De Tweede Ronde. Jaargang 6

[p. 163]

Drieëntwintig gedichten^*
Kostas Karyotákis
(Vertaling Hero Hokwerda)

Alleen

Ach, alles moest zo komen als het kwam!
Dat rozen en verwachtingen verkwijnden,
mijn jaren opgelost zijn in het niets
als bootjes achter de einder.

Dat zo, of we afscheid namen voor de nacht,
voor altijd al die vrienden vàn mij raakten.
Dat ik de plaatsen van mijn kindertijd
op zeekre dag verzaakte.

De meisjes mooi en simpel - o wat lief! -
moest mij de levenspirouet ontrukken.
Zelfs moest de pijn, tevoren vol van geur,
mij nu steriel bedrukken.

Zo moest het alles gaan. Alleen de nacht
had niet zo liefelijk als nu gemogen,
met sterren die, als lachen zij mij aan,
daarginder twinkelogen.

* Over Karyotákis, zie onder de rubriek Essay. Van de hier opgenomen gedichten is het eerste uit de bundel Nèpenthè (1921). De laatste twee zijn uit de nagelaten gedichten (1928). De overige zijn alle uit Karyotákis' derde en laatste bundel, Elegieën en Satiren (1927): ‘Laatste reis’ tot en met ‘Ledenpoppen’ uit de Elegieën, dan ‘Diakos’ en ‘Byron’ uit de Heroïsche trilogie, en ‘Afkeer’ tot en met ‘Rechtvaardiging’ uit de Satiren.

Μονο

Ἄχ, ὄλα ἔϰρεπε νά ᾽ρθουν ϰαθὼς ἦρθαν!
Οἰ ἐλπίδες ϰαὶ τὰ ρόδα νὰ μαδήσουν.
Βαρϰοῦλες νὰ μοῦ φύγουνε τὰ χρόνια,
νὰ φύγουνε, νὰ σβήσουν.

Ἔτσι, ὄπως ἐχωρίζαμε τὰ βράδια,
γιὰ πάντα νὰ χαθοῦνε τόσοι φίλοι.
Τὸν τόπο ποὺ μεγάλωνα παιδάϰι
ν᾽ ἀφήσω ϰάποιο δείλι.

Τὰ ὡραῖα ϰι ἁπλὰ ϰορίτσια - ὦ ἀγαποῦλες! -
ἡ ζωὴ νὰ μοῦ τὰ πάρει, χοροῦ γύρος.
Ἀϰόμη ὁ πόνος, ἄλλοτε ποὺ εὐώδα,
νὰ μὲ βαραίνει στεῖρος.

Ὄλα ἔπρεπε νὰ γίνουν. Μόνο ἡ νύχτα
δὲν ἔπρεπε γλυϰιὰ ἔτσι τώρα νά ᾽ναι,
νὰ παίζουνε τ᾽ ἀστέρια ἐϰεῖ σὰ μάτια
ϰαὶ σὰ νὰ μοῦ γελᾶνε.

[p. 164]

Laatste reis

Een goede reis, m'n schip daarginds, in de armen opgenomen
van het oneindige en de nacht, met gouden flonkerlicht.
Mocht ik toch varen op je plecht en trokken dan mijn dromen
van vroeger in processiegang voorbij aan mijn gezicht.

Kwam dan de storm op zee en in het leven tot bedaren
terwijl ik met je ging naar ver, aan alles hier ontvlucht,
en jou, m'n schip, mijn eeuwge smart liet wiegen op de baren
zonder te weten waar ik ging en zonder weg terug.

Τελευταιο ταξιδι

Καλὸ ταξίδι, ἀλαργινὸ ϰαράβι μου, στοῦ ἀπείρου
ϰαὶ στῆς νυχτὸς τὴν ἀγϰαλιά, μὲ τὰ χρυσά σου φῶτα!
Νά ᾽μουν στὴν πλώρη σου ἤθελα, γιὰ νὰ ϰοιτάζω γύρου
σὲ λιτανεία νὰ περνοῦν τὰ ὀνείρατα τὰ πρῶτα.

Ἡ τριϰυμία στὸ πέλαγος ϰαὶ στὴ ζωὴ νὰ παύει,
μαϰριὰ μαζί σου φεύγοντας πέτρα νὰ ρίχνω πίσω,
νὰ μοῦ λιϰνίζεις τὴν αἰώνια θλίψη μου, ϰαράβι,
δίχως νὰ ξέρω ποῦ μὲ πᾶς ϰαὶ δίχως νὰ γυρίσω!

(Aanstonds...)

Aanstonds zal als een dor laurierblad in de modder zinken
het masker van je leven, en daar sta je, poedelnaakt.
De beeldspraak met een kale boom zal weldra zijn gemaakt
die zich daar midden op de straat door winter liet verminken.

En daar het dan te laat zal zijn voor nieuwe luchtkastelen
of zelfs voor oppervlakkig of conventioneel geluk,
zul je, voor 't laatst het venster openend, het hele stuk
van 't leven overzien en 't met een kalme lach bedelen.

Ἔνα ξερὸ δαφνόφυλλο τὴν ὤρα αὐτὴ θὰ πέσει,
τὸ πρόσχημα τοῦ βίου σου, ϰαὶ θ᾽ ἀπογυμνωθεῖς.
Μὲ δέντρο δίχως φύλλωμα θὰ παρομοιωθεῖς,
ποὺ τὸ χειμώνα ἀπάντησε στοῦ δρόμου ἐϰεῖ τὴ μέση.

Κι ἀφοῦ πιὰ τότε θά ᾽ναι ἀργὰ νέες χίμαιρες νὰ πλάσεις
ἤ ἀχόμη μιὰ ἐπιπόλαιη ϰαὶ συμβατιϰὴ χαρά,
θ᾽ ἀνοίξεις τὸ παράθυρο γιὰ τελευταία φορά,
ϰι ὄλη τὴ ζωὴ ϰοιτάζοντας, ἤρεμα θὰ γελάσεις.

[p. 165]

(Al wat ik heb...)

Al wat ik heb is onberoerd gebleven
alsof ik sedert lang gestorven was.
Mijn hele huis is van het stof vergeven
waarin ik met mijn vinger kruisen kras.

Al 't mijne wil nog maar van éen ding weten:
een uur dat door ons samen is beleefd -
waarin mijn boeken zich nog doen vergeten,
waarin de klok nog levenstekens geeft.

