannen prefereren, maar het is bekend dat mannen boeken schrijven van het soort dat vrouwen prefereren. Sommige mensen vinden dat vreemd. | |
2Ik lees graag boeken waarin de heldin een kleed heeft dat discreet over haar borsten ritselt, of discrete borsten die ritselen onder haar kleed; in elk gevoel moet er een kleed zijn, wat borsten, wat geritsel en, bovenal, discretie. Discretie overal, als een nevel, een miasma waar de contouren der dingen maar vagelijk doorheen schemeren. Een glimpje roze in het halfduister, het geluid van ademhaling, satijn dat op de grond glijdt, en wat onthult het? Doet er niet toe, zeg ik. Doet er niks toe. | |
[pagina 159]
| |
3Mannen prefereren helden die stoer en hard zijn: stoer tegen mannen, hard tegen vrouwen. Soms krijgt de held een zwak voor een vrouw, maar dat is altijd een vergissing. Vrouwen houden niet van heldinnen die stoer en hard zijn. Ze moeten daarentegen stoer en zwak zijn. Dit leidt tot taalkundige problemen. Bij onze laatste inspectie waren monosyllaben mannelijk, nog steeds dominant maar hard op hun retour, omstrengeld door de octopusarmen van labiale polysyllaben, die hen met spinachtige gratie toefluisterden: lieveling, lieveling. | |
4Mannenboeken gaan over hoe je macht krijgt. Doden en zo, of winnen en zo. Vrouwenboeken ook, hoewel de methode anders is. In mannenboeken gaat het krijgen van de vrouw of vrouwen samen met het krijgen van de macht. Het is een bonus, niet een middel. In vrouwenboeken krijg je de macht door de man te krijgen. De man is de macht. Maar het gaat niet om sex, hij moet je liefhebben. Waar denk je anders dat al dat gekniel goed voor is, daar op de grond tussen de crinolines, op het Perzische tapijt? Of het tenminste zeggen. Als al het andere ontbreekt, kan de formulering voldoende zijn. Liefde. Daar dan, je mag weer opstaan, je hebt het weer overleefd. Of niet soms? | |
5Ik wil niets meer lezen over verdrietige dingen. Gewelddadige dingen, verwarrende dingen, dat soort dingen. Geen begrafenissen aan het slot, al mogen er halverwege wel een paar voorkomen. Als er gestorven moet worden, dan moeten er ook wederopstandingen zijn, of op zijn minst een hemel, zodat we weten waar we aan toe zijn. Malaise en misère zijn voor onder de vijfentwintig, dan kunnen ze ertegen, ze vinden het zelfs prettig, ze hebben nog tijd genoeg. Maar het echte leven is slecht voor je, als je het lang genoeg in je hand houdt, krijg je puistjes en ruggemergverweking. Je wordt er blind van. Ik wil geluk, verzekerd, vreugde alom, boekomslagen met ver- | |
[pagina 160]
| |
pleegsters erop of bruiden, intelligente meisjes maar niet al te intelligent, met regelmatige tanden en echt flink, allebei de borsten even groot en geen overtollige gezichtsbeharing, iemand van wie je zeker weet dat ze weet waar het verband ligt en dat ze de held, die potentiële losbol en moordenaar, verandert in een keurig gefatsoeneerde landjonker met schone nagels en de juiste woordenschat. Altijd, moet hij zeggen. Voorgoed. Ik wil geen boeken meer lezen die niet eindigen met het woord voorgoed. Ik wil tussen mijn ogen geaaid worden, één kant op. | |
6Voor sommige mensen is een vrouwenboek alles waar geen politiek in voorkomt. Voor sommigen is het alles wat over relaties gaat. Voor sommigen alles met een hoop operaties erin, medisch bedoel ik. Voor sommigen alles wat je geen brede, panoramische kijk op onze opwindende tijden biedt. Ik, tja, ik wil gewoon iets dat je op de salontafel kunt laten liggen, zonder dat je je al te druk hoeft te maken als de kinderen er hun neus in steken. Vind je dat geen reële overweging? Dan heb je het mis. | |
7Ze keek hem aan met de verschrikte ogen van een wild vogeltje. Bij dat soort zinnen heb ik het gewoon niet meer. Ik wou dat ik zulke zinnen kon schrijven zonder valse schaamte. Ik wou dat ik ze zonder gêne kon lezen. Als ik die twee eenvoudige dingen maar zou kunnen, denk ik dat ik de mij toegemeten tijd op aarde door zou kunnen brengen als een parel op fluweel. Ze keek hem aan met de verschrikte ogen van een wild vogeltje. Ja, maar welk? Een dwergooruil misschien, of een koekoek? Dat maakt wel verschil. We hebben geen behoefte aan nog meer letterknechten van de verbeelding. Die kunnen niet lezen een lichaam als van een gazelle zonder te denken aan darmparasieten, dierentuinen en vieze luchtjes. Ze keek hem aan met de verwilderde blik van een ongetemd dier, lees ik. Met tegenzin leg ik het boek neer, met mijn duim er nog tussen bij de opwindende passage. Hij staat op het punt haar aan zijn borst | |
