De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Essay
Collage van Elýtis
| |
[pagina 45]
| |
Eftychía Papayannopoúlou, een Grieks tekstschrijfster
| |
[pagina 46]
| |
Zelfs als ze naar buiten treden
Zullen ze iemand als mij niet vinden.
Τὰ ματάϰια σου νὰ бγοῦνε, бρὲ
σὰν ϰαὶ μένα δὲ θὰ бροῦνε.
Geleidelijk komen er rebètika waarvan de tekst teruggaat op een andere figuur dan de componist, ook al blijft die auteur goeddeels onbekend. Zo zijn de (fraaie) woorden van onderstaand lied uit 1938 niet van de componist Chatzichristos (laat staan van de grote zanger Stratos, met wie het meestal wordt geassocieerd omdat hij het als eerste zong), maar van een zekere LelakisGa naar eind3.:
Vagebond noemde je me op een avond
Zonder enige reden
Maar het hart van die vagebond
Houdt het je niet ten kwade.
Vagebond noemde je me maar ik
Zonder je te haten
Lach zelfs nog bij mijn pijn
Om geen medelijden met je te krijgen.
Toch komt er een tijd, m'n kleintje
Dat je het zult berouwen.
Om het hart van die vagebond
Zul je huilen, tranen laten.
Ἀλἡτη μ᾽ εἶπες μιά βραδιά
χωρίς ϰαμιά αἰτία,
μά τοῦ ἀλήτη ἡ ϰαρδιά
δέ σοῦ ϰρατάει ϰαϰία.
Ἀλήτη μ᾽ εἶπες μά ἐγώ,
χωρίς νά σἐ μισήσω,
γελῶ ἀχόμα ϰι ἄν πονῶ
γιά νά μή σέ λυπήσω.
Θά᾽ρθει χαιρός ὅμως μιϰρή
νά τό μετανοήσεις
γιά τοῦ ἀλἡτη τἡν ϰαρδιά
θά χλάψεις, θά δαϰρύσεις.
Nog in 1948 vinden we een klassieke chasápikoGa naar voetnoot4. van Papaïoánnou, waarvan de woorden zijn geschreven door een zekere Tsandas (bijnaam van Vasiliádis, door Petropoulos de ‘altijd onzichtbare’ genoemd):
Laat me in m'n zwaar gepieker
En begin nu niet te zeuren
Houd je mond, het voert tot niets
Doe het licht uit, dat we gaan slapen.
Je hebt m'n hoofd doen duizelen
Hou nu eens op met al je chagrijn.
Als het dag wordt praten we wel weer verder
Doe het licht uit, dat we gaan slapen.
Ἀσε με στή бαθιό σκοτούρα
καἱ μήν άρχίζεις τήν μουρμούρσ·
κὁφτο γαζί, μήν τό τραθοῡμε,
σθήσε τό φῶς νά κοιμηθσῦμε.
Μοῦχεις ζσλίσει τό κεφάλι,
δσε τή γκρίνια τήν μεγάλη·
σόν ξημερώσει θά τό ποῦμε,
σбὴσε τό φῶς νά κοιμηθοῦμε.
| |
[pagina 47]
| |
Wees nu eens lief en kus me
Doe het licht uit en omhels me.
Met chagrijn komen we niets verder.
Doe het licht uit, dat we gaan slapen.
Ἕλα γλυκά καί φίληοέ με,
σбῆσε τό φῶς κι ὰγκάλιασέ με·
μέ γκρίνιες ἄκρη δέ θά бροῦμε,
οбὴσε τό φῶς νά κοψηθοῦμε.
Zijn Lelakis en Tsandas vermoedelijk nog ‘lóyides’ geweest die altijd op de achtergrond bleven, kort na de wereldoorlog komen er tekstschrijvers die, hoewel nog steeds niet bekendheid verwervend, toch een eigen rol gaan spelen in de rebètika-wereld. Iemand als Kostas Virvos heeft voor veel rebètika-componisten teksten gemaakt, en in een latere fase ook voor de componist van kunstliederen Markópoulos (Thessalische Cyclus). Maar nog steeds weten weinig Grieken dat de woorden van een van hun populairste liederen, uit het begin van de jaren '50, van hem zijn. Trouwens, dat de muziek van Theodoros Derveniótis is zal nauwelijks bekender zijn. Zowat iedereen associeert het lied met de klaaglijke stem van de, reeds bij zijn leven legendarisch geworden, Stelios Kazantzidis:
Sta op, lief moedertje
En doe mij open
Om het kind dat je had afgeschreven
In je armen te sluiten.