Wij hadden in dat uur geluk verworven,
een uur van schilderachtig schemerlicht.
Al zoveel jaren ben ik nu gestorven
en bleef het venster van de kamer dicht.

Zelfs niet de zon komt hier meer binnendwalen,
en mijn verlaten huisje resoneert
nog in dat énig uur dat telkenmale
's ochtends en 's avonds slaande wederkeert.

Ik weet niet wat voor oord dit nu mag zijn en
wie met zijn vinger deze kruisen krast -
onaangeroerd blijft steeds maar al het mijne
alsof ik sedert lang gestorven was.

[Grieks]

Ὄλα τὰ πράγματά μου ἔμειναν ὄπως
νά ᾽χω πεθάνει πρὶν ἀπὸ ϰαιρούς.
Σϰόνη στὴ σϰόνη ἐγέμισεν ὁ τόπος,
ϰαὶ γράφω μὲ τὸ δάχτυλο σταυρούς.

Ὄλα τὰ πράγματά μου ἀναθυμοῦνται
μιὰν ὤρα ποὺ περάσαμε μαζί,
σ᾽ ἐϰείνη τὰ βιβλία μου λησμονοῦνται,
σ᾽ ἐϰείνη τὸ ρολόι ἀϰόμα ζεῖ.

Ἤταν εὐτυχισμένη τότε ἡ ὤρα,
ἧταν ἔνα δείλι ζωγραφιστό.
Ἔχω πεθάνει τόσα χρόνια τώρα,
ϰι ἔμεινε τὸ παράθυρο ϰλειστό.

Κανένας, οὔτε ὁ ἤλιος, πιὰ δὲ μπαίνει.
Τὸ ἐρημιϰό μου σπίτι ἀντιβοεῖ
στὴν ὤρα ϰείνη ἀϰόμα, ποὺ σημαίνει,
αὐτὴ μονάχα, βράδυ ϰαὶ πρωί.

Δὲν ξέρω δῶ ποιὸς εἶναι τώρα ὁ τόπος,
δὲν ξέρω ποιὸς χαράζει τοὺς σταυρούς,
ϰι ὄλα τὰ πράγματά μου ἔμειναν ὄπως
νά ᾽χω πεθάνει πρὶν ἀπὸ ϰαιρούς.

Symbolen

Symbolen bleven wij van zwaar gevoelde tijden,
rebussen in zichzelf gekeerd, onopgelost,
grafzerken die maar steeds hun tweede jaartal beiden,
brieven nog nooit bezorgd waarheen ze zijn gepost.

[Grieks]

Σύμβολα ἐμείναμε ϰαιρῶν ποὺ ἀπάνω μας βαραίνουν,
ἄλυτοι γρίφοι ποὺ μιλοῦν μονάχα στὸν ἑαυτό τους,
τάφοι ποὺ πάντα μὲ ἀνοιχτὴ χρονολογία προσμένουν,
γράμματα ποὺ δὲν ἔφτασαν ποτὲ στὸν προορισμό τους.

[p. 166]

(Hoe jong nog...)

Hoe jong nog zijn wij op dit eenzaam eiland aangekomen,
de drempel van het dromenrijk, van de aarde afgekeerd.
Nadat ook onze laatste vriend de benen had genomen
zijn slepend onze eeuwge wond wij hier gearriveerd.

Wij kijken met een lege blik, met strompelende schreden
nemen wij elk voor zich in eenzaamheid hetzelfde pad,
als van een vreemde voelen onze zieke, zware leden
en als van ver komt onze stem met klanken hol en mat.

Het leven trekt daarginder aan de einder als een zwoele
Sirene aan ons voorbij, maar dagelijkse gal en dood
zal ons het leven brengen slechts, al waaien er ook zoele
winden en schatert zonneschijn. En wij zijn jong nog, zó

jong nog, en op een nacht zijn we op die rots hier nagebleven
van 't schip dat nu in 't hart van het oneindige verzwindt.
't Verzwindt, en wij maar vragen wàt het is toch in ons leven
dat we allen heengaan, uitgedoofd, zo jòng nog, bijna kind!

[Grieks]

Τί νέοι ποὺ φτάσαμεν ἐδῶ, στὸ ἔρμο νησί, στὸ χεῖλος
τοῦ ϰόσμου, δῶθε ἀπ᾽ τ᾽ ὄνειρο ϰαὶ ϰεῖθε ἀπὸ τὴ γῆ!
Ὄταν ἀπομαϰρύθηϰεν ὁ τελευταῖος μας φίλος,
ἤρθαμε ἀγάλι σέρνοντας τὴν αἰωνία πληγή.

Μὲ μάτι βλέπουμε ἀδειανό, μὲ βῆμα τσαϰισμένο
τὸν ἴδιο δρόμο παίρνουμε ϰαθένας μοναχός,
νιώθουμε τ᾽ ἄρρωστο ϰορμί, ποὺ ἐβάρυνε, σὰν ξένο,
ὑπόϰωφος ἀπὸ μαϰριὰ ἡ φωνή μας φτάνει ἀχός.

Ἡ ζωὴ διαβαίνει, πέρα στὸν ὁρίζοντα σειρήνα,
μὰ θάνατο, ϰαθημερνὸ θάνατο ϰαὶ χολὴ
μόνο, γιὰ μᾶς ἡ ζωὴ θὰ φέρει, ὅσο ἂν γελᾶ ἡ ἀχτίνα
τοῦ ἤλιου ϰαὶ οἱ αὖρες πνέουνε. Κι εἴμαστε νέοι, πολὺ

νέοι, ϰαὶ μᾶς ἄφησεν ἐδῶ, μιὰ νύχτα, σ᾽ ἕνα βράχο,
τὸ πλοῖο ποὺ τώρα χάνεται στοῦ ἀπείρου τὴν ϰαρδιά,
χάνεται χαὶ ρωτιόμαστε τί νά ᾽χουμε, τί νά ᾽χω,
ποὺ σβήνουμε ὄλοι, φεύγουμ᾽ ἔτσι νέοι, σχεδὸν παιδιά!

Bezoldigde betrekking

Bezoldigde betrekking, paperassen: loze
bekommernis heeft ook vandaag mij weer bedrukt -
maar toen 'k mijn huis verliet, vanochtend, zag ik rozen
die ik vanavond tot guirlande heb geplukt.