[pagina 161]
| |
te prangen, drukt zijn hete, verslindende, harde, eisende mond op de hare, terwijl haar borsten uit het bovenlijfje van haar jurk floepen, maar ik kan me niet concentreren. De metafoor heeft me in zijn greep, leidt me de doolhof in, en plotseling ligt heel Eden voor me. Stekelvarkens, wezels, wrattenzwijnen en stinkdieren, hun verwilderde blikken kwaadaardig of vriendelijk of onaangedaan of varkensachtig en sluw. Een kwelling, om de romantische emoties net buiten bereik te zien huiveren, een donkervleugelige vlinder die vastzit op een overrijpe perzik, en niet in staat te zijn te verzwelgen, of te zwelgen. Wat voor dier? mompel ik tegen de lucht die geen antwoord geeft. Wat voor een? | |
Een goede afloopJohn en Mary ontmoeten elkaar. Hoe gaat het verder? Neem A als je een goede afloop wilt. | |
AJohn en Mary worden verliefd op elkaar en trouwen. Ze hebben allebei een interessante en goedbetaalde baan die ze stimulerend en uitdagend vinden. Ze kopen een leuk huis. De huizenmarkt gaat omhoog. Op den duur, als ze zich een meisje voor dag en nacht kunnen veroorloven, nemen ze twee kinderen, waar ze dol op zijn. De kinderen komen goed terecht. John en Mary hebben een stimulerend en uitdagend sexleven en interessante vrienden. Ze maken samen plezierreisjes. Ze gaan met pensioen. Ze hebben allebei hobbies die ze stimulerend en uitdagend vinden. Op den duur gaan ze dood. Dan is het verhaal afgelopen. | |
BMary wordt verliefd op John maar John wordt niet verliefd op Mary. Hij gebruikt gewoon haar lichaam voor zelfzuchtig genot en een halfslachtig soort streling van zijn ego. Hij komt twee keer in de week | |
[pagina 162]
| |
naar haar flat en zij kookt eten voor hem, merk op dat hij haar niet eens de prijs van een maaltijd buitenshuis waard vindt, en na het eten neukt hij haar en daarna valt hij in slaap, terwijl zij de afwas doet zodat hij niet zal denken dat ze niet netjes is, met al die rondslingerende vuile vaat, en doet nieuwe lipstick op zodat ze er goed uit zal zien als hij wakker wordt, maar als hij wakker wordt ziet hij het niet eens, hij doet zijn sokken aan en zijn onderbroek en zijn broek en zijn hemd en zijn das en zijn schoenen, de omgekeerde volgorde van die waarin hij ze had uitgetrokken. Hij trekt Mary haar kleren niet uit, die trekt ze zelf uit, ze doet elke keer of ze ernaar snakt, niet omdat ze sex nou zo lekker vindt, dat vindt ze niet, maar ze wil dat John denkt van wel, want als ze het maar vaak genoeg doen zal hij vast wel aan haar gewend raken, hij zal afhankelijk van haar worden en ze zullen trouwen, maar John gaat zowat zonder te groeten de deur uit en drie dagen later om zes uur staat hij weer voor haar neus en doen ze het hele zaakje weer over. Mary gaat eraan onderdoor. Huilen is slecht voor je gezicht, dat weet iedereen en Mary ook, maar ze kan er niet mee ophouden. Mensen op haar werk krijgen het in de gaten. Haar vriendinnen zeggen haar dat John een klootzak is, een smeerlap, een schoft, hij is niet goed genoeg voor haar, maar ze kan het niet geloven. Bij John van binnen, denkt ze, zit een andere John, die veel aardiger is. Die andere John zal tevoorschijn komen als een vlinder uit een cocon, een duveltje uit een doosje, een pit uit een pruim, als de eerste John maar genoeg wordt uitgeperst. Op een avond klaagt John over het eten. Hij heeft nog nooit over het eten geklaagd. Mary is gekwetst. Haar vriendinnen vertellen haar dat ze hem in een restaurant hebben gezien met een andere vrouw, die Madge heet. Het is niet eens Madge die het hem doet, het is het restaurant. John heeft Mary nooit naar een restaurant meegenomen. Mary verzamelt alle slaappillen en aspirines die ze kan vinden en neemt ze in met een halve fles sherry. Je kan zien wat voor soort vrouw het is aan het feit dat het niet eens whiskey is. Ze laat een briefje achter voor John. Ze hoopt dat hij haar zal vinden en haar op tijd naar het ziekenhuis zal brengen en berouw zal hebben en dan kunnen ze trouwen, maar dat gebeurt helaas niet en ze gaat dood. John trouwt met Madge en alles gaat verder als onder A. | |
[pagina 163]
| |