Doe open, moeder, doe open
't Is geen vreemdeling die aanklopt
Het is, moeder, je eigen zoon
Die op het verkeerde pad raakte. (refrein, alleen na couplet 1 en 2)
Ik heb je verbitterd en gewond
Vroeg oud heb ik je gemaakt
Maar laat van nu af dit alles
Vergeten kunnen zijn.
Er opent zich een deur ernaast
En iemand roept me toe:
Aan die deur hoef je niet te kloppen
Want er leeft niemand meer.
Σήϰω, μανούλα μου γλυϰιά,
ϰαι τρέξε να μ᾽ ανοίξεις,
το ξεγραμμένο σου το γιο
στην αγϰαλιά να σφίξεις.
Ἀνοιξε, μάνα, άνοιξε,
δε σου χτυπάει ξένος,
χτυπάει ο γιος σου, μάνα μου,
ο παραστρατημένος.
Σε πίϰρανα, σε πλήγωσα
ϰαι γέρασες για μένα,
μα τώρα όμως όλ᾽ αυτά
ας είναι ξεχασμένα.
Μια πόρτα ανοίγει διπλανή
ϰαι μου φωνάζει ένας
- σ᾽ αυτό το σπίτι μη χτυπάς
γιατί δε ζει ϰανένας.
Tot nu toe vermeldde ik alleen ‘ik-liederen’, al begint die ‘ik’ in het laatste geval al te vervagen en plaats te maken voor het oproepen | |
[pagina 48]
| |
van een (droef) tafreel, een kleine ballade. Bij de grootste componist van de laatste fase van de rebètika, de vorig jaar overleden Vasilis Tsitsanis, vinden we nogal wat teksten waarin de ‘ik’ geheel is weggevallen en een bespiegelende, filosoferende (niet moraliserende) toon wordt aangeslagen. Van een van de, ook qua tekst, allermooiste op dit gebied, de chasápiko Het pad (To monopáti), eveneens uit het begin van de jaren '50, is vreemd genoeg weer geen aparte tekstschrijver te vinden. Zijn het woorden van Tsitsanis zelf, of heeft hij hier gebruik gemaakt van een van de laatste anonieme ‘lóyides’?Ga naar eind5.
In het leven openen zich heel wat wegen
Je volgt er een naar goeddunken en ziet wel waar je uitkomt
Maar er is ook een kwaadaardig pad
Dat rechtstreeks in de afgrond voert.
Als je dat pad op een avond inslaat
Laat je de rechte weg voor altijd achter
Dag voor dag zul je een hart aan flarden maken
Een lichaam in de vodden daarvan kleden.
En daar vergeet ook God naar te kijken
Je gaat voorbij en geen menselijk oog huilt.
Eén stukje vuilnis méer, met andere woorden,
Op het kwaadaardig levenspad.
Μές στή ζωή ὸϱόμοι ὰνοίγονται σωϱό
ϰι ὅποιον γουοτάϱεις τόν τϱαбᾶς ϰι ὅπου σέ бγάλει,
μά εἶναι ϰι ἕνα μονοπάτι πονηϱό,
πού πάει ντογϱού στήν ϰατηφόϱα τή μεγάλη.
Τό μονοπάτι σάν θά πάϱεις μιά бϱαδιά
τόν ἴσιο ὁϱόμο πιά γιά πάντα τόν ἀφήνεις·
ὁλημεϱίς θά ϰουϱελιάζεις μιά ϰαϱδιά
ϰι ἕνα ϰοϱμί μέ τά ϰουϱέλια της θά ντύνεις.