[Grieks]

Μίσθια δουλειά, σωροὶ χαρτιῶν, ἔγνοιες μιϰρές, ϰαὶ λύπες
ἄθλιες, μὲ περιμένανε σήμερα ϰαθὼς πάντα.
Μόνο εἶδα, φεύγοντας πρωί, στὴν πόρτα μου τολύπες
τὰ ρόδα, ϰαὶ γυρίζοντας ἔϰοψα μιὰ γιρλάντα.

[p. 167]

Ga weg, mijn hart ziet uit...

Ga weg, laat mij met rust, nu hoog het donker groeit
en diep beneden mij de chaos op komt wielen.
Een bloem ben ik, verwelkend in je hand, ter ziele,
zelfs heugenis van pijn is weldra uitgegloeid.

Ga, zoals ook de tijd ging dat als jubelzang
éen woord van jou mij in het leven kon belonen -
nú smacht mijn mond dat ik de moederkus ontvang
der aarde en opent zich voor 't lachen der aeonen.

Ga weg, mijn hart ziet uit naar de eindeloze vrede!
Je adem zelfs doorwoelt de Styx, de zwarte stroom
die als een drenkeling mij voert naar gindse zoom
van 't absolute Niets en van de Oneindigheden.

Φυγε, η καρδια μου νοσταλγει...

Φύγε ϰι ἄσε με μοναχό, ποὺ βλέπω νὰ πληθαίνει
ἀπάνω ἡ νύχτα, ϰαὶ βαθιὰ νὰ γίνονται τὰ χάη.
Οὔτε τοῦ πόνου ἡ θύμηση σὲ λίγο πιὰ δὲ μένει,
ϰι εἶμαι ἄνθος ποὺ φυλλορροεῖ στὸ χέρι σου ϰαὶ πάει.

Φύγε ϰαθὼς τὰ χρόνια ϰεῖνα ἐφύγανε, ποὺ μόνον
μιὰ λέξη σου ἧταν, στὴ ζωή, γιὰ μένα σὰν παιάνας.
Τώρα τὰ· χείλη μου διψοῦν τὸ φίλημα τῆς μάνας,
τῆς μάνας γῆς, ϰαὶ ἀνοίγονται στὸ γέλιο τῶν αἰώνων.

Φύγε, ἡ ϰαρδιά μου νοσταλγεῖ τὴν ἄπειρη γαλήνη!
Ταράζει ϰαὶ ἡ ἀνάσα σου τὰ μαῦρα τῆς Στυγὸς
νερά, ποὺ μὲ πηγαίνουν, ὄπως εἷμαι ναυαγός,
ἐϰεῖ, στὸ ἀπόλυτο Μηδέν, στὴν Ἀπεραντοσύνη.

Recensie

Dit kan geen lied meer heten, hierin klinkt geen kracht
van mensenstem. Het komt tot ons gezworven
als geeft zijn laatste snik, in 't holste van de nacht,
iemand die is gestorven.

Κριτικη

Δὲν εἶναι πιὰ τραγούδι αὐτό, δὲν εἶναι ἀχὸς
ἀνθρώπινος. Ἀϰούγεται νὰ φτάνει
σὰν τελευταία ϰραυγή, στὰ βάθη τῆς νυχτός,
ϰάποιου πὄϰει πεθάνει.

[p. 168]

Elyzeese velden

(Zó boog hun lichaam onder de vermoeienis
dat langzaam knikkend het in tweeën knapte.)
De zielen gaan, en zetten nu in 't schemeruur,
alleen, op 't open boek van 't gras hun stappen.

(Hun lichaam rolt ter aarde en het kronkelt, en
verwrongen krult het op.) Naar ginds ontkomen
ziet men met tuilen rozen bij zich verdergaan
de zielen met de hartstochten en dromen.

(Hun lichaam keert van stof nu weer tot stof terug.)
Maar aan de einder, als een zon, verzwonden
de zielen die zich hulden in de hemelgloed -
of als een simpel glimlachen van monden.

Ηλυσια

(Τόσο πολὺ τὰ σώματα ϰουράστηϰαν,
ποὺ ἐλύγισαν, ἐϰόπηϰαν στὰ δύο.)
Κι ἔφυγαν οἱ ψυϰές, πατοῦνε μόνες των,
ἀργά, τὴ χλόη σὰν ἀνοιχτὸ βιβλίο.

(Τὰ σώματα ϰυλοῦν χάμου, συσπείρονται
στρεβλωμένα.) Καὶ φαίνονται στὸ βάθος,
τριαντάφυλλα ϰρατώντας, νὰ πηγαίνουνε
μὲ τ᾽ ὄνειρο οἱ ψυχὲς ϰαὶ μὲ τὸ πάθος.

(Χῶμα στὸ χῶμα γίνονται τὰ σώματα.)
Μὰ ϰεῖθε ἀπ᾽ τὸν ὁρίζοντα, σὰν ἤλιοι
δύουν οἱ ψυχές, τὸν οὐρανὸ ποὺ φόρεσαν,
ἢ σὰν ἁπλὰ χαμόγελα σὲ χείλη.

Wij zijn wat van die...

Wij zijn wat van die gammele gitaren,
en vlaagt de wind er somtijds overheen
dan snerpt een kermend vers door merg en been
van hun als snoeren bungelende snaren.

Wij zijn van die antennes die als rare
vingertjes in de chaos om ons heen
echo's van 't Al geleiden naar beneên -
maar weldra brekend storten zij ter aarde.

Van die gevoelens, vaag en ongericht,
die niets voor ons tot eenheid kan bevrijden.
Heel de natuur heeft zich in ons ontwricht.

In heugenis en lichaam is ons lijden.
De werklijkheid stoot af, en het gedicht
is ons het toevluchtsoord dat wij benijden.

[Grieks]

Εἴμαστε ϰάτι ξεχαρβαλωμἑνες
ϰιθάρες. Ὁ ἄνεμος, ὄταν περνάει,
στίχους, ἤχους παράφωνους ξυπνάει
στὶς χορδὲς ποὺ ϰρέμονται σὰν ϰαδένες.

Εἴμαστε ϰάτι ἀπίστευτες ἀντένες.
Ὑψώνονται σὰ δάχτυλα στὰ χάη,
στὴν ϰορυφή τους τ᾽ ἄπειρο ἀντηχάει,
μὰ γρήγορα θὰ πέσουνε σπασμένες.

Εἴμαστε ϰάτι διάχυτες αἰσθήσεις,
χωρὶς ἐλπίδα νὰ συγϰεντρωθοῦμε.
Στὰ νεῦρα μας μπερδεύεται ὄλη ἡ φύσις.