CJohn, die al wat ouder is, wordt verliefd op Mary, en Mary, die tweeëntwintig is, heeft met hem te doen omdat hij zich zorgen maakt over zijn haar dat uitvalt. Ze slaapt met hem ook, al is ze niet verliefd op hem. Ze heeft hem op het werk ontmoet. Ze is verliefd op iemand die James heet, die ook tweeëntwintig is en nog niet klaar om een gezin te stichten. John daarentegen heeft al lang geleden een gezin gesticht: dat is juist wat hem dwarszit. John heeft een behoorlijke vaste baan en heeft succes in zijn branche, maar Mary is niet van hem onder de indruk, ze is onder de indruk van James, die een motor heeft en een fantastische platencollectie. Maar James is vaak weg op zijn motor; hij is vrij man. Vrijheid is voor meisjes niet hetzelfde, dus ondertussen brengt Mary elke donderdagavond met John door. Donderdag is de enige dag dat John zich vrij kan maken. John is getrouwd met een vrouw die Madge heet en ze hebben twee kinderen, een leuk huis dat ze gekocht hebben vlak voor de huizenmarkt omhoog ging, en hobbies die ze stimulerend en uitdagend vinden als ze de tijd hebben. John vertelt Mary hoe belangrijk ze voor hem is, maar hij kan natuurlijk zijn vrouw niet in de steek laten, want eens gebonden blijft gebonden. Hij gaat hier vaker op door dan nodig is en Mary vindt dat wel eens vervelend, maar oudere mannen houden het langer vol, dus over het geheel genomen heeft ze het redelijk naar haar zin. Op een dag komt James op zijn motor aan waaien met wat eersteklas Californische weed en James en Mary worden higher dan je voor mogelijk zou houden en ze klimmen in bed. Alles begint behoorlijk door elkaar te lopen, maar daar komt John binnen, die een sleutel heeft van Mary's flat. Hij vindt hen, stoned en verstrengeld. Het is eigenlijk niet aan hem om jaloers te zijn, Madge in aanmerking genomen, maar niettemin wordt hij door vertwijfeling overmand. Tenslotte is hij van middelbare leeftijd, over twee jaar zal hij zo kaal zijn als een biljartbal en hij kan het niet uitstaan. Hij schaft zich een revolver aan onder voorwendsel dat hij die nodig heeft voor schietoefeningen - dit is de zwakke plek in het verhaal maar daar kan later nog een oplossing voor worden gezocht - en schiet ze alletwee dood en zichzelf erbij. Madge trouwt, na een gepaste periode van rouw, met een begripvolle man die Fred heet en alles gaat verder als onder A, maar met andere namen. | |
[pagina 164]
| |
DFred en Madge hebben geen moeilijkheden. Ze kunnen bijzonder goed met elkaar overweg en ruimen elk klein probleempje dat zich eventueel voordoet moeiteloos uit de weg. Maar hun leuke huis ligt aan de kust en op een dag nadert er een reusachtige vloedgolf. De huizenmarkt zakt in. De rest van het verhaal gaat over hoe de vloedgolf werd veroorzaakt en hoe ze eraan ontkomen. Zij wel, maar er verdrinken er duizenden. Een deel van het verhaal gaat over hoe die duizenden verdrinken, maar Fred en Madge zijn deugdzaam en hebben geluk. Tenslotte zitten ze hoog en droog en omhelzen ze elkaar nat en druipend en dankbaar, en gaan verder als onder A. | |
EJa, maar Fred heeft een zwak hart. De rest van het verhaal gaat over hoe warm en begrijpend ze allebei zijn tot Fred doodgaat. Dan wijdt Madge zich met hart en ziel aan liefdadigheid tot het eind van A. Als je wilt, kan het ook ‘Madge’ zijn, ook ‘kanker’, ‘schuldig en verward’ en ‘vogelobservatie’. | |
FAls je dit allemaal te burgerlijk vindt, maak dan van John een revolutionair en van Mary een agente van de contraspionage en zie hoever je daarmee komt. Bedenk wel dat we in Canada zijn. Het zal toch met A aflopen, al kun je in het tussenstuk iets van eenlustig brallende saga vol gepassioneerde verwikkelingen stoppen, een kroniek van onze tijd, of zoiets.
*
Je zult het onder ogen moeten zien, de afloop is altijd hetzelfde, hoe je de plakjes ook snijdt. Laat je niet misleiden door een andere afloop, dat is allemaal nep, ofwel moedwillige nep met de boze opzet te bedriegen, ofwel berustend op overdreven optimisme zo niet regelrechte sentimentaliteit. | |
[pagina 165]
| |
De enige waarachtige afloop is de hier volgende: John en Mary gaan dood. John en Mary gaan dood. John en Mary gaan dood.
*
Dat wat betreft de afloop. Het begin is altijd leuker. Het is evenwel bekend dat echte kenners de voorkeur geven aan het stuk er tussenin, omdat daar het moeilijkst iets van te maken valt. Dat is zo'n beetje alles wat er te zeggen valt over plots, die trouwens toch niet meer dan een opsomming zijn, een wat en een wat en een wat. Probeer nu eens Hoe en Waarom. |
|