Κι έχεῑ ξεχνάει ϰι ὁ Θεός γιά νά σέ δεῖ·
περνᾶς ϰαί φεύγεις ϰαί δέν ϰλαίει ὰνθϱώπον μάτι·
ἕνα σϰουπίὸι παϱαπάνω, ὸηλαὸή,
μές στῆς ζωῆς τό πονηϱό τό μονοπάτι.
| |
2De tekstschrijver blijft in de jaren '50 het stiefkind van de rebètiko, slechts zelden verschijnt zijn naam op de 45-toeren-plaatjes. Het meest karakteristieke geval is dat van Eftychía Papayannopoúlou, het middenpaneel in het drieluik van Griekse tekstschrijving dat dit artikel wil zijn. Eftychía werd in 1893 geboren in Aydin (Klein-Azië); toen zij met de ‘Catastrofe’ in 1922 naar Griekenland kwam bezat zij het diploma van onderwijzeres. Ze heeft dit vak echter nooit uitgeoefend. Na een eerste huwelijk met een rijke man dat in 1924 mislukte, voelde zij zich vooral tot het toneel aangetrokken en zij trad in menige voorstelling op, vooral als koorleidster in tragedies, tot 1942 toen zij er om gezondheidsredenen mee moest ophouden. | |
[pagina 49]
| |
Inmiddels was zij in 1932 hertrouwd met een politieman. In 1948 begon zij zich met de dichtkunst bezig te houden en er kwamen twee kleine bundels uit. Het waren echter haar ‘teksten’ die aftrek vonden en zijn blijven voortleven. Vooral na de dood van haar jongste dochter - ook een actrice - werden die overwegend pessimistisch. Zelf raakte ze aan het kaartspel verslaafd, zo hevig dat haar man haar opsloot als hij nachtdienst had - ze wist dan met hulp van een ladder haar kamer te verlaten en daar weer terug te keren voordat hij thuiskwam. Haar teksten sleet zij voor briefjes van 50 of 100 drachmes - zes tot twaalf gulden - met uitschieters tot 200 of 300. Bekende zangers en componisten maakten er dankbaar gebruik van, maar alleen de componist Kaldáras gaf haar percentages van zijn opbrengsten. Vele jaren bleef de verbitterde vrouw vrijwel onbekend, hoewel de zanger Kazantzidis later toegaf dat zij ‘de vader en de moeder’ was geweest van enkele van zijn meest succesvolle liederen, waaronder Alles is één leugen, dat muzikaal nog steeds op zijn naam staat. (Theodorakis: ‘Als dit lied werkelijk van Kazantzidis is, behoort hij tot de grootste Griekse componisten.’) Het is een mengsel van filosofie en ik-tekst, volgens sommigen geïnspireerd door de dood van haar dochter:
Mijn laatste avond
Breng ik vanavond door
En wie mij zo verbitterden -
Nu ik uit het leven wegga
Vergeef ik hen allen.
Alles is één leugen
Eén zucht, één ademtocht
Als een bloem zal een hand
Ons plukken bij het krieken van een dag.
Daar waar ik heen ga is geen plaats
Voor de traan en de pijn
De kwellingen en smarten
Blijven hier, in het leven
En ik vertrek alleen.
Twee deuren heeft het leven
Το τελευταίο βράδυ μου
απόψε το περνάω,
ϰι όσοι με πίϰραναν πολύ
- τώρα που φεύγω απ ᾽τη ζωή -
όλους τους συγχωρυάω.
Ὀλα είναι έυα ψέμα,
μια ανάσα, μια πνοή,
σαν λουλούδια ϰάποιο χέρι
ϑα μας ϰόψει μιαν αυγή.
Εϰεί που πάω δεν περνά
το δάϰρυ ϰαι ο πόνος·
τα βάσανα ϰαι οι ϰαημοί
εδώ ϑα μείνουν στη ζωή
ϰι εγώ ϑα φύγω μόνος.
Δυο πόρτες έχει η ζωή,
| |
[pagina 50]
| |
Ik opende er één en ging binnen
Ik wandelde een ochtend
En voordat de avond kwam
Ging ik door de andere naar buiten.
άνοιξα μια ϰαι μπήϰα,
σεργιάνισα ένα πρωινό
ϰι ωσπαύ ναρϑεί το δειλινό
από την άλλη βγήϰα.