Στὸ σῶμα, στὴν ἐνθύμηση πονοῦμε.
Μᾶς διώχνουνε τὰ πράγματα, ϰι ἡ ποίησις
εἶναι τὸ ϰαταφύγιο ποὺ φθονοῦμε.

[p. 169]

Ledenpoppen

Als zijn we op deze aarde nimmer aanbeland,
als zijn wij aan het niet-bestaan nog niet ontheven.
Duister rondom waar nooit een flonkering in glanst.
Als mensen die in andrer fantasie slechts leven.

Als ledenpoppen van papier en weifeling
door de twee blinde handen van het Lot bewogen
dansen wij en verdragen de vernedering
en staren in de nacht met onze lege ogen.

Een ver verwijderd land is voor ons elke vreugd,
en hoop en jeugd abstracties uit een ver verleden.
Geen is er die zich onze aanwezigheid nog heugt
dan hij wiens voeten in 't voorbijgaan op ons treden.

Verstreken al die jaren en voorbij de tijd.
O! en als droefheid niet ons lichaam vergezelde
en o! als niet in onze ziel zich had gevlijd
de ware pijn, om ons dat wij bestaan te melden...

Ανδρεικελα

Σὰ νὰ μὴν ἤρθαμε ποτὲ σ᾽αὐτὴ τὴ γῆ,
σὰ νὰ μένουμε ἀϰόμη στὴν ἀνυπαρξία.
Σϰοτάδι γύρω δίϰως μιὰ μαρμαρυγή.
Ἄνθρωποι στῶν ἄλλων μόνο τὴ φαντασία.

Ἀπὸ χαρτὶ πλασμένα ϰι ἀπὸ δισταγμὸ
ἀνδρείϰελα, στῆς Μοίρας τὰ δυὸ τυφλὰ χέρια,
χορεύουμε, δεχόμαστε τὸν ἐμπαιγμό,
ἄτονα ϰοιτώντας, παθητιϰά, τ᾽ἀστέρια.

Μαϰρινὴ χώρα εἶναι γιὰ μᾶς ϰάθε χαρά,
ἡ ἐλπίδα ϰι ἡ νεότης ἔννοια άφηρημένη.
Ἄλλος δὲν ξέρει ὄτι βρισϰόμαστε, παρὰ
ὂποιος πατάει ἐπάνω μας ϰαθὼς διαβαίνει.

Πέρασαν τόσα χρόνια, πέρασε ὁ ϰαιρός.
Ὤ! ϰι ἂν δὲν ἦταν ἡ βαθιὰ λύπη στὸ σῶμα,
ὤ! ϰι ἂν δὲν ἤταν στὴν ψυχὴ ὁ πραγματιϰὸς
πόνος μας, γιὰ νὰ λέει ὄτι ὑπάρχουμε ἀχόμα...

[p. 170]

Diakos^*

April, het gloorde.
Groene glans welde
op klavervelden
wier lach bekoorde.

Geliefkoosd door de
doom, leek het wel de
natuur als spelde
zij zoete woorden.

De vogels floten
boven de beemd in
steeds hoger zwerven.

Geuren ontsproten.
Hij, met bevreemding:
‘Hoe moet ik sterven?’

* Diakos: dè held en martelaar van de Griekse Vrijheidsoorlog. Hij was al tot diaken gewijd (vanwaar ook zijn naam), maar toen een Albaanse aga hem vanwege zijn schoonheid al te na kwam verruilde hij zijn geestelijke voor een militaire carrière; hierin maakte hij zich al snel geliefd door zijn rechtvaardigheid en afzien van wreedheden. Op 23 april 1823, een maand na het uitbreken van de Vrijheidsoorlog, werd hij door de Turken gevangen genomen en toen hij de volgende ochtend op een ezel werd overgebracht om gespietst te worden, moet hij volgens de overlevering in dichtregels hebben uitgeroepen: Kijk nu toch eens wat voor een tijd Charos heeft uitgezocht om mij te halen, nu de takken in bloei staan en de aarde het groen doet ontspruiten.

Διακοε

Μέρα τοῦ Ἀπρίλη.
Πράσινο λάμπος,
γελοῦσε ό ϰάμπος
μὲ τὸ τριφύλλι.

Ὡς τὴν ἐφίλει
τὸ πρωινὸ θάμπος,
ἡ φὐση σάμπως
γλυϰὰ νὰ ὁμίλει.

Ἐϰελαδοῦσαν
πουλιά, πετώντας
ὄλο πιὸ πάνω.

Τ᾽ ἄνθη εὐωδοῦσαν.
Κι εἶπε ἀπορώντας:
‘Πῶς νὰ πεθάνω;’

[p. 171]

Byron^*

Verzen die 'k schrijf,
was zijn conclusie:
schaamle illusie,
ijdel bedrijf.

Zijn oude kracht
was hem ontvallen,
maar, op de wallen,
jeugdige macht.

Ouden vermeten
zich fier te streven,
fel uit te waairen.

Hij heeft geweten
hoe 't Lied te leven,
't godlijke: Byron.

‘Byron in Messolongi’ (ets van T. Johannot)

* Dit sonnet lijkt een reflectie op een van Byrons laatste gedichten, na een poëtisch stilzwijgen geschreven op 22 januari 1824, zijn 36ste en laatste verjaardag, te Messolongi in Griekenland, waar hij de Grieken bijstond in hun verdediging tegen het Turkse beleg. De slotstrofe daarvan begint: Seek out - less often sought than found - A Soldier's Grave, for thee the best. Overigens was Byrons dood, enkele maanden later, minder heroïsch dan hij gewenst had en dan de historische ‘context’ ervan; hij stierf op 19 april aan de gevolgen van een ernstige kou die hij bij een paardritje in de regen had opgelopen.

Byron

Ἔνιωσεν ὅτι
τοῦ ἢσαν οἱ στίχοι
ἄχαρη τὑχη
ϰαὶ ματαιότη.

Ἡ ὁρμή του ἡ πρώτη
πιὰ δὲν ἀντήχει,
ἀλλά, στὰ τείχη,
ἔνδοξη νιότη.

Γίνονται οἱ γέροι
γαῦροι. Θὰ ὀρμἡσει
ἀνδρῶν λουλούδι.

Κι ὁ Μπάιρον ξέρει
πῶς νὰ τὸ ζήσει
τὸ θεῖο Τραγούδι.

