De Tweede Ronde. Jaargang 6(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Arkadië, Bassae Hans Warren 1 Op smalle voet Arkadië in lopen. Nooit is het morgenlicht veranderd in die ijle wouden of klaterde het water rijker. Twee herders pijpen in het struweel bevracht met eeuwen onschuld en ondeugd. Hun lippen krullen rondom het mondriet, hun openstaand hemd ruikt naar de kudde en hun blote benen zijn donker, aards. 2 Hoog op de kale berg, verbijsterend, de tempel. Dat zij dit eenmaal waren, dat eens mensen zo hoog van adel stegen langs dit pad om er te offeren voor hun tekort. 3 Ruim twintig eeuwen lag deze ruïne open voor zwerver, bok en rover. Nu is het er wéer een heiligdom; de god die heerst heeft meetlint en equerre in de hand en jaagt de pelgrim die van verre kwam voorbij zijn schachten, touwen, kisten puin. Het wordt hem niet vergund daar in de cella de hulp van Apollo Epikourios af te smeken. Een arm wijst uit, een bronzen hand, een gouden oog. De lange tocht terug naar 't dal vangt aan. [pagina 41] [p. 41] 4 De herders pijpen nog. De heren lopen langs en kiezen dédaigneus. Op brede voet Arkadië uitschuiven. Een groots licht daalt over de illusie. Nacht verdooft. De voet, geschoeid, wordt slanker, maar 't gelaat, eens smal, wild, hongerig, verpaft. Hun lied verschraalt. Antinoüs zonk in de Nijl. En ónze fluit klinkt voller steeds van weemoed. Vorige Volgende