Voor dezelfde Kazantzidis en voor de grote, onderschatte componist Kaldáras schreef Eftychía in 1958 de volgende exclamatie van zelfverwijt:Ga naar eind6.
Van de hoogte naar de diepte
En van het vele naar het weinige
Ach, wat is er van me terecht gekomen
En van de bovenste sport
Belandde ik op de laagste.
Maar niemand anders draagt de schuld
Voor mijn ontreddering
Gebroken worden wil mijn hoofd. (refrein)
Uit het slechte gezelschap dat ik koos
Kwam mijn vernietiging voort
Tot een bespotting maakte ik, in m'n waanzin
De naam van mijn vader
En ik huil van schaamte.
Naar mijn vaderlijke woning
Zou ik willen terugkeren
Maar waar vind ik de moed
En wat moet ik de mijnen zeggen
Hoe hen onder ogen zien?
Αϰ ῾τα φπλά στα χαμηλά
ϰι απ ᾽τα πολλά στα λίγα,
αχ, πώς ϰατάντησα στη ζωή
ϰι από το πρώτο το σϰαλί
στο τελευταίο πήγα.
Μα ϰανένας δε μου φταίει για το χάλι μου,
σπάαιμο ϑέλει το ϰεφάλι μου.
Απ ᾽τις ϰαϰές παρέες μου
ήρϑ᾽ η ϰαταστροφή μου,
ρεζίλεψα στην τρέλα μου
τ ᾽όνομα ταυ πατέρα μου
ϰαι ϰλαίω απ ᾽τη ντροπή μου.
Στο πατριϰό το σπίτι μου
ϑέλω για να γυρίσω,
με τι ϰουράγιο όμως να μπω;
Και στους διϰούς μου τι να πω,
πώς να τους αντιϰρίσω;
Weer meer op het bespiegelende vlak schreef zij voor de componist en bouzouki-virtuoos Manolis Chiótis het veel minder bekende Er zal een trein langskomen:
Waarom, zeg domme mens
Filosofeerde je nooit
In je korte leven
Maar huil en verkwijn je
En bederf je je stemming?
Γιατί, βρε άνϑρωπε ϰουτέ,
δε φιλοσόφησες ποτέ
στη σύντομη ζωή σου,
παρά ϰλαις ϰαι μαραζώνεις
ϰαι το ϰέφι σου χαλάς;
| |
[pagina 51]
| |
Daar waar zoveel heengingen
De jongen en de ouden
Eens kom jij daar ook.
Waar gingen zoveel mensen heen
Die huilden en liefhadden
Waar gingen zoveel zielen heen
Die zo werden bemind? (refrein)
Waarom, zeg domme mens
Vertroebel je je leven
Met je bittere klacht
Een trein zal haastig
door ons leven komen
Wij met de koffer in de hand
En alleen een God weet
Waar het eindstation is.
Κει που πήγαν τόσοι άλλοι,
οι μιϰροί ϰαι οι μεγάλοι,
ϰάποτε ϰι εσύ ϑα πας.
Πού πήγαν τόσοι άνϑρωποι
που ϰλάψαν ϰι αγαπήσαν,
πού ϰήγανε τόσες ϰαρδιές
που τόσο αγαπηϑήϰαν.
Γιατί, βρε άνϑρωπε ϰουτέ,
να τη ϑολώνεις τη ζωή
με το πιϰρό σου ϰλάμα;
Κάποιο τραίνο ϑα περάσει
στη (απ´τη) ζωή μας βιαστιϰό·
τη βαλίτσα μας στο χέρι
ϰι ο ϑεός μονάχα ξέρει
πού ϑα ϰάνουμε σταϑμό.
De dood speelt letterlijk de hoofdrol in het reeds in 1951 voor Papaïoánnou geschreven Charos ging zielen vissen, dat pas veel later bekend werd toen de componist het zelf ging zingen:
Charos ging uit vissen
Met z'n angel naar zielen
Ach, en hij zoekt gekwetsten
Ongelukkigen, bedroefden.
In de armenwijken
Ging Charos vissen naar zielen.