[p. 172]

Afkeer

Bevoorrechte gedaanten, te benijden
om jullie lot, als poppen uit Japan,
rozig van teint en met het elegant
figuur gehuld in transparante zijde.

In jullie prachtogen slechts wordt gevonden
heel jullie ziel, je lippen zijn een stroom
van louter passie. Eén is jullie droom:
je brave man en je wettige sponde.

Bakvissenbals, als jullie je getweeën,
stijfjes van lijf en leden, officieel,
haast triomfantelijk, sacramenteel
ter dancing spoeden of naar het odeon.

Daar nemen jullie poses aan: romantisch
als maneschijn vandáag, de andre dag
alsof men een Madonna voor zich zag,
en gíster, toen Valencia klonk, choquante.

Een tijdje spelen jullie dan te goeder
trouw mee aan 't spel van het vierpotig beest.
Vervolgens haasten jullie je en leest
je vademecum voor de jonge moeder.

O, mocht een mens toch zó kunnen floreren,
een roos van éen uur groots bloeiend geweld,
of mocht ook eens uit jullie haar een speld
de diepte van je lege hoofd sonderen.

Ontembre leden, transparante zijde,
vochtige monden vol hypocrisie,
simpele zielen die nooit iets doorzien,
nullen - en dáarom juist zo te benijden...

Αποστροϕη

Φθονῶ τὴν τύχη σας, προνομιοῦχα
πλάσματα, ϰοῦϰλες ἰαπωνιϰές.
Κομψά, ρόδινα μέλη, πλαστιϰὲς
γραμμές, μεταξωτά, διαφανῆ ροῦχα.

Ζωή σας ὅλη τὰ ὡραῖα σας μάτια.
Στὰ χείλη μόνο οί λέξεις τῶν παθῶν.
Ἕνα ἔχετ᾽ ὄνειρο: τὸν ἀγαθὸν
ἄντρα σας ϰαὶ τὰ νόμιμα ϰρεβάτια.

Χορὸς ἡμιπαρθένων, δύο δύο,
μ᾽ ἀλύγιστο τὸ σῶμα, θριαμβιϰά,
ἐπἰσημα ϰαὶ τελετουργιϰά,
πηγαίνετε στὸ ντάνσιγϰ ἢ στὸ ὠδεῖο.

Ἐϰεῖ ἀπειράριθμες παίρνετε πόζες.
Σὰν τὴ σελήνη πρὶν ρομαντιϰές,
αὔριο παναγίες, ὅσο προχτές,
ἀϰούοντας τὴ ‘Valenzia’, σϰαμπρόζες.

Ἔνα διάστημα παίζετε τὸ τέρας
μὲ τὰ τέσσερα πόδια ϰολλητά.
Τρέχετε ϰαὶ διαβάζετε μετὰ
τὸν ὁδηγό σας ‘διὰ τὰς μητέρας’.

Ὤ, νὰ μποροῦσε ἕτσι ϰανεὶς νὰ θάλλει,
μέγα ρόδο ϰάποιας ὤρας χρυσῆς,
ἢ νὰ βυθομετρούσατε ϰαὶ σεῖς
μὲ μία φουρϰέτα τ᾽ ἄδειο σας ϰεφάλι!

Ἀτίθασα μέλη, διαφανῆ ροῦχα,
γλοιώδη στόματα ὑποϰριτιϰά,
ἀνυποψίαστα, μηδενιϰὰ
πλάσματα, ϰαὶ γι᾽ αὐτὸ προνομιοῦχα...

[p. 173]

Allen tezamen

Wij storten ons tezamen in 't gewoel
om rijmen en prosodische positie.
Een zo voorname, hoogstaande ambitie
is van ons leven enkel nog het doel.

Met woord en klank bespelen wij het leed
in onze harten van papier en kwijnen.
Wij laten onze bundeltjes verschijnen
en voeren dan de titel van poëet.

Wij laten zwierig wappren onze das
en onze fraaie lokken. Wij poseren.
Prozaïsch is voor ons, níet te verteren,
de omgang met het brave mensenras.

Gods schepsels kunnen slechts voor óns bestaan
alsook het ganse firmament natuurlijk,
en naar de Aarde reportages sturend
zijn wij ontstegen naar de sterrenbaan.

Als honger onze dagen begeleidt
en wij de nacht verboemlen onder bruggen:
dan zijn wij zondebokken op wier ruggen
de doem rust van 't milieu en van de tijd.

Ολοι μαζι...

Ὅλοι μαζὶ ϰινοῦμε, συρφετός,
γυρεύοντας ὁμοιοϰαταληξία.
Μιὰ τόσο εὐγενιϰιὰ φιλοδοξία
ἔγινε τῆς ζωῆς μας ὁ σϰοπός.

Ἀλλάζουμε μὲ ἤχους ϰαὶ συλλαβὲς
τὰ αἰσθήματα στὴ χάρτινη ϰαρδιά μας,
δημοσιεύουμε τὰ ποιήματά μας,
γιὰ νὰ τιτλοφορούμεθα ποιητές.

Ἀφήνουμε στὸ ἀγέρι τὰ μαλλιὰ
ϰαὶ τὴ γραβάτα μας. Παίρνουμε πόζα.
Ἀνυπόφορη νομίζουμε πρόζα
τῶν ϰαλῶν ἀνθρώπων τὴ συντροφιά.

Μόνο γιὰ μᾶς ὑπάρχουν τοῦ Θεοῦ
τὰ πλάσματα ϰαί, βέβαια, ὄλη ἡ φύσις.
Στὴ Γῆ γιὰ νὰ στέλνουμε ἀνταποϰρίσεις,
ἀνεβήϰαμε στ᾽ ἄστρα τ᾽ οὐρανοῦ.

Κι ἂν πειναλέοι γυρνᾶμε δλημερίς,
ϰι ἂν ξενυχτοῦμε ϰάτου ἀπ’ τὰ γεφὑρια,
ἐπέσαμε θύματα ἐζιλαστήρια
τοῦ ‘περιβάλλοντος’, τῆς ‘ἐποχῆς’.

[p. 174]

Michaliós

Ook Michaliós werd als recruut genomen.
Vol goede moed is hij van huis, parmant,
met Pános en Marís mee opgekomen.
Het Presenteer! was hem nog niet te leren.
Steeds kreunde hij: ‘Meneer de commandant,
laat alstublieft mij naar mijn dorp weerkeren.’

Het volgend jaar, op een der ziekenzalen,
lag hij maar stil te staren naar de lucht.
Steeds liet hij daar zijn zachte ogen dwalen
naar 't zelfde punt, als wilde hij bezweren,
als smeekte hij met hunkerende zucht:
‘Laat alstublieft mij naar mijn huis weerkeren.’

In dienst is Michaliós toen overleden.
Door wat soldaten is hij uitgeluid
en ook Marís en Pános liepen mede.
Bij 't graf gekomen dekten ze hem onder,
alleen de voeten lieten ze eruit:
hij was wat lang van stuk, de arme donder.

Ο μιχαλιοσ

Τὸ Μιχαλιὸ τὸν πήρανε στρατιώτη.
Καμαρωτὰ ξεϰίνησε ϰι ὡραῖα
μὲ τὸ Μαρὴ ϰαὶ μὲ τὸν Παναγιώτη.
Δὲ μπόρεσε νὰ μάθει ϰὰν τὸ ‘ἐπ᾽ ὤμου’.
Ὅλο ἐμουρμούριζε: ‘Κὐρ Δεϰανέα,
ἄσε με νὰ γυρίσω στὸ χωριό μου’.

Τὸν ἄλλο χρόνο, στὸ νοσοϰομεῖο,
ἀμίλητος τὸν οὐρανὸ ϰοιτοῦσε.
Ἐϰάρφωνε πέρα, σ᾽ ἔνα σημεῑο,
τὸ βλέμμα του νοσταλγιϰὸ ϰαὶ πράο,
σἀ νά ᾽λεγε, σὰ νὰ παραϰαλοῦσε:
‘Ἀφῆστε με στὸ σπίτι μου νὰ πάω’.

Κι ὁ Μιχαλιὸς ἐπέθανε στρατιώτης.
Τὸν ξεπροβόδισαν ϰάτι φαντάροι,
μαζί τους ὁ Μαρὴς ϰι ὁ Παναγιώτης.
Ἀπάνω του σϰεπάστηϰεν ὁ λάϰϰος,
μὰ τοῦ ἄφησαν ἀπέξω τὸ ποδάρι:
Ἦταν λίγο μαϰρὺς ὁ φουϰαράϰος.

[p. 175]

Leefregels^*

Willen de mensen je hart zien verwond:
ze vinden duizend manieren.
Weg met het wapen en duik op de grond
als je de mensen hoort tieren.

Als dreun van poten de naadring bericht
van wolven: Gode bevolen!
Strek je ter aarde, je ogen stijf dicht,
en houd je adem verscholen.

Houd op de wereld een plek onverlet,
een plaats om heimlijk te wonen.
Hebben de mensen op 't kwaad zich gezet,
geven ze 't schijn van het schone -

door woordenpraal is het pleit al beslecht
met al haar klem en haar lagen
als zij zich opmaken voor het gevecht
je vlees en bloed weg te dragen.

Is 't dat het hart van een kind in je droomt
en vriend kun je niemand noemen:
ga heen en hang dan je ring in 't geboomt,
in je revers een paar bloemen.

Laat toch de wijven en laat toch je volk
van pooiers, Rómos Filýras -
laat niét, al tuimlend in grimmige kolk,
vàn jou je scepter en lier gaan.

* Voor dit gedicht, i.h.b. voor de laatste strofe, zie het essay over Karyotákis.

Υποθηκαι

Ὅταν οἱ ἄνθρωποι θέλουν νὰ πονεῖς,
μποροῦνε μὲ χίλιους τρόπους.
Ρίξε τὸ ὄπλο ϰαὶ σωριάσου πρηνής,
ὄταν ἀϰούσεις ἀνθρώπους.

Ὄταν ἀϰούσεις ποδοβολητὰ
λύϰων, ὁ Θεὸς μαζί σου!
Ξαπλώσου χάμου μὲ μάτια ϰλειστὰ
ϰαὶ ϰράτησε τὴν πνοή σου.

Κράτησε ϰάποιον τόπο μυστιϰό,
στὸν πλατὺ ϰόσμο μιὰ θέση.
Ὅταν οἱ ἄνθρωποι θέλουν τὸ ϰαϰό,
τοῦ δίνουν ὅψη ν᾽ ἀρέσει.

Τοῦ δίνουν λόγια χρυσά, ποὺ νιϰοῦν
μὲ τὴν πειθώ, μὲ τὸ ψἑμα,
ὄταν [οἱ] ἄνθρωποι διαφιλονιϰοῦν
τὴ σάρϰα σου ϰαὶ τὸ αἷμα.

Ὅταν ἔχεις μιὰ παιδιϰὴ ϰαρδιὰ
ϰαὶ δὲν ἔχεις ἔνα φίλο,
πήγαινε βάλε βέρα στὰ ϰλαδιά,
στὴ μπουτονιέρα σου φύλλο.

Ἄσε τὰ γύναια ϰαὶ τὸ μαστροπὸ
Λαό σου, Ρῶμε Φιλύρα.
Σὲ βάραθρο πέφτοντας ἀγριωπό,
ϰράτησε σϰῆπτρο ϰαὶ λύρα.

[p. 176]

Carrière

Mijn vlees en mijn bloed zal ik gieten
in groot formaat boek en een titel.

‘De verzen vertonen talenten,’
aldus poëzierecensenten.

Klearèti Dípla-Malámou,^*
en voegen ernaast ook mijn naam toe.

Mijn lijf en mijn ziel zal ik geven
opnieuw aan de strijd van het leven.

Maar 's avonds dan zal 't me benieuwen
wie 'k zal aantreffen bij Vassilíou.^*

'k Zal óok tot de kring gaan behoren
van kenners en literatoren.

Mijn woord zal zijn rijk aan substantie
en mijn zwijgen vol importantie.

'k Zal jagend naar eeuwige zaken
de jaren mij laten verzaken.

En dan... is mijn hart ook ter ziele,
vertrapt als een roos door mijn hielen.

* Klearèti Díplo-Malámou: destijds bekende dichteres en prozaschrijfster, die echter bij haar dood, enkele jaren geleden, voornamelijk nog bekend geweest zal zijn door deze vermelding in Karyotákis' gedicht. Vassilíou was een uitgeverij en boekhandel in het centrum van Athene.

* Klearèti Díplo-Malámou: destijds bekende dichteres en prozaschrijfster, die echter bij haar dood, enkele jaren geleden, voornamelijk nog bekend geweest zal zijn door deze vermelding in Karyotákis' gedicht Vassilíou was een uitgeverij en boekhandel in het centrum van Athene.