Ach, geteisterde lichamen,
Zoek vanavond de steegjes op
Opdat Charos ook ons vindt
Wij die de aarde tot last zijn
Opdat we bevrijd worden van de nachtmerrie
Zoek vanavond de steegjes op.
Met z'n zwarte slinger
Komt Charos om de hoek
Ach, laten we hand aan hand gaan staan
Om hem een val op te zetten
Βγήϰε ο Χάρος να ψαρέψει
με τ ´αγϰίστρι του ψυχές
ϰαι γυρεύει πληγωμένους,
δυστυχείς ϰαι πονεμένους
μες στις φτωχογειτονιές
- βγήϰε ο Χάρος για ψυχές.
Βρε ϰορμιά Βασανισμένα,
πιάστε απόψε τα στενά
να μας βρει ϰι εμάς ο Χάρος
που της γης δίνουμε βάρος,
να σωϑούμε απ ´το βραχνά
- πιάστε απόψε τα στενά.
Με τη μαύρη του σφεντόνα
στρίβει ο Χάρος στη γωνιά·
για πιαστείτε χέρι χέρι
να του στήσουμε ϰαρτέρι
| |
[pagina 52]
| |
En dan maar zien wie de slinger treft
Charos dwaalt rond door de buurt.
ϰι όποιον πάρει η σφεντονιά
- στρίβει ο Χάρος στη γωνιά.
Als tekstschrijfster overlapt Eftychía Papayannopoúlou de laatste periode van de rebètika en de eerste van de grote componisten die de Griekse muziek in de jaren '60 beheersten: Theodorakis, Chatzidakis, Xarchákos, Markópoulos. Chatzidakis memoreerde tijdens zijn muzikale revue Magische stad in 1964 hoe hij op een dag werd bezocht door een hem onbekende dame die hem een groot aantal teksten aanbood, op losse velletjes, ‘en voordat ik het wist was mijn huis bezaaid met papieren’. De tekst die hij koos - oorspronkelijk bedoeld voor Theodorakis, zoals Eftychía later onthulde - inspireerde hem tot het stoerste lied dat hij heeft geschreven, des te merkwaardiger omdat de woorden tot het tegendeel lijken te noden. Bithikotsis zong deze zeïmbèkiko, met bijna Beethoveniaanse begeleiding, onvergetelijk:
Als de adelaar had ik vleugels
En ik vloog heel hoog
Maar een aanbiddelijke hand
Een hand die ik vereer
Kapt mij de vleugels
Opdat ik niet meer opstijg.
Ik ben een adelaar zonder vleugels
Zonder liefde en vreugde
Zonder liefde en vreugde
Ben ik een adelaar zonder vleugels, (refrein)
Die vereerde hand
Zal ik in het leven blijven liefhebben
Wat hij mij ook heeft aangedaan
Alles vergeef ik hem.
Met gekortwiekte vleugels
Zal ik hem immer liefhebben.
Σαν τον αϊτό είχα φτερά
ϰαι πέταγα πολύ ψηλά
μα ένα χέρι λατρεμάνο,
ένα χέρι λατρευτό
μου τα ϰόβει τα φτερά μου
για να μην ψηλά πετώ.
Είμ᾽ αϊτός χωρίς φτερά,
χωρίς αγάπη ϰαι χαρά.
Το χέρι αυτό το λατρευτό
μες στη ζωή ϑα τ ῾αγαπώ·
ό, τι εμένα μου ᾽χει ϰάνει
όλα του τα συγχωρώ·
με φτεριές τσαϰισμένες
πάντα εγώ ϑα τ ᾽αγαπώ.
En voor Stavros Xarchakos schreef Eftychía een van haar laatste teksten: | |
[pagina 53]
| |
Aan het gesloten venster
Staat met zijn klacht
Een jongen die liefhad
En alleen bleef.
Niemand kwam naar buiten om te zien
Wat het kind had dat het huilde (bis)Ga naar eind7.
Maar de dageraad ontfermde zich over hem
Die zoveel leed had. (refrein)
Handen hadden de sleutels
Naast de deur gelegd
Ze blusten de zon van de jongen
Ze vertroebelden hem de sterren.