Σταδιοδρομια

Τὴ σάρϰα, τὸ αἷμα θὰ βάλω
σὲ σχῆμα βιβλίου μεγάλο.

‘Οἱ στίχοι παρέχουν ἐλπίδες’
θὰ γράψουν οἱ ἐφημερίδες.

‘Κλεαρέτη Δίπλα-Μαλάμου’
ϰαὶ δίπλα σ᾽ αὐτὸ τ᾽ ὄνομά μου.

Τὴν ψυχὴ ϰαὶ τὸ σῶμα πάλι
στὴ δουλειὰ θὰ δίνω, στὴν πάλη.

Ἀλλά, μὲ τὴ δύση τοῦ ἡλίου,
θἀ πηγαίνω στοῦ Βασιλείου.

Ἐϰεῖ θὰ βρίσϰω ὅλους τοὺς ἄλλους
λογίους ϰαὶ τοὺς διδασϰάλους.

Τὰ λόγια μου θά ᾽χουν οὐσία,
ἡ σιωπή μου μιὰ σημασία.

θηρεύοντας πράγματα αἱώνια,
θ᾽ ἀφήσω νὰ φύγουν τὰ χρόνια.

θἀ φύγουν, ϰαὶ θά ᾽ναι ἡ ϰαρδιά μου
σὰ ρόδο ποὺ ἐπάτησα χάμου.

[p. 177]

Marche funèbre et verticale

Aan 't plafond zie 'k stuc-decoratie.
Meanders nodigen mij in hun dans.
Voor mijn geluk ligt enkel nog een kans
in elevatie.

Symbolen van heerlijker leven,
rozen die niet vergaan, gesublimeerd,
en hoorn des overvloeds óns toegekeerd
acanth-omweven.

(Simple kunst en zonder pretenties,
Nu pas valt mij je lering in het oog!)
Straks kom ik verticaal naar je omhoog,
droom in dimensies.

Mij snoeren de einders de keel in.
Waar ook ter wereld is niets dan de nood
en het gevecht om het dagelijks brood,
liefdes, verveling.

O, die fraaie krans daar van pleister,
als ik die nú eens om mijn slapen wond!
Het zal mij prachtig staan als het plafond
mij zou omlijsten.

Εμβατηριο πενθιμο και κατακορυϕο

Στὸ ταβάνι βλέπω τοὺς γύψους.
Μαίανδροι στὸ χορό τους μὲ τραβᾶνε.
Ἡ εὐτυχία μου, σϰέπτομαι, θά ᾽ναι
ζήτημα ὄψους.

Σύμβολα ζωῆς ὐπερτέρας,
ρόδα ἀναλλοίωτα, μετουσιωμένα,
λευϰὲς ἄϰανθες ὁλόγυρα σ᾽ ἕνα
Ἀμάλθειο ϰέρας.

(Ταπεινὴ τέχνη χωρὶς ὕφος,
πόσο ἀργἀ δέχομαι τὸ δίδαγμά σου!)
Ὄνειρο ἀνάγλυφο, θἀ ᾽ρθῶ ϰοντά σου
ϰαταϰορύφως.

Οἱ ὁρίζοντες θὰ μ᾽ ἔχουν πνίξει.
Σ᾽ ὄλα τὰ ϰλίματα, σ᾽ ὄλα τὰ πλάτη,
ἀγῶνες γιὰ τὸ ψωμὶ ϰαὶ τὸ ἁλάτι,
ἕρωτες, πλήξη.

Ἄ! πρέπει τώρα νὰ φορέσω
τ᾽ ὡραῖο έϰεῖνο γύψινο στεφάνι.
Ἔτσι, μὲ πλαίσιο γύρω τὸ ταβάνι,
πολὺ θ᾽ ἀρέσω.

[p. 178]

Rechtvaardiging

Dan zal ik dus het Lied vrij laten tuiten
en 't boven mij bevrijd laten verzweven.
Door mensen wordt een hoonlach aangeheven
als tweede stem, de winden zullen fluiten.

'k Zal mij uitstrekken en de ogen sluiten -
en lachen, ik, als nimmer van mijn leven.
‘Slaap wel, wil 't licht van mij de groeten geven,’
zeg ik aan hem op wie 'k het laatst zal stuiten.

Begeven we ons dan langzaam door de straten,
zal mijn bestaan, op schouders van maar enklen,
- voor 't eerst - een zeekre indruk achterlaten.

Dan, van mijn levenspoging heel de waarde
vergeldend, zal de spade mij besprenklen
naar het behoort met doornen en met aarde.

Δικαιωσισ

Τότε λοιπὸν ἀδέσποτο θ᾽ ἀφήσω
νὰ βουίζει τὸ Τραγούδι ἀπάνωθέ μου.
Τὰ χάχανα τοῦ ϰόσμου, ϰαὶ τοῦ ἀνέμου
τὸ σφύριγμα, θὰ τοῦ ϰρατοῦν τὸν ἴσο.

Θὰ ξαπλωθῶ, τὰ μάτια μου θὰ ϰλείσω,
ϰαὶ ὁ ἶδιος θὰ γελῶ ϰαθὼς ποτέ μου.
‘Καληνύχτα, τὸ φῶς χαιρέτισέ μου’
θὰ πῶ στὸν τελευταῖο ποὺ θ᾽ ἀντιϰρίσω.

Ὄταν ἀργὰ θὰ παίρνουμε τὸ δρόμο,
ἡ παρουσία μου ϰάπως θὰ βαραίνει
-πρώτη φορὰ- σὲ τέσσερων τὸν ὧμο.

Ὕστερα, ϰαὶ τοῦ βίου μου τὴν προσπάθεια
ἀμείβοντας, τὸ φτυάρι θὰ μὲ ραίνει
ὡραῖα ὡραῖα μὲ χῶμα ϰαὶ μὲ ἀγϰάθια.

[p. 179]

Optimisme

Laten we zeggen dat we niet zijn aangekomen
in zwarte uitzichtloosheid, afgrond van 't verstand.
Laten we zeggen dat we zijn omringd door bomen
in keizerlijke statie bij het triomfant
ontwaken van de dag, met vogels, met een rand
van licht en met de zon die door het woud zal stromen.

Laten we zeggen dat we ver van hier verkeren
in landen van het Westen, Noorden, ongekend:
terwijl wij onze jas de hoogte in lanceren
kijkt men met strenge blik, aan zoiets niet gewend.
Nadat een lady haar bedienden 't huis uit zendt
popelt zij om met lief onthaal ons te vereren.

Laten we zeggen dat de hoed waarmee we ons dossen
veel breder wordt van rand en dat de broek ons knelt
die plotsling nauwer wordt, terwijl een drom van rossen
vurig ten strijde trekt als sporendruk hen kwelt:
daar gaan wij om met wapperend baniergeweld,
kruisridderhelden, de Verlosser te verlossen.^*

Laten we zeggen dat we niet zijn aangekomen
langs honderd wegen aan de poort van 't stille rijk,
en laat ons zingen niet een lied zijn vol van schromen
maar zegekreten en klaroengeschal gelijk -
opdat de vuurdemonen in 't benedenrijk
en hogerop de mensen wat vermaak bekomen.

* Vermoedelijk een toespeling op het boek Ascetica van Kazantzakis, in 1927 verschenen onder de titel Salvatores Dei (‘Verlossers van God’) (noot Savvidis)

Αισιοδοξια

Ἂς ὑποθέσουμε πὼς δὲν ἔχουμε φτάσει
στὸ μαῦρο ἀδιέξοδο, στὴν ἄβυσσο τοῦ νοῦ.
Ἂς ὑποθέσουμε πὼς ἤρθανε τὰ δάση
μ᾽ αὐτοϰρατοριϰὴν ἐξάρτυση πρωινοῦ
θριάμβου, μὲ πουλιά, μὲ τὸ φῶς τ᾿ οὐρανοῦ
ϰαὶ μὲ τὸν ῆλιον ὄπου θὰ τὰ διαπεράσει.

Ἂς ὑποθέσουμε πὼς εἴμαστε ἐϰειπέρα,
σὲ χῶρες ἄγνωστες τῆς Δύσης, τοῦ Βορρᾶ·
ἐνῶ πετοῦμε τὸ παλτό μας στὸν ἀέρα,
οἱ ξένοι βλέπουνε περίεργα, σοβαρά.
Γιὰ νὰ μᾶς δεχτεῖ ϰάποια λαίδη τρυφερά,
ἔδιωξε τοὺς ὑπηρέτες της ὁλημέρα.

Ἂς ὑποθέσουμε πὼς τοῦ ϰαπέλου ὁ γὐρος
ἄξαφνα ἐφάρδυνε, μὰ ἐστένεψαν, ϰολλοῦν
τὰ παντελόνια μας, ϰαί, μὲ τοῦ πτερνιστῆρος
τὸ πρόσταγμα, χιλιάδες ἄλογα ϰινοῦν.
Πηγαίνουμε - σημαῖες στὸν ἄνεμο χτυποῦν -
ἤρωες σταυροφόροι, σωτῆρες τοῦ Σωτῆρος.

Ἂς ὐποθέσουμε πὼς δὲν ἔχουμε φτάσει
ἀπὸ ἑϰατὸ δρόμους τὰ ὅρια τῆς σιγῆς,
ϰι ἂς τραγουδήσουμε, τὸ τραγούδι νὰ μοιάσει
νιϰητήριο σάλπισμα, ξέσπασμα ϰραυγῆς -
τοὺς πυρροὺς δαίμονες, στὰ ἔγϰατα τῆς γῆς,
ϰαί, ψηλά, τοὺς ἀνθρώπους νὰ διασϰεδάσει.

[p. 180]

(Wat zeggen wij...)

Wat zeggen wij als straks wij van de trappen dalen
en schimmen staan te wachten in het rond,
strenge bekenden, vage vrienden die daar dralen,
een glimlach om hun niet bestaande mond?

Hierboven leiden wij althans alléen ons leven,
de dag komt om, een nieuwe dag breekt aan
en in ons oog is er nog iets gebleven
dat eenge kleur verleent aan het bestaan.

Maar wàt valt daar beneden nog te doen, te praten?
Gedwongen zullen wij daar zitten bij elkaar,
met halverwege afgeknotte ellebogen,
als op een schilderij met starend ogenpaar.

Dat éens wij leefden, nu behorend tot de doden,
zal menen wie komt kloppen aan de steen.
Als hij een roos plukt of laat liggen op de zoden
zal het een zandroos zijn uit de woestijn.

En als we ons ooit op onze tenen rekken,
zijn het de villa's van Posilippo, o Heer,
en sportvelden van 't Paradijs die wij ontdekken:
daarop Uw aanhang druk met cricket in de weer.

[Grieks]

Ὅταν ϰατέβουμε τὴ σϰάλα, τί θὰ ποῦμε
στοὺς ἴσϰιους ποὺ θὰ μᾶς ὑποδεχτοῦνε,
αὐστηροὶ γνώριμοι, ἀόριστοι φίλοι,
μ’ ἕνα χαμόγελο στ᾽ ἀνύπαρϰτά τους χείλη;

Τουλάχιστον δωπέρα εἴμαστε μόνοι,
περνάει ἡ μέρα μας, ἡ ἄλλη ξημερώνει,
ϰαὶ μὲς στὰ μάτια μας διατηροῦμε ἀϰόμα
ϰάτι ποὺ δίνει στὰ πράγματα χρῶμα.

Ἀλλὰ ἐϰεῖ ϰάτου τί νὰ ποῦμε, ποῦ νὰ πᾶμε;
Ἀναγϰαστιϰὰ ἔνας τὸν ἄλλο θὰ ϰοιτᾶμε,
μὲ ϰομμένα τὰ χέρια στοὺς ἀγϰῶνες,
ἀσάλευτοι σὰν πρόσωπα σὲ εἰϰόνες.

Ἂν ἔρθει ϰανεὶς τὴν πλάϰα μας νὰ χτυπήσει,
θὰ φαντάζεται πὼς ἔχουμε ζήσει.
Ἂν πάρει ἔνα τριαντάφυλλο ἢ ἀφήσει χάμου,
τὸ τριαντάφυλλο θά ᾽ναι τῆς ἄμμου.

Κι ἂν ποτὲ στὰ νύχια μας ἀνασηϰωθοῦμε,
τὶς βίλες τοῦ Posilipo θὰ ἰδοῦμε,
Κὐριε, Κὐριε, ϰαὶ τὸ τερραὶν τοῦ Παραδείσου
ὅπου θὰ παίζουν cricket οἱ ὀπαδοί Σου.