Στο παραϑύρι το ϰλειστό
με το παράπονό του
ένα παιδί που αγάπησε
ϰι έμεινε μοναχό του.
Κανείς δε βγήϰε για να δει
τι έχει ϰαι ϰλαίει το παιδί
μα τον λυπήϑηϰε η αυγή
που πόνεσε τόσο πολύ.
Δίπλα τα βάλαν τα ϰλειδιά
στην πόρτα ϰάποια χέρια,
σβήσαν τον ήλιο του παιδιού
του ϑάμπωσαν τ ῾αστέρια.
Dezelfde Xarchakos wijdde in 1982 een langspeelplaat (Lyra 3759) aan de schrijfster, met al haar bovenstaande creaties, plus nog enkele andere, schitterend gezongen door Viky Moscholioú. (Onbegrijpelijkerwijze ontbreken geschreven teksten.) Aan het slot hoort men nog even de stem van Eftychía zelf in een laconiek dankwoord, uitgesproken aan het eind van een aan haar gewijd concert dat kort voor haar dood in 1972 in een Atheens zaaltje is gegeven. | |
3En hoe is het de Griekse liedteksten vergaan na Eftychía Papayannopoúlou, de centrale figuur op dit tableau? De meest opmerkelijke ontwikkeling is ongetwijfeld dat, in het voetspoor van Theodorakis, Griekenlands bekendste componisten steeds meer liederen en liedjes gingen schrijven op reeds bestaande teksten van de grootste dichters, waarbij ze voor wat ‘moeilijker’ poëzie niet terugschrokken. Zo kwamen na Ritsos en Várnalis ook de Nobelprijswinnaars Seféris en Elytis in de taveernes terecht (Kavafis nog net niet, al worden ook op zijn gedichten nu liederen geschreven). Uit volle borst worden passages gezongen als ‘Met welk een verlangen, welk een passie, welk een hart en welk een adem, namen wij ons leven - fout, en we veranderden van leven’ (Seféris' gedicht Negatie, getoonzet door Theodorakis in zijn cyclus Epifánia). Het is een in de wereld waarschijnlijk uniek fenomeen en, hoewel er ook bezwaren tegen worden ingebracht, moet het stellig worden gezien | |
[pagina 54]
| |
als een uitvloeisel van de bevlogenheid van de doorsnee-Griek voor minder voor de hand liggende woorden en regels. Ook de ‘tekstschrijver’ echter is in stand gebleven; er kwamen er zelfs enkele die veel grotere bekendheid verwierven dan Eftychía bij haar leven heeft gehad. Lefteris Papadopoulos en Manolis Rasoulis hebben, mede dank zij verbeterde wetgeving en publiciteit, een eigen faam gekregen naast de componisten en zangers voor wie zij schreven. Eerstgenoemde, die ook de feestrede hield bij haar ere-concert, zou men tot op zekere hoogte haar opvolger kunnen noemen, zij het dat zijn teksten een sterker literair stempel dragen, alsof hij wilde concurreren met de erkende literaire dichters waarop de Griekse liederen en liedjes nu ook zijn teruggevallen. Het blijft een vreemde sensatie, een tekst als onderstaande (uit 1964) verrukt te horen meezingen door een bont tafelgezelschap, bij muziek van Xarchakos, die in het refrein het zeïmbèkiko-ritme terugbrengtGa naar eind8.:
De late middag leek te staan
Als een oude kar op de helling
Elke keer, op ons geheime plekje,
Achter het eethuis van Delivoriá.
Alles leek hemel en thuisgemaakt brood
Alles leek hemel en zoet brood.
Wat voor jaloezie verwekten toch je zachtgroene ogen
Die de avond vulden met zoete morgenstond
Dat ze onder zijn gegaan, jouw diepe ogen
Op een zaterdagavond, in Kesarianí.
Alles werd bliksem, zout van de zee
Alles werd bliksem en bitter brood.
Τό ἀπομεσήμεϱο
ἔμοιαζε νά στέϰει
σάν ἁμάξι γέϱιϰο
στήν ἀνηφοϱιά.
Κάϑε ἀπομεσήμεϱο
στό ϰϱυφό μας στέϰι
πίσω ἀπ᾽ τό μαγέϱιϰο
τοῦ Δεληβοϱιᾶ
ὅλα μοιάζουν οὐϱανός
ϰαί ψωμί σπιτίσιο
ὅλα μοιάζουν οὐϱανός
ϰαί γλυϰό ψωμί.
Τάχα, τί νά ζήλεψαν
στά χλωϱά σου μάτια
πού γιομάv τ᾽ ἀπόβϱαδο
γλύϰα πϱωινή;
Κι ἦϱϑαν ϰαί βασίλεψαν
τά βαϑιά σου μάτια
ϰάποιο Σαββατόβϱαδο
στήν Καισαϱιανή.
Κι ὅλα γίναν ϰεϱαυνός
Πελαγίο’ ἁϱμύϱα.
Κι ὅλα γίναν ϰεϱαυνός
ϰαί πιϰϱό ψωμί.
Tientallen liederen op teksten van Papadopoulos liggen de Grieken nu al twee decennia voor in de mond. De laatste paar jaren begint Rasoulis hem naar de kroon te steken, die wat ‘moderner’ is, maar zich toch ook nadrukkelijk onthoudt van simpele versjes, zonder succes te derven, zoals bleek uit de tekst bij Nikolopoulos' snelle zeïmbèkiko op de ‘dalíka's’ (grote vrachtauto's), die de hit van 1983 werd: | |
[pagina 55]
| |
Met zware slaperige lichten
Rijden de dalíka's door Athene
Langs de havens, stations, markten.
Ga vinden wat je in het leven zoekt.
Ik heb je vaak zien zwerven als verloren
In het labyrint van de stad
Met je jasje op de schouder
De last dragend van allen die vergaten.
Aan scènes uit de film van volgende week
Doe je denken op de bochten van deze weg terug
Twee generaties verloren helaas
En Athene een metropool van het Zuiden.
Με τα φώτα νυσταγμένα ϰαι βαριά
τριγυρνάνε οι νταλίϰες στην Αϑήνα
στα λιμάνια, στους σταϑμούς, στην αγορἀ,
ό, τι ψάχνεις στη ζωή να βρεις ξεϰίνα.
Σ᾽ έχω δει πολλές φορές να τριγυρνάς
στο λαβύρινϑο της πόλης σαν χαμένος,
το σαϰάϰι σου στον ώμο να ϰρατάς
ϰι όλους όσους δεν ϑυμούνται φορτωμένος.
Σαν σϰηνές από ταινία προσεχώς
μοιάζεις μέσα στις στροφές αυτού του νόστου,
δυο γενιές χαμένες πίσω δυστυχώς
ϰι η Αϑήνα μια μητρόπολη του Νότου.
Men make uit deze voorbeelden met op dat alle honderden liedjes van de laatste jaren zulke beladen teksten hebben. Er is veel routine in de lied- en tekstproduktie, en daar wordt ook menig bezorgd artikel over geschreven. Vaak ook komt het voor dat het succes van een lied lijkt te berusten op één vondst in de tekst, waar dan de rest op drijft. Het meest gezongen lied van 1982 bijvoorbeeld (een dieptepunt tussen Laat de Gek maar in z'n waan van 1981 en de Dalíka's van 1983) heette Ik heb je lief, hoor je?, en de kenners waren het erover eens dat het z'n welslagen meer ontleende aan die toevoeging ‘hoor je’ dan aan de melodie in, toch wel aardige, achttelsmaat. Vaak ook lijkt een lied het te moeten hebben van een zeer lang woord waarmee het begint, bv. ‘Simvivazómaste’. We komen tot een compromis. De rest komt er dan ook weer niet zoveel op aan. Toch zie ik in Nederland een liedje nog niet zo gauw beginnen met een woord als ‘onverrichterzake’. Wat trouwens ook in de meest ongeïnspireerde Griekse teksten ontbreekt, is banaliteit. Uit Nederland herinner ik mij een refrein: ‘Ik hou van hem maar ook van hem. Ik hou van kaas maar ook van jam.’ Die eerste regel zou in een Grieks lied nog net kunnen, de tweede niet. | |
[pagina 56]
| |
De zeïmbékiko
